nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2005
In aanvulling op het antwoord van 26 augustus 2005 op vraag negen
van de g.a. mevrouw Van Velzen (SP), d.d. 26 augustus (Aanhangsel der
Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 2251), en tevens in
antwoord op het terzake gewisselde tijdens uw regeling van werkzaamheden op
30 augustus, bericht ik u als volgt. Minister Veerman antwoordt u heden
separaat over de hem gestelde vragen.
Aan alle bewindslieden is door mij onmiddellijk verzocht om aan te geven
of zij nevenactiviteiten vervullen. En wel op basis van het begrip zoals neergelegd
in mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2002 (TK 28 754, nr. 1).
Een overzicht van de door de bewindspersonen opgegeven activiteiten treft
u hierbij aan (bijlage 1)1.
Het beeld van deze inventarisatie maakt duidelijk dat, naast minister
Veerman ook een aantal andere bewindspersonen lid is van één
of meer comités van aanbeveling, of soortgelijke nevenactiviteiten
ontplooit, naar beste inschatting thans in totaal een vijftigtal waarvoor
geen uitdrukkelijke toestemming door mij is gegeven2.
Ik moet helaas vaststellen dat deelname aan comités van aanbeveling
of soortgelijke nevenactiviteiten, gelet de duidelijke regels in voornoemde
brief, geheel ten onrechte, door bewindspersonen en ministeries in onvoldoende
mate zijn begrepen als «nevenfunctie» op het aanvaarden waarvan
grote restricties van toepassing zijn. Het behoeft geen betoog dat ik dit
betreur. Ook al is in onderhavige gevallen duidelijk dat betrokken bewindspersoon
geen enkel eigen belang nastreeft met de activiteit of het geven van zijn
of haar naam aan een nobel doel, toch wil ik dat wij ons aan de afspraken
houden; nee, tenzij.
In de ministerraad zal ik dit nadrukkelijk aan de orde stellen en vervolgens
voorstellen doen hoe voor de toekomst herhaling te voorkomen.
Ik zal uit blijven gaan van de regel als verwoord in voornoemde brief
dat alleen bij hoge uitzondering een nevenfunctie mag worden geaccepteerd,
en dat de overige nevenactiviteiten worden opgezegd. De bewindslieden zullen
een en ander doen beëindigen.
Indien er reden voor mij is om bij hoge uitzondering uitdrukkelijk toestemming
te geven voor het continueren, of aanvaarden, van een nevenfunctie, zal ik
de Kamer daarvan op de hoogte stellen.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
J. P. Balkenende