30 211
Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met het vervallen van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte alsmede enkele andere wijzigingen van deze wet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Paragraaf 1. Inleiding

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in het vervallen van de in de Visserijwet 1963 bedoelde Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en tevens van het daarmee samenhangende, eveneens in de Visserijwet 1963 vastgelegde, systeem van de sportvisakte. Gebleken is dat bepaalde taken van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij kunnen worden overgelaten aan de maatschappelijke organisaties van de binnenvisserij. In verband hiermee wordt tevens een vermindering en een vereenvoudiging van de regelgeving en de uitvoeringslasten gerealiseerd. Daarnaast worden enkele andere wijzigingen doorgevoerd zoals op het punt van de versterking van de bestuursrechtelijke handhaving en het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Visserijwet vastgestelde regelgeving. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om uitgewerkte wetten op het terrein van de Visserijwet 1963 in te trekken. In deze memorie zal nader worden ingegaan op de inhoud en de achtergronden van het voorstel.

Paragraaf 2. Achtergronden van het voorstel

In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet aangegeven dat werk moet worden gemaakt van het terugdringen van beleid en van de administratieve lasten en het verminderen van regelgeving (Kamerstukken II 2002–2003, 28 637, nr. 19). Daarbij is het van belang dat burgers en bedrijven inhoud geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en ook de ruimte krijgen deze verantwoordelijkheid waar te maken. Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid dient naar het oordeel van het kabinet gepaard te gaan met een terugtredende overheid op meerdere terreinen. Centrale thema's zijn: de vermindering van de regelzucht en de bureaucratie, de verhoging van de effectiviteit en de slagkracht van maatregelen, alsmede de vermindering van de administratieve lasten en de versterking van verantwoordelijkheid van de burgers en de samenleving.

Het Hoofdlijnenakkoord is voor de beleidsterreinen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit nader uitgewerkt in het LNV-Beleidsprogramma Vitaal en Samen 2004–2007 (Kamerstukken II 2003–2004, 29 200, nr. 2). Voor het beleidsterrein van de binnenvisserij is onder meer aangegeven dat de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij zal vervallen. De Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij (hierna: OVB) is ingesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Visserijwet 1963. De OVB heeft tot doel de binnenvisserij te bevorderen. Zij tracht dit doel ingevolge artikel 38, derde lid, te bereiken door het treffen, financieren of medefinancieren van maatregelen, waaronder voorlichtingsmaatregelen, ter verbetering van de visstand, het welzijn van vissen, het aquatisch ecosysteem en het viswater, dan wel van andere maatregelen die de uitoefening van de binnenvisserij kunnen bevorderen. De OVB geeft visakten uit op grond van artikel 10, vierde lid, van de Visserijwet 1963. Zonder visakte is het verboden de binnenvisserij uit te oefenen. Door middel van de akte genereert de OVB financiële middelen, thans circa € 5.5 miljoen per jaar. Deze opbrengst wordt na aftrek van de kosten van uitgifte van de visakten besteed aan de verbetering van het visstandbeheer. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt de hoogte van de prijs van de akte vast en keurt de bestedingen goed. De doelstellingen van de OVB zijn in de loop van de jaren veranderd en veralgemeniseerd. In eerste instantie lag het accent op het verhogen van de visproductiviteit, als onderdeel van het regeringsbeleid van na de oorlog. Het doel was de verbetering van de visstand van de binnenwateren door het kweken, aankopen en uitzetten van pootvis, het bestrijden van waterverontreiniging en het treffen van verdere maatregelen waardoor de productiviteit van het viswater kon worden verhoogd. Met de wijziging van de Visserijwet 1963 (Stb. 1999, 30) is de doelstelling meer algemeen geformuleerd. De doelstelling is ingevolge artikel 38, derde lid, de bevordering van de binnenvisserij in brede zin.

Zoals ook in het genoemde LNV-Beleidsprogramma is aangegeven, alsmede in het kader van de eerder uitgevoerde doorlichting van zelfstandige bestuursorganen (Kamerstukken II 1996/97, 25 268, nr. 1, en Kamerstukken II 1997/98, 25 268, nr. 7), heeft zorgvuldig onderzoek uitgewezen dat de taken van de OVB kunnen worden overgelaten aan de betrokken maatschappelijke organisaties. De sportvisserijsector zal daarmee een grotere verantwoordelijkheid krijgen voor het visstandbeheer en de inrichting van de sportvisserij in Nederland.

Het onderhavige wetsvoorstel past daarmee tevens in de lijn van de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 april 2004 aan de Tweede Kamer inzake het Kabinetsplan aanpak administratieve lasten (Kamerstukken II 2003–2004, 29 515, nr. 2). Daarin is ten aanzien van het beleidsterrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een drietal sporen aangegeven die het terugtreden van de overheid zichtbaar maken. Dit zijn de vermindering van de administratieve lastendruk, deregulering en de vermindering van de uitvoeringslasten.

Het onderhavige wetsvoorstel is in nauw overleg met de organisaties van sportvisserij en beroepsvisserij tot stand gekomen. Gebleken is dat deze organisaties de lijnen van het onderhavige voorstel ondersteunen. De sportvisserijorganisaties zien mogelijkheden en kansen in het kader van de uitwerking van het nieuwe stelsel. Hiervan is aan de Tweede Kamer mededeling gedaan in de brieven van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 december 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 25 268, nr. 16) en van 15 juni 2004 (Kamerstukken II 2003–2004, 25 268, nr. 17). Het draagvlak van de sportvisserijorganisaties is onontbeerlijk voor de uitvoering van dit voorstel. Het draagvlak en de betrokkenheid van de sportvisserijorganisaties is tot uiting gekomen in het tussen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de OVB en de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties afgesloten convenant. Het convenant en de genoemde brief van 15 juni 2004 zijn aan de orde gekomen in het Algemeen Overleg van 30 juni 2004, waar gebleken is dat de Tweede Kamer met de lijnen van het onderhavige voorstel kan instemmen (Kamerstukken II, 2003–2004, 26 737, nr. 7). Het convenant is ter informatie als bijlage bij deze memorie opgenomen.1

Paragraaf 3. Wijzigingen ten aanzien van de OVB

3.1. Vervallen wettelijke grondslag OVB (artikelen 38 tot en met 44) en sportvisakte (artikel 10)

In de artikelen 39 tot en met 44 is de organisatie van de OVB geregeld: de samenstelling van het bestuur, de benoeming van de bestuursleden, de vergoeding en de indienstneming van het personeel. Tevens zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de begroting en het financieel verslag van de OVB. Deze artikelen komen te vervallen. Ook zal bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de relevante uitvoeringsregelgeving worden ingetrokken. Het gaat hier om het Reglement voor de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en het besluit houdende Aanwijzing voordragende organisaties OVB-bestuur (Stb. 1999, 113).

Met het vervallen van de wettelijke status van de OVB vervalt tevens de noodzaak van een wettelijk voorgeschreven sportvisakte ten behoeve van financiering van de OVB. Op dit punt wordt artikel 10 gewijzigd. Met het vervallen van de sportvisakte wordt het stelsel aanzienlijk vereenvoudigd. Ook zal de uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de sportvisakte komen te vervallen. Om in de binnenwateren te mogen vissen met de hengel of de peur hebben sportvissers in principe nog maar een document nodig namelijk de schriftelijke toestemming van de desbetreffende rechthebbende op het visrecht.

3.2 Toekomstige organisatie

In het genoemde convenant hebben de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de OVB en de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties (hierna: NVVS) afspraken gemaakt over de toekomstige organisatie. De OVB en de NVVS zullen na het vervallen van de wettelijke status van de OVB gezamenlijk via een fusie een nieuwe private organisatie oprichten: de Vereniging Sportvisserij Nederland (artikel 3 van het convenant). De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de OVB en de NVVS. De OVB en de NVVS zullen alle noodzakelijke stappen zetten die nodig zijn om de vereniging op te richten. Zij bereiden daartoe statuten en een bedrijfsplan voor. Daarin zullen de doelen van de vereniging worden vastgelegd en zal de financiële basis worden uitgewerkt. Blijkens bijlage 1 van het convenant zullen de doelen de volgende zijn: onderzoek, advisering, voorlichting, educatie, en het behartigen van de belangen van de sportvisserijsector in Nederland. Het gaat in dit stadium om circa 1,5 miljoen sportvissers, 1000 hengelsportverenigingen en 12 hengelsportfederaties. Circa 400 000 sportvissers zijn aangesloten bij een hengelsportvereniging. In de nieuwe opzet zal de nieuwe vereniging namens de hengelsportverenigingen, die het visrecht hebben gehuurd op grond van artikel 25 van de Visserijwet 1963, schriftelijke toestemmingen verlenen aan de sportvissers om in de wateren van de verenigingen te mogen vissen. De hengelsportverenigingen zullen de nieuwe vereniging daartoe machtigen. Gewezen zij op artikel 3 van het convenant. Met het oog op het operationeel maken van het nieuwe systeem zullen de NVVS en de OVB zorgdragen voor een adequate voorlichtingscampagne, met name over de verkrijgbaarheid van de schriftelijke toestemming, de prijs daarvan, en de reikwijdte daarvan. Overigens zullen de ontwikkelingen in de nieuwe situatie periodiek worden geëvalueerd op een goede werking in de praktijk. In dat kader zal ook steeds worden bezien of in het stelsel van de binnenvisserij nog verdergaande vereenvoudigingen kunnen worden toegepast. Sinds de ondertekening van het convenant hebben de OVB en de NVVS nadere afspraken gemaakt over de oprichting van de nieuwe organisatie. Deze afspraken zullen nog worden vastgelegd en ter informatie aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

3.3 Noodzakelijke randvoorwaarden

Met het onderhavige wetsvoorstel krijgt de sportvisserijsector een grotere verantwoordelijkheid voor het visstandbeheer. Overeenkomstig het Hoofdlijnenakkoord is het van belang dat de sector daarbij de ruimte krijgt haar verantwoordelijkheid waar te maken. Dit noodzaakt tot een eenvoudig wettelijk systeem. Met dit wetsvoorstel is het niet meer nodig voor het sportvissen te beschikken over een sportvisakte van een zelfstandig bestuursorgaan, de OVB. Een kernelement van de huidige Visserijwet 1963 is dat de vissers op basis van de wet een schriftelijke toestemming nodig hebben van de rechthebbende op het visrecht. Ingevolge artikel 21, eerste lid, is het verboden in binnenwateren te vissen voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water. Het verbod geldt ingevolge artikel 21, tweede lid onder a, niet voor degene die is voorzien van een schriftelijke vergunning van de rechthebbende op het visrecht, geldende voor de visserij die wordt uitgeoefend. Deze vergunning moet worden gezien als de privaatrechtelijke schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht aan de visser om te mogen vissen in de wateren waar de rechthebbende het visrecht heeft. In het vervolg wordt dan ook steeds de term schriftelijke toestemming gehanteerd.

De schriftelijke toestemming is van oudsher opgenomen in de Visserijwet (Visserijwet 1908, Stb. 311), en dit blijft het uitgangspunt van de wet. De schriftelijke toestemming op basis van de wet is noodzakelijk voor de bescherming van de rechten van de eigenaren of de huurders van het visrecht tegen inbreuken op dit recht. Gewezen zij hier op de parallel met bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, met name ten aanzien van het betreden van de grond van anderen zonder daartoe gerechtigd te zijn (artikel 461).

Zonder deze publiekrechtelijke ordening zou overal op grote schaal zonder schriftelijke toestemming en zonder beperkingen kunnen worden gevist. Dit zou leiden tot een visserijkundig en maatschappelijk ongewenste situatie. Deze ordening is van belang om de visserij beheersbaar te houden, en balans aan te brengen in de relatie tussen de rechthebbenden op het visrecht en de sportvissers. De rechthebbende op het visrecht brengt met zijn schriftelijke toestemmingen zijn instemming tot uitdrukking met de visserij in de wateren waar deze rechthebbende het visrecht heeft. De rechthebbende op het visrecht kan zo nodig randvoorwaarden stellen aan de schriftelijke toestemming bijvoorbeeld in het belang van een doelmatige visserij. Verder is de schriftelijke toestemming op basis van de wet van belang om het nieuwe systeem voor de belanghebbende organisaties, en met name de nieuwe organisatie, beheersbaar te houden. Het biedt de nieuwe organisatie een instrument om duidelijkheid te scheppen in de verhouding tussen de nieuwe organisatie, de rechthebbenden op het visrecht en de sportvissers. Zo kunnen uniforme schriftelijke toestemmingen door de nieuwe organisatie worden verleend en is er een duidelijk loket voor de sportvissers. Ook zal er sprake zijn van zo weinig mogelijk lasten en kan worden voorzien in een helder systeem van financiering. Hiervoor zij verwezen naar de eerder genoemde brieven aan de Tweede Kamer van 17 december 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 25 268, nr. 16) en van 15 juni 2004 (Kamerstukken II 2003–2004, 25 268, nr. 17).

Er gelden thans verschillende uitzonderingen ten aanzien van de schriftelijke toestemming die zijn uitgewerkt in ministeriële regelingen. In de huidige situatie geldt er een uitzonderingsregime voor het vissen met een hengel, geaasd met door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen aas, in openbare vaarwateren voor zover deze niet in het belang van een doelmatige bevissing bij ministeriële regeling zijn uitgezonderd, zomede in andere wateren voor zover deze op verzoek van de eigenaren van de grond daaronder bij ministeriële regeling zijn aangewezen (artikel 21, tweede lid, onder c). Deze systematiek wordt uitgewerkt in de Regeling aanwijzing aassoorten hengel, de Regeling aanwijzing wateren vrije hengel en de Regeling aanwijzing wateren uitgesloten van de vrije hengel. In deze regelingen zijn randvoorwaarden opgenomen voor het uitzonderingsregime. Voor belanghebbenden is het noodzakelijk dat het nieuwe systeem helder en duidelijk is. Tegen die achtergrond is het wenselijk deze verschillende randvoorwaarden en uitzonderingen ten aanzien van de schriftelijke toestemming te laten vervallen. Onderhavig voorstel bevat daarom een aantal wijzigingen, die hieronder puntsgewijs worden aangegeven.

– Met onderhavig voorstel vervallen de verschillende uitzonderingssituaties voor het vissen met een hengel met aangewezen aas in openbare vaarwateren en daaraan gelijkgestelde wateren.

Op basis van onderhavig wetsvoorstel is er slechts een uitzondering op de vergunningplicht voor sportvissers onder de veertien jaar die vissen met een hengel onder begeleiding van een volwassene die reeds beschikt over een schriftelijke toestemming of die vissen in het kader van een door de betreffende rechthebbende op het visrecht georganiseerd (jeugd-)evenement.

– Verder vervallen de randvoorwaarden die nu zijn opgenomen in de genoemde ministeriële regelingen, de Regeling aanwijzing wateren vrije hengel, de Regeling aanwijzing wateren uitgesloten van de vrije hengel en de Regeling aanwijzing aassoorten.

– Tevens vervalt daarmee het kunstmatige en onduidelijke onderscheid tussen openbare vaarwateren (wateren waar beroepsscheepsvaart plaatsvindt) en niet openbare vaarwateren. In de nieuwe situatie zullen de rechthebbenden op het visrecht zelf dergelijke randvoorwaarden stellen aan de schriftelijke toestemming.

– In dit verband zal tevens de op grond van artikel 22 Visserijwet 1963 vereiste goedkeuring van de Kamer voor de Binnenvisserij ten aanzien van schriftelijke toestemmingen voor het vissen met drie of meer hengels of met een of meer peuren komen te vervallen. Dat betekent dat er geen publiekrechtelijke toets van de Kamer meer geldt voor het vissen met een of meer hengels en een of meer peuren.

Met bovengenoemde wijzigingen wordt bijgedragen aan de vereenvoudiging van regelgeving, de vermindering van uitvoeringslasten en de ondersteuning van de beheersbaarheid van het systeem.

3.4. De akte voor grote vistuigen

Door de OVB wordt thans naast de sportvisakte een grote visakte uitgegeven (artikel 10, tweede lid). De grote visakte is nodig voor het vissen met alle op grond van de Visserijwet 1963 toegestane vistuigen met uitzondering van een of twee hengels of een peur. Het gaat hierbij om grote vistuigen zoals fuiken, kubben, hoekwant, staande netten of zegen. Deze vistuigen worden gebruikt in de bedrijfsmatige binnenvisserij. Daarnaast zijn er ook, in beperkte mate, rechthebbenden op het visrecht die niet bedrijfsmatig de binnenvisserij uitoefenen, maar die toch met grote vistuigen vissen. Bijvoorbeeld hengelsport- of natuurorganisaties die onderzoek uitvoeren, en particuliere watereigenaren die met grote vistuigen vissen. Overwogen is om de uitgifte van de grote visakte, net als van de sportvisakte, te laten vervallen. Aangezien echter grote vistuigen meer en diepgaander kunnen ingrijpen in de visstand en het visstandbeheer, blijven een publiekrechtelijke basis en een publiekrechtelijke toets van belang. Daarom wordt de huidige situatie voortgezet, met dien verstande dat de naam van de grote visakte wordt gewijzigd in akte, en de akte op basis van de Visserijwet 1963 wordt uitgegeven door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit ligt vast in het nieuwe vierde lid, van artikel 10. Ter vermindering van de administratieve lasten voor degenen die vissen met grote vistuigen, en ter vermindering van de uitvoeringslasten is de geldigheidsduur van de akte verlengd van een jaar naar drie jaren. Deze langere termijn past ook beter bij het bedrijfsmatige karakter van de visserij met grote vistuigen.

Aangezien het vissen met drie of meer hengels en met peuren voornamelijk wordt uitgevoerd door sportvissers, is het niet nodig om hiervoor nog steeds een akte voor te schrijven. Daarnaast blijft het altijd mogelijk ten aanzien van de binnenvisserij op grond van bestaande bevoegdheden bij nadere regelgeving, nadere voorwaarden te stellen. Artikel 16 van de wet biedt daarvoor de ruimte. Op basis daarvan kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het vissen in de binnenwateren regelen worden gesteld in het belang van de visserij in die wateren.

Paragraaf 4: Toezicht en handhaving

In paragraaf 4.2 wordt ten algemene ingegaan op de wijzigingen ten aanzien van de handhaving en het toezicht op de naleving van de Visserijwet 1963. In onderhavige paragraaf wordt specifiek ingegaan op de wijzigingen ten aanzien van de naleving van de schriftelijke toestemming.

4.1 Aspecten van naleving van de schriftelijke toestemming

Het onderhavige voorstel leidt tot wijzigingen in het systeem van de naleving van de Visserijwet 1963. Door het vervallen van de sportvisakte vervalt de daarmee corresponderende strafrechtelijke handhaving van die norm. De mogelijkheid tot strafrechtelijke handhaving ten aanzien van de akte blijft wel bestaan voor de onder 3.4 beschreven akte, die slechts nog verplicht is voor het vissen met grote vistuigen.

De schriftelijke toestemming op grond van artikel 21 blijft een kernelement van de wet.

Met het onderhavige wetsvoorstel wordt zoals hierboven aangegeven de verantwoordelijkheid in versterkte mate neergelegd bij de rechthebbenden op het visrecht. Zij zijn dan ook in de eerste plaats verantwoordelijk voor de feitelijke naleving van die schriftelijke toestemming. Dit is ook vastgelegd in het eerdergenoemde convenant met de OVB en de NVVS (bijlage). De Vereniging Sportvisserij Nederland zal door middel van overeenkomsten met de hengelsportverenigingen, die rechthebbenden op het visrecht zijn, door middel van statuten en reglementen dwingende afspraken maken over de naleving van de voorwaarden van de schriftelijke toestemming, de plicht tot medewerking aan controle, handhaving, inzage in documenten en sancties. Gedacht kan worden aan de volgende mogelijkheden: het geven van een waarschuwing, het intrekken of opschorten van de schriftelijke toestemming of ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging. Daarmee fungeert de mogelijkheid tot strafrechtelijke handhaving van de schriftelijke toestemming nog slechts als vangnet. In dit kader zal voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel een handhavingsdocument worden opgesteld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie, de NVVS en de OVB. Dit vormt onderdeel van een integraal handhavingsdocument, waarvoor zij verwezen naar paragraaf 4.2.

4.2 Versterking van de bestuursrechtelijke handhaving en het toezicht op de naleving

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een wijziging in de Visserijwet 1963 door te voeren met betrekking tot de handhaving en toezicht op de naleving van de bij of krachtens de wet, in het algemeen ten aanzien van de visserij, gestelde regels.

Overeenkomstig de lijnen van het reeds genoemde Hoofdlijnenakkoord en de Nota bruikbare rechtsorde is het van belang dat het bedrijfsleven de eigen verantwoordelijkheid binnen de visserijregelgeving concreet invult en bijvoorbeeld zorgdraagt voor de totstandbrenging van eigen adequate nalevingsarrangementen met daaraan gekoppelde private sanctie-instrumenten. Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving zijn enerzijds in voorkomende gevallen onmisbaar maar fungeren anderszijds als een uiterste middel. In dat verband kan worden gewezen op de ontwikkelingen in het kader van de in april 2004 door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met het bedrijfsleven opgestelde «Intentieverklaring duurzame zeevisserij» waarover de Tweede Kamer in de brieven van 5 april 2004 (Kamerstukken II 2003, 29 200 IXV, nr. 82) en van 17 juni 2004 (Kamerstukken II 2003, 29 675, nr. 1) is geïnformeerd. In dit kader is van belang dat er sprake dient te zijn van een adequaat publiekrechtelijk vangnet. In dat kader is overwogen dat met name versterking kan worden aangebracht op het terrein van de bestuursrechtelijke handhaving en het toezicht op de naleving. In het onderstaande wordt op deze nieuwe elementen nader ingegaan.

Bestuursrechtelijke handhaving

Een goede handhaving van regelgeving is van essentiële betekenis voor het daadwerkelijk realiseren van de met die regelgeving beoogde doelstellingen van overheidsbeleid. Het betreft niet alleen de handhaving van normen van het commune strafrecht maar met name ook de normen die vastliggen in de zogenoemde beleidsinstrumentele regelgeving. Tot deze laatste categorie behoort ook het stelsel van de onderhavige Visserijwet 1963.

Met name sinds het begin van de jaren negentig zijn op tal van terreinen van overheidsbeleid analyses gemaakt en maatregelen aangekondigd ter versterking van de rechtshandhaving. De ten algemene beoogde hoofdlijnen inzake (onder meer) de rechtshandhaving liggen bijvoorbeeld vast in de volgende nog onverkort actueel zijnde stukken: Regeringsnota inzake rechtshandhaving (Kamerstukken II 1990–1991, 22 045, nrs. 1–2), het kabinetsstandpunt Handhaven op Niveau inzake het rapport van de eind negentiger jaren ingestelde Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving (Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 VI, nr. 67), het kabinetsstandpunt op het eindrapport van de Visitatiecommissie «Van wetten weten» met de Nota wetgevingskwaliteitsbeleid (Kamerstukken II 2001–2001, 27 475, nr. 1) alsmede in recentere regeringsstukken zoals het kabinetsstandpunt op het WRR-rapport «De toekomst van de nationale rechtsstaat» (Kamerstukken II 2003–2004, 29 279, nr. 1) en de Nota bruikbare rechtsorde (Kamerstukken II 2003–2004, 29 279, nr. 9).

Ook de analyses van voornoemde documenten in beschouwing nemend is in dit verband één van de belangrijkste thema's het vinden van het juiste evenwicht tussen handhaving door middel van de inzet van het strafrecht en de inzet van andere (handhavings)instrumenten. Toepassing van strafrecht behoort geen automatisme te zijn, gelet ook op de nog steeds stijgende vraag naar handhaving van de commune regels van het Wetboek van Strafrecht (commune criminaliteit). Gelet op de aard en ernst van de normoverschrijding zullen ook bepaalde vormen van de bestuursrechtelijke handhaving ter beschikking dienen te staan.

Tegen deze achtergrond wordt voorgesteld om de Visserijwet 1963 op dit punt thans te wijzigen in die zin dat in deze wet een expliciete grondslag wordt vastgelegd voor het in voorkomende gevallen toepassen van bestuursdwang en de dwangsom. Hiermee wordt op dit punt aangesloten bij vergelijkbare recente complexen van beleidsinstrumentele wetgeving. De toepassing van bestuursdwang wordt met name bepaald door Afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 5.21 van die wet wordt bestuursdwang als volgt gedefinieerd: het door het feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan. Ook de waarborgen van Hoofdstuk 3 van de Awb zijn op een besluit tot bestuursdwang van toepassing. Dit betekent onder meer dat een dergelijk besluit moet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en evenredigheid en dat er een afweging van de bij het besluit betrokken belangen dient plaats te vinden.

Artikel 5.32 van de Awb voorziet er in dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Dit middel kan aan de orde zijn bij hardnekkige overtreders. Het aankondigen van de oplegging van een adequate dwangsom bij de eerstvolgende overtreding kan dan onder omstandigheden effectiever zijn dan toepassing van het strafrecht of bestuursdwang.

De toepassing van deze handhavingsinstrumenten kan met name aan de orde zijn bij overtredingen die door de controlerende instanties betrekkelijk eenvoudig en snel kunnen worden geconstateerd, bijvoorbeeld op basis van niet ter discussie staande resultaten van zichtcontroles ter plaatse. Gedacht kan worden aan overtredingen van bepaalde kernbepalingen van de visserijregelgeving die samenhangen met de regelgeving aangaande de maximaal toegestane vangsthoeveelheden (vangstcontingentering), de regelgeving aangaande de maximaal toegestane motorvermogens, de regelgeving aangaande de hoedanigheid van de netten (netvoorzieningen) en de regelgeving aangaande de aanwezigheid van satelliet-volg-apparatuur op de vissersboten. Zoals aangegeven zal toepassing van dergelijke publiekrechtelijke handhavingsinstrumenten als vangnet worden ingezet, met name in die situaties waarin is geconstateerd dat de eigen nalevingsinitiatieven van de sector onvoldoende zijn. Tegen deze achtergronden zal in 2005 worden zorggedragen voor een integraal handhavingsdocument waarin voor de kernbepalingen van de Visserijregelgeving de hoofdlijnen van de wijze van handhaving en de sanctionering zal worden vastgelegd, mede rekening houdend met gebleken adequate nalevingsinitiatieven van de sector zelf. In dat kader zal ook worden zorggedragen voor een goede afstemming tussen de verschillende vormen van handhaving en tussen de daarbij betrokken instanties. Het in paragraaf 4.1 genoemde handhavingsdocument betreffende de schriftelijke toestemming zal onderdeel uitmaken van dit integrale document.

Toezicht

Met onderhavig wetsvoorstel wordt, in artikel 54a, een expliciete basis gecreëerd voor het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde regels. Op basis van dit artikel kan de Minister bij besluit ambtenaren aanwijzen die met dit toezicht zijn belast. Deze toezichthouders beschikken over de bevoegdheden die zijn verleend door afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Tot op heden zijn bepaalde met het toezicht op de naleving samenhangende mogelijkheden op verspreide en niet uniforme wijze vervat in de uitvoeringsregelgeving op basis van de Visserijwet 1963. Deze bepalingen zijn met de voorgestelde toezichtbepaling niet langer nodig en zullen dan ook worden gedereguleerd.

Paragraaf 5. Leges

Sinds begin 1990 geldt het uitgangspunt van het kabinetsbeleid dat zoveel mogelijk kostendekkende tarieven in rekening moeten worden gebracht voor door de rijksoverheid aan derden geleverde prestaties (Kamerstukken II 1990/1991, 21 481, nr. 53). Een dergelijke doorberekening strookt ook met de door het Kabinet overgenomen uitgangspunten van het in dit kader relevante rapport «Maat Houden». Verwezen zij hier onder meer naar de brief van 19 juli 1996 van de voormalige Minister van Justitie aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1995/1996, 24 036, nr. 22).

Het bestaande tariefartikel 74 van de Visserijwet 1963 voldoet niet aan dit uitgangspunt van kostendekkende overheidstarifering. Op grond van dat artikel kunnen alleen bedragen in rekening worden gebracht ter zake van het uitreiken van «bescheiden». Voor krachtens de wet of de communautaire kaders en ook in het kader van het rapport Maat Houden relevante, uit te voeren controles, onderzoeken of (overige) verrichtingen waar geen relatie is met de bedoelde «bescheiden» kan op dit moment in beginsel geen doorberekening plaatsvinden. Dit klemt te meer daar met name in verband met de implementatie van communautaire regelgeving sprake is van handelingen vanwege de overheid, welke gelet op de uitgangspunten van het rapport Maat Houden en gelet ook op de communautaire kaders, voor doorberekening in aanmerking komen. Als voorbeeld geldt de voor de overheid noodzakelijke verrichtingen in verband met een goede plaatsing en werking van voor vissersvaartuigen voorgeschreven satelliet-volg-apparatuur. De met de onderhavige wijziging aan het eerste lid van artikel 74 toevoegde nieuwe zinsnede maakt een dergelijke doorberekening wel mogelijk. De verruiming van de mogelijkheid is kenbaar en objectief afgebakend door een limitatieve verwijzing naar een vijftal in dit verband relevante artikelen van de wet. Ook zal de grondslag van doorberekening nog steeds moeten vastliggen in een algemene maatregel van bestuur. Bij de daadwerkelijke doorberekening van kosten zal in de tekst en toelichting van de bij of krachtens de in artikel 74, eerste lid, vastgestelde regelgeving duidelijk worden gemaakt welke kosten worden gemaakt en welke kosten worden doorberekend, daarbij tevens rekening houdend met de uitgangspunten van het rapport Maat Houden.De in rekening gebrachte vergoedingen mogen in beginsel de werkelijke kosten niet overschrijden. Dit uitgangspunt is thans wettelijk vastgelegd in het nieuwe tweede lid van artikel 74.

Paragraaf 6. Uitvoeringslasten en administratieve lasten

Uit onderhavig voorstel vloeit, als het gaat om het vervallen van de OVB en de sportvisakte, in de eerste plaats een vermindering van uitvoeringslasten voort voor de overheid. De uitvoeringslasten van het zelfstandige bestuursorgaan OVB zullen verdwijnen. Het betreft de uitvoeringslasten die zijn verbonden aan de maatregelen die de OVB treft of financiert ter bevordering van de uitoefening van de binnenvisserij, namelijk onderzoek, kennisontwikkeling, aankoop en distributie van glas- en pootaal, advisering en voorlichting. Ook de uitvoeringslasten die zijn verbonden aan de uitgifte van de sportvisakte zullen verdwijnen. In totaal betekent dit, blijkens het jaarplan 2005 van de OVB, een vermindering van de uitvoeringslasten corresponderend met 45 fte.

Daarnaast is er sprake van een vermindering van de uitvoeringslasten corresponderend met 1 fte van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit zijn de uitvoeringslasten die verbonden zijn aan het jaarlijks vaststellen van het bedrag van de sportvisakte, het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening en het activiteitenprogramma van de OVB, de benoeming van de leden en de voorzitter van het bestuur van de OVB, het vervullen van het ondervoorzitterschap en de in paragraaf 3.3 genoemde ministeriële regelingen.

Aan de andere kant is er sprake van een beperkte toename van de uitvoeringslasten aangezien het Ministerie de akte voor grote vistuigen zal gaan uitgeven. Het aantal akten zal met circa 1600 verminderen tot circa 700 akten ingevolge het voorstel de akte niet meer voor te schrijven voor het vissen met drie of meer hengels en met twee of meer peuren. Daarna wordt een verdere vermindering van de uitvoeringslasten voorzien door een verdere beperking van het aantal visakten en het voornemen deze voor een periode van 3 jaar in plaats van 1 jaar te verlenen. De hiermee corresponderende toename van de uitvoeringslasten zal aanvankelijk maximaal 0,5 fte zijn, maar daarna dalen naar maximaal 0,2 fte.

Verder heeft het onderhavige wetsvoorstel op verschillende wijze gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Ten algemene is er sprake van een vermindering van administratieve lasten voor de sportvissers en voor de binnenvissers die vissen met grote vistuigen. Hieronder zal puntsgewijs worden ingegaan op de verschillende gevolgen. Het wetsvoorstel is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), hetgeen heeft geleid tot een instemmend advies en tot de onderstaande uitgebreide weergave van de gevolgen voor de administratieve lasten.

1. Het niet meer hoeven aanvragen van een sportvisakte.

Met het vervallen van de sportvisakte verdwijnen de administratieve lasten die verbonden zijn aan de aanvraag, en de jaarlijkse verlenging daarvan. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de lasten voor de sportvissers die zijn aangesloten bij een hengelsportvereniging en de lasten voor de ongeorganiseerde sportvissers. De ongeorganiseerde sportvissers hebben in de huidige situatie voor het vissen met een hengel in openbare vaarwateren en daarmee gelijkgestelde wateren geen schriftelijke toestemming van de visrechthebbende nodig. Voor deze sportvissers zijn de gevolgen van onderhavig wetsvoorstel neutraal. Zij hebben in de nieuwe situatie geen sportvisakte meer nodig, maar wel een schriftelijke toestemming. Deze toestemming hoeven zij niet apart aan te vragen maar krijgen zij automatisch aangeboden door de eerdergenoemde nieuwe organisatie, de Vereniging Sportvisserij Nederland. Dit gebeurt aan de hand van de gegevens uit het bestand van sportvisakten van de OVB die zullen worden overgeheveld naar de nieuwe organisatie.

Voor de georganiseerde sportvissers is er sprake van een vermindering van de administratieve lasten. In de huidige situatie hebben zij twee documenten nodig: een sportvisakte van de OVB en een schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht. Met onderhavig wetsvoorstel hebben zij alleen nog een schriftelijke toestemming nodig. Bij het kwantificeren van deze vermindering moet rekening worden gehouden met het feit dat aan de georganiseerde sportvissers de sportvisakte automatisch wordt verstrekt, hetzij door middel van een betalingsmachtiging, hetzij door middel van een acceptgirokaart. In het eerste geval is de administratieve last nihil, in het tweede geval is er sprake van een geringe administratieve last. Deze geringe administratieve last verdwijnt in de nieuwe situatie aangezien de sportvissers geen tijd meer hoeven te besteden aan het ondertekenen en versturen van de acceptgirokaart c.q. het digitaal overboeken van de kosten. De duur daarvan is ongeveer 10 minuten. Uit de gegevens van de NVVS is bekend dat ongeveer 175 000 sportvissers gebruik maken van deze betalingsmogelijkheden. De afname van de administratieve lasten door het onderhavige wetsontwerp kan aldus worden gekwantificeerd met 29 167 uur.

De bestanden van de OVB met de registratie van sportvisakten en de bestanden van de hengelsportverenigingen met de registratie van schriftelijke toestemmingen, zullen in de nieuwe situatie worden samengevoegd tot een administratie die zal worden beheerd door de nieuwe organisatie, de Vereniging Sportvisserij Nederland. Dit zal leiden tot een vermindering van de uitvoeringslasten voor de hengelsportverenigingen en -federaties.

2. Het niet meer door rechthebbenden op het visrecht hoeven vragen van goedkeuring van de Kamer voor de Binnenvisserij voor de schriftelijke toestemmingen die zij verlenen voor het vissen met drie of meer hengels en een of meer peuren.

Dit houdt een vermindering van de administratieve lasten in voor de aanvragers van die goedkeuring. Dit zijn veelal hengelsportverenigingen die, als rechthebbenden op het visrecht, hun leden toestaan met drie hengels te vissen of beroepsvissers die aan particulieren schriftelijke toestemmingen verlenen om met de peur te vissen. Uit informatie van de Kamer is gebleken dat het jaarlijks gaat om circa 175 aanvragen, inclusief verlengingen. Het vervallen van de goedkeuring betekent dus een vermindering van de uitvoeringslasten voor de Kamer en een vermindering van de administratieve lasten voor aanvragers.

De vermindering van de uitvoeringslasten voor de Kamer bedraagt 262 uur (175 maal 1,5 uur behandelingstijd per aanvraag), corresponderend met circa 0,2 fte.

De vermindering van de administratieve lasten voor de genoemde aanvragers bedraagt 88 uur (175 maal 0,5 uur). Dit is een vermindering voor burgers (50%), met 44 uur, en voor bedrijven (50%), namelijk degenen die vissen met grote vistuigen, met 44 uur, dus € 1320.

3. Het laten vervallen van bepaalde uitzonderingen op de verplichting om een schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht aan te vragen.

Dit leidt tot een toename van de administratieve lasten. De sportvissers die vallen onder de uitzonderingen op het verbod om te vissen zonder schriftelijke toestemming, zoals in paragraaf 3.3 toegelicht, zullen in de nieuwe situatie een schriftelijke toestemming moeten aanvragen bij de rechthebbende op het visrecht. Het gaat om die sportvissers die in de huidige situatie vissen met een hengel met aangewezen aas in openbare vaarwateren en daarmee gelijkgestelde wateren. De laatstgenoemde wateren zijn op verzoek van een aantal gemeenten en waterschappen, die rechthebbende op het visrecht zijn in die wateren, door de Minister met openbare vaarwateren gelijkgesteld. De gevolgen voor de administratieve lasten zijn neutraal als deze partijen de nieuwe organisatie, de Vereniging Sportvisserij Nederland, zouden machtigen om namens hen schriftelijke toestemmingen te verlenen aan sportvissers. Als deze partijen dat niet doen, en zelf schriftelijke toestemmingen gaan verlenen, kan er sprake zijn van een toename van de administratieve lasten voor sportvissers. Sportvissers moeten dan immers zelf een schriftelijke toestemming aanvragen bij gemeenten en waterschappen, en kunnen daarvoor niet terecht bij de vereniging. Naar verwachting zullen gemeenten en waterschappen uit oogpunt van vermindering van uitvoeringslasten en administratieve lasten veelal de nieuwe vereniging machtigen. Naar schatting zal ongeveer slechts 2,5% van de sportvissers een schriftelijke toestemming moeten aanvragen bij de rechthebbende op het visrecht. Dit betekent dat de toename van de administratieve lasten als volgt kan worden gekwantificeerd: 2,5% van 575 000 sportvissers: 14 375 maal 0,25 uur, is 3 594 uur.

4. Het onder omstandigheden uitzonderen van de sportvissers jonger dan veertien jaar om een schriftelijke toestemming van een rechthebbende op het visrecht aan te vragen.

Voor sportvissers jonger dan veertien jaar is er in het algemeen sprake van een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten. In de huidige situatie hebben sportvissers onder de vijftien jaar twee documenten nodig om te mogen vissen, namelijk een sportvisakte en een schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht. Hierop gelden de volgende twee uitzonderingen: ze hebben geen akte nodig als ze vissen met een hengel geaasd met door de Minister aangewezen aas en ze hebben geen schriftelijke toestemming nodig als ze vissen met een hengel in openbare vaarwateren. In de nieuwe situatie hebben zij geen sportvisakte meer nodig, de vermindering van de administratieve lasten die hieruit voortvloeit, is reeds verdisconteerd in onderdeel 1.

De vermindering van de administratieve lasten verbonden aan de schriftelijke toestemming zal hier nader worden toegelicht. In de huidige situatie hebben kinderen in de openbare vaarwateren of daarmee gelijkgestelde wateren geen schriftelijke toestemming nodig. In de nieuwe situatie vervalt deze uitzondering en zouden kinderen ook in openbare vaarwateren en daarmee gelijkgestelde wateren een schriftelijke toestemming nodig hebben van de rechthebbende op het visrecht. Dit zou een toename betekenen van de administratieve lasten. Om dit tegen te gaan is in onderhavig wetsvoorstel voorzien in een specifieke voorziening voor de jeugd. Als zij vissen onder begeleiding van een volwassene die reeds is voorzien van de vereiste schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht of als zij vissen in het kader van een door de betreffende rechthebbende op het visrecht georganiseerd evenement, hoeven zij niet over een schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht te beschikken (nieuw artikel 21, tweede lid, onderdeel c). Deze voorziening geldt in alle binnenwateren, dus ook buiten de openbare vaarwateren. Deze voorziening draagt bij aan de vermindering van administratieve lasten.

Dit kan als volgt worden gekwantificeerd. Uit NIPO-onderzoek blijkt dat 520 000 kinderen jonger dan 15 jaar sportvissen in de binnenwateren. 70 000 daarvan behoren tot de 14-jarigen. 65% van de kinderen vissen onder begeleiding van een volwassene en 7% vist in openbare vaarwateren.

Naar schatting vissen 272 000 kinderen jonger dan 14 jaar (450 000 -7% maal 65%) in andere binnenwateren dan de openbare vaarwateren onder begeleiding van een volwassene of in het kader van een evenement. Zij hebben in de nieuwe situatie geen schriftelijke toestemming meer nodig. Dit levert een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten op van: 272 000 maal 10 minuten, is 45 333 uur.

Aan de andere kant is er sprake van een lichte toename van de administratieve lasten:

a. voor sportvissers onder de veertien jaar die met een hengel vissen in openbare vaarwateren zonder begeleiding en niet in het kader van een evenement. Zij hebben in de nieuwe situatie wel een schriftelijke toestemming nodig. Dat betekent een toename van de administratieve lasten voor 11 000 kinderen – of, voor zover door ouders bijstand nodig is, voor ouders – maal 10 minuten, is 1838 uur (7% van 450 000 kinderen, is 31 500 maal 35%).

b. voor sportvissers van veertien jaar die in openbare vaarwateren vissen en in de nieuwe situatie een schriftelijke toestemming nodig hebben. Het gaat om 4 900 (7% van 70 000) maal 10 minuten, is 817 uur.

De totale vermindering van de administratieve lasten voor burgers is daarmee: 42 678 uur. Overigens wordt met de leeftijdsgrens aangesloten bij de Wet op de Identificatieplicht, die uitgaat van een leeftijdsgrens van veertien jaar.

5. Het niet meer hoeven aanvragen van een akte voor het vissen met drie of meer hengels enpeuren.

Dit betekent een vermindering van de administratieve lasten voor circa 1600, georganiseerde, sportvissers met 400 uur (1600 maal 0,25 uur).

6. Het opnieuw moeten aanvragen van een akte voor het vissen met vistuigen, anders dan een ofmeer hengels of een of meer peuren.

Met het vervallen van de OVB zullen binnenvissers die vissen met deze vistuigen, dit zijn bedrijven, bij het Ministerie van LNV een nieuwe akte moeten aanvragen. Dit leidt niet tot een toename van de administratieve lasten aangezien deze vissers de akte in de huidige situatie al ieder jaar moeten aanvragen en aanschaffen bij de OVB.

7. Het verlengen van de geldigheidsduur van de akte voor het vissen met de hierboven genoemdevistuigen van een naar drie jaar.

Dit leidt tot een vermindering van de administratieve lasten voor bedrijven, degenen die vissen met grote vistuigen, omdat de jaarlijkse kosten van de aanvraag zullen afnemen. Dit kan als volgt worden gekwantificeerd: 2/3 van de aanvraagtijd in drie jaar wordt bespaard. Uitgaande van 30 minuten per aanvraag, is er sprake van een vermindering van de administratieve lasten van 117 uur (10 minuten maal 700 aktehouders), dus € 3510.

Gezien de bovenstaande punten draagt het wetsvoorstel bij aan het realiseren van de afspraak in het eerder genoemde Hoofdlijnenakkoord om de administratieve lasten voor de burger met 25% terug te dringen. Daarnaast is er voor bedrijven sprake van een afname van de administratieve lasten. In totaal leidt dit tot een vermindering van de administratieve lasten voor burgers met 68 695 uur per jaar. Voor bedrijven is er sprake van een vermindering van de administratieve lasten met totaal 161 uur per jaar, is: € 4830 per jaar.

Paragraaf 7. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen B, F en L

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de term vergunning te veranderen in schriftelijke toestemming. De term vergunning is afkomstig uit de Wet van 6 maart 1852 tot regeling der Jagt en Visscherij (Staatsblad 1852, 47). Volgens de gangbare terminologie en de Aanwijzingen voor de regelgeving is de vergunning een beschikking van overheidswege waarbij een bepaalde handeling wordt toegestaan. Van bestuursbevoegdheden is echter in de meeste situaties geen sprake. Materieel houdt de vergunning in dit verband de privaatrechtelijke schriftelijke toestemming in van de rechthebbende op het visrecht. Voorgesteld wordt dan ook de term vergunning in de gevallen, als het gaat om de privaatrechtelijke schriftelijke toestemming in de Visserijwet 1963, te wijzigen in «schriftelijke toestemming». Dit vergt niet alleen aanpassing van de Visserijwet 1963 maar ook van alle onderliggende regelgeving en uitvoeringsdocumenten. In het huidige artikel 22 van de Visserijwet 1963 wordt de term schriftelijke toestemming reeds gehanteerd voor de goedkeuring door de Kamer voor de Binnenvisserij. Om een duidelijk onderscheid te maken tussen deze term en de term schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht, wordt de eerstgenoemde term gewijzigd in: goedkeuring.

Artikel I, onderdeel C

In het algemeen deel van deze memorie is reeds aangegeven welke wijzigingen in artikel 10 worden doorgevoerd. Uit oogpunt van overzichtelijkheid is een nieuw artikel 10 geformuleerd. De akte blijft nog slechts gereserveerd voor het vissen met grote vistuigen. De op de akte betrekking hebbende artikelen zijn verder ongewijzigd gebleven.

Artikel I, onderdeel E

Met dit artikel vervalt in de eerste plaats de uitzondering op de verbodsbepaling van artikel 21, eerste lid, van de Visserijwet 1963. De verbodsbepaling houdt in dat het verboden is te vissen in binnenwateren voor zover een ander rechthebbende op het visrecht is. Op de achtergrond van het vervallen van deze uitzondering is ingegaan in paragraaf 3.3 van het algemene deel van de memorie van toelichting.

Met dit artikel wordt verder in een specifieke uitzondering voorzien voor de jeugd. Sportvissers onder de veertien jaren die vissen met een hengel onder begeleiding van een volwassene die reeds is voorzien van een schriftelijke toestemming of die vissen in het kader van een door de betreffende rechthebbende op het visrecht georganiseerd evenement, hoeven niet te beschikken over een schriftelijke toestemming.

Artikel I, onderdeel G

Met het onderhavige artikel wordt een beperking aangebracht in de gevallen waarin goedkeuring van schriftelijke toestemmingen door de Kamer voor de Binnenvisserij noodzakelijk is. De Kamer toetst op grond van artikel 22, tweede lid, of de schriftelijke toestemmingen van de rechthebbenden op het visrecht het doelmatig bevissen van de binnenwateren zouden kunnen belemmeren. De goedkeuring van de Kamer is in een aantal gevallen niet noodzakelijk, onder meer voor het verlenen van schriftelijke toestemmingen voor het vissen met ten hoogste twee hengels (artikel 22, zesde lid). Met het onderhavige artikel wordt dit uitgebreid naar drie of meer hengels en naar een of meer peuren. Dat betekent dat voor de schriftelijke toestemming voor het vissen met een of meer hengels of peuren, geen goedkeuring meer nodig is van de Kamer voor de Binnenvisserij. Deze vorm van visserij wordt voornamelijk uitgevoerd door sportvissers, en het is de verantwoordelijkheid van de rechthebbenden op het visrecht om daarvoor al dan niet schriftelijke toestemming te verlenen, zonder publieke toets. Dit past in de lijn van het eerdergenoemde voorstel in paragraaf 3.4 van deze memorie om geen akte meer voor te schrijven voor het vissen met drie of meer hengels en twee of meer peuren, aangezien deze visserij voornamelijk wordt uitgevoerd door sportvissers.

Artikel I, onderdeel K

Met het nieuwe artikel 54a wordt het instrumentarium van het vanwege de overheid uit te oefenen toezicht op de naleving van de bij en krachtens de Visserijwet 1963 vastgestelde regels versterkt.

Het nieuwe artikel 54b biedt de basis om in voorkomende gevallen in de handhaving de instrumenten bestuursdwang en dwangsom toe te passen. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal in overleg met onder meer het Openbaar Ministerie zorgdragen voor een handhavingsdocument waarin voor de kernbepalingen van de visserijregelgeving de hoofdlijnen van de wijze van handhaving en sanctionering worden vastgelegd. Verwezen zij voorts naar het algemeen deel van deze memorie waarin op de inhoud en achtergronden van deze artikelen reeds uitvoeriger is ingegaan.

Artikel I, onderdeel N

De aanpassing van het eerste lid en van het tweede lid sluit terminologisch aan bij bijvoorbeeld de doorberekeningssystematiek van de artikelen 94, 94a en 94b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en bij artikel 25 van de Kaderwet diervoeders. Gelet op de voor het overige goede werking van artikel 74 en ook uit het oogpunt van continuïteit in de uitvoering, is de structuur van dat artikel verder in stand gelaten. De eerdere verwijzing naar het inmiddels ingetrokken artikel 6 komt te vervallen.

Artikelen II tot en met V

Deze artikelen hebben betrekking op de overgang van personeel, rechten, bezittingen en verplichtingen van de rechtspersoon OVB naar de in paragraaf 3.2 genoemde toekomstige organisatie. De OVB zal vervallen en opgaan in de nieuwe Vereniging Sportvisserij Nederland. Een voorziening ten aanzien van het personeel van de OVB is opgenomen in artikel II. Door het bestuur van de OVB, de werkgever, wordt verdere uitwerking gegeven aan de overgang van het personeel van de OVB naar de nieuwe organisatie, zoals een sociaal plan. De uitgangspunten van het eerdergenoemde convenant tussen de OVB, de NVVS en het Ministerie van LNV, zullen daarbij betrokken worden.

De voorziening voor de vermogensbestanddelen van de OVB in artikel III. Ten aanzien van de archiefbescheiden is in artikel IV bepaald dat deze overgaan naar de nieuwe organisatie. Tot slot is een voorziening getroffen voor lopende wettelijke procedures en rechtsgedingen van de OVB in artikel V.

Artikel VI

Onderhavige wetten bevatten overgangsrechtelijke bepalingen die inmiddels zijn uitgewerkt. De wetten kunnen thans worden ingetrokken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven