Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2013
Met deze brief wil ik u op de hoogte brengen van mijn beslissing over het beleid voor
de buitendijkse bescherming in 13 kustplaatsen. Deze houdt in dat een bijzondere positie
voor deze kustplaatsen binnen het algehele buitendijks rijksbeleid niet nodig is.
Voorgenomen beleid 13 kustplaatsen in 2006
In 2006 heb ik het beleid voor de buitendijkse bescherming in 13 kustplaatsen kenbaar gemaakt (Kamerstuk 30 195-5). Doel van dit beleid was het beschermingsniveau van het bestaande aaneengesloten
bebouwde gebied in deze kustplaatsen te behouden. In dat buitendijks gebied zou, was
de verwachting, ook bij goede bescherming van het achterland en handhaving van de
kustlijn, het beschermingsniveau achteruit gaan. Dit zou een rem vormen op de ruimtelijke
ontwikkeling van deze kustplaatsen. Het betreft: Cadzand, Vlissingen, Kijkduin, Scheveningen, Katwijk, Noordwijk,
Zandvoort, IJmuiden, Egmond aan Zee, Bergen aan Zee, Vlieland, Terschelling en Ameland.
Het instrument om het buitendijkse beschermingsniveau te behouden was in principe
het reguliere programma van zandsuppleties om de Basiskustlijn te handhaven. Periodiek
zou worden beoordeeld of en waar aangepaste inzet van zandsuppleties nodig zou zijn.
Heroverweging beleid 13 kustplaatsen
Sinds 2006 zijn onderzoeken uitgevoerd ter uitwerking en implementatie van dit beleid.
Het buitendijks beschermingsniveau voor de kustplaatsen is in kaart gebracht en voor
de Waddeneilanden is het buitendijks gebied bepaald. De uitkomsten vormen voor mij
aanleiding het beleid voor de 13 kustplaatsen te heroverwegen en een nieuw besluit
te nemen over dit beleid. Uit deze studies is gebleken dat een bijzondere positie
voor deze 13 kustplaatsen niet nodig is.
In de zandige kustplaatsen zorgt, anders dan in 2006 gedacht, het reguliere onderhoud
van de Basiskustlijn voor behoud van het buitendijks beschermingsniveau in de deze
plaatsen. Het rijksbeleid van kustlijnonderhoud biedt kortom de bescherming die ik
met het 13 kustplaatsen beleid voor ogen had.
In de kustplaatsen waar behoud van het buitendijks beschermingsniveau alleen met harde
maatregelen mogelijk is (bijv. aanleg keermuren) en/of die geen deel uitmaken van
de zandige kust, zie ik geen rol voor het Rijk. De beoordeling van de buitendijkse
situatie ligt bij een gemeente en/of provincie.
Het voornemen van deze heroverweging is in 2012 in een consultatieronde voorgelegd
aan de betreffende provincies en gemeenten. Uit de reacties blijkt dat er voldoende
steun is voor mijn besluit. De betrokken overheden benadrukten daarbij het belang
van voortzetting van het huidige beleid voor kustlijnonderhoud en goede informatie
over de buitendijkse situatie.
Buitendijks beleid
Het buitendijks beleid zoals beschreven in het Nationale Waterplan (2009), en in september
2011 door de betrokken overheden in een bestuurlijk overleg herbevestigd, houdt het
volgende in:
-
– Er zijn geen wettelijke normen voor de bescherming van buitendijkse gebieden.
-
– Buitendijks zijn bewoners en gebruikers zelf verantwoordelijk voor het treffen van
gevolgbeperkende maatregelen en zij dragen zelf het risico van waterschade.
-
– De beoordeling van de veiligheid, de noodzaak van aanvullende maatregelen en de communicatie
over waterveiligheid in buitendijks gebied ligt bij regionale en lokale overheden.
Wel duidelijkheid: monitoring en communicatie
In het kader van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) moeten de risico’s
in de buitendijkse gebieden in Nederland op kaarten worden weergegeven. Informatie
over de buitendijkse situatie in de kustplaatsen zal in deze kaarten (2013) worden
opgenomen. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van informatie uit de studies die sinds
2006 zijn gedaan. Deze kaarten worden iedere zes jaar geactualiseerd waarmee het beschermingsniveau
in de kustplaatsen wordt gevolgd. Bij de communicatie over buitendijkse veiligheid
kunnen de regionale en lokale overheden deze gegevens gebruiken.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus