30 187
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo)

nr. 15
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN MOSTERD EN HAMER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 12

Ontvangen 24 januari 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia. EVALUATIE LICHAMELIJKE OPVOEDING

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van deze wet, voor zover het betreft lichamelijke opvoeding. In het evaluatierapport wordt in ieder geval aandacht besteed aan de omvang en schooltijd en aan de verdeling daarvan over de leerjaren voor verschillende groepen leerlingen en wordt de vraag beantwoord of lichamelijke opvoeding zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin voldoende is gewaarborgd.

Toelichting

Het voorliggend wetsvoorstel beoogt recht te doen aan de autonomie van scholen met betrekking tot de inrichting van het onderwijs, ook op het gebied van lichamelijke opvoeding.

De inhoud van het onderwijs in de tweede fase is vastgelegd in eindtermen en examenprogramma’s. Daarnaast leidt het amendement Hamer/Mosterd (30 187, nr. 16) tot opname van een bepaling ten aanzien van de omvang en schooltijd en spreiding daarvan over de leerjaren. Zodoende is, gezien de bijzondere kenmerken van het vak lichamelijke opvoeding, gekozen voor zowel kwalitatieve en een kwantitatieve waarborgen in de wet. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor maatwerk. Van belang is om na verloop van tijd te kunnen beoordelen, of de voorliggende wetswijziging in de praktijk leidt tot de bedoelde effecten.

Dit amendement strekt tot het opnemen van een evaluatiebepaling, waarbij de minister binnen 3 jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Kamer rapporteert met betrekking tot de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk, voor wat betreft het vak lichamelijke opvoeding.

Daarbij moet in ieder geval de vraag beantwoord worden of lichamelijke oefening zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin voldoende is gewaarborgd, waarbij de indieners bedoelen dat in ieder geval wordt uitgegaan van het behoud van het huidige aantal uren (voor de havo 360 en voor het vwo 400).

Indieners beogen hiermee een gelegenheid te creëren tot herintroductie van een wettelijk vastgelegd aantal uren, indien uit de evaluatie mocht blijken, dat de nieuwe situatie leidt tot een kwalitatieve en kwantitatieve verschraling van het vak lichamelijke opvoeding.

Mosterd

Hamer

Naar boven