30 183
Governance in het onderwijs

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 augustus 2006

Aan de Onderwijsraad heb ik gevraagd advies uit te brengen over de vraag hoe de overheid scholen kan ondersteunen bij het bevorderen van een tolerante houding van leerlingen. Het advies dat de Onderwijsraad heeft uitgebracht, genaamd Sociale vorming en sociale netwerken in het onderwijs, heeft uw Kamer reeds ontvangen (brief aan de Tweede Kamer d.d. 14 juli 2005 (OCW0500706), brief aan de Eerste Kamer d.d. 19 juli 2005). Daarbij is aangegeven dat het advies van de raad vervolgens in verschillende bijeenkomsten zou worden besproken. Met deze brief informeer ik u over de bevindingen van deze bijeenkomsten en reageer ik op het advies van de Onderwijsraad.

Ik vroeg de Onderwijsraad om advies met het oog op de ontwikkelingen rondom burgerschap. Op 1 februari 2006 is de wet in werking getreden die aangeeft dat scholen voor primair en voortgezet onderwijs sociale integratie en actief burgerschap moeten bevorderen, wat tevens is opgenomen in de kerndoelen. Aandacht voor de pluriforme samenleving is hiervan een onderdeel. De vraag die ik aan de raad heb gesteld is hoe de overheid, gelet op haar sturingsfilosofie, scholen kan ondersteunen bij het vormgeven van beleid gericht op het bevorderen van tolerantie in het algemeen en het tegengaan van discriminatie op grond van sekse, geloof en seksuele geaardheid in het bijzonder.

De Onderwijsraad heeft ervoor gekozen deze vraag te plaatsen binnen het bredere kader van sociale vorming op school en heeft zich als hoofdvraag gesteld hoe scholen en overheden sociale vorming in het onderwijs kunnen versterken met behulp van de netwerken van jongeren. Bij de beantwoording van de vier hiertoe geformuleerde deelvragen heeft de raad meerdere aanbevelingen gedaan, die zich met name richten op de samenwerking tussen scholen en ouders en het aansluiten bij de sociale wereld van jongeren. Met de raad ben ik van mening dat dit belangrijke onderwerpen zijn.

De bevindingen van de Onderwijsraad zijn in verschillende bijeenkomsten voorgelegd aan docenten, schoolleiders, leerlingen, ouders, en vertegenwoordigers van gemeenten en maatschappelijke organisaties. Zowel tijdens reguliere schoolbezoeken als in aparte bijeenkomsten gingen zij in op de verschillende aanbevelingen van de raad, en op hun eigen ervaringen met tolerantie van leerlingen. De deelnemers beaamden dat maatschappelijke ontwikkelingen hun neerslag hebben op het onderwijs, wat heeft geleid tot verruwing van omgangsvormen en verscherping van tegenstellingen. De deelnemers verschilden van oordeel over de aard en omvang van deze verruwing, wat het belang van een schoolspecifieke aanpak bevestigt.

In het algemeen werden de aanbevelingen van de Onderwijsraad herkend als van belang voor een goede school. Zo onderschreven de gesprekspartners het ook door de raad geconstateerde belang van contact tussen scholen en ouders. Scholen investeren in de relatie met ouders door onder meer ouderavonden, huisbezoeken of ouderraden. Ook hier geldt: ouderbetrokkenheid is voor alle scholen nodig, de invulling en reikwijdte van het betrekken van ouders verschilt per school.

Dit gegeven, de behoefte aan maatwerk in plaats van blauwdrukken, is uitgangspunt geweest bij de intentieverklaring die ik op 14 november 2005 heb ondertekend met organisaties van schoolbesturen, schoolmanagers, leraren, ouders en leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer (d.d. 21 november jl. (Kamerstuk 30 183, nr. 2)) over deze intentieverklaring heb aangegeven vind ik het belangrijk dat scholen werk (blijven) maken van het contact met ouders. In de verklaring staan de afspraken die de ondertekenaars hierover hebben gemaakt. Zo worden de medezeggenschap en bestuurlijke betrokkenheid van ouders vergroot, en is op 15 juni jl. het landelijk Platform voor Allochtone Ouders en Onderwijs gestart om ook allochtone ouders meer te betrekken bij en beter te vertegenwoordigen in het onderwijs. Ook het inrichten van een openbare databank maakt deel uit van de intentieverklaring school-ouderbetrokkenheid. Via deze databank zullen scholen kunnen beschikken over good practices, methodieken en voorlichtingsmateriaal. Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de diverse onderwijsorganisaties is inmiddels begonnen met het verder uitwerken van de intentieverklaring.

Een aanzienlijk deel van het advies van de Onderwijsraad gaat over de sociale vorming van jongeren thuis en in vriendengroepen. De raad stelt dat scholen aansluiting moeten zoeken bij de sociale wereld van jongeren om de socialiserende rol van het onderwijs te versterken. Dit onderschrijf ik, zij het dat ook hier de ruimte voor de school om een eigen visie te ontwikkelen voor mij voorop staat.

Ook in de gesprekken met het veld kwam belangstelling voor de leefwereld van jongeren als een belangrijke kwaliteit van docenten naar voren. De deelnemers merkten op dat het ondenkbaar is gemotiveerd met onderwijs bezig te zijn zonder aandacht voor de achtergrond van jongeren. Verder kwam uit de gesprekken naar voren dat op samenwerking gerichte activiteiten buiten de les, waarbij verbinding wordt gezocht met betrokkenen buiten de school, mogelijkheden bieden voor de sociale vorming van leerlingen. Voorbeelden hiervan zijn de brede school, sport, en maatschappelijke stages; onderwerpen waarin de afgelopen periode fors is geïnvesteerd. Deze onderwerpen verdienen blijvende aandacht.

In de verschillende gesprekken kwam naar voren dat de invoering van burgerschap en sociale integratie in de wetten op het primair en voortgezet onderwijs en in de kerndoelen een goed aanknopingspunt vormt voor het bevorderen van tolerantie bij leerlingen. Dit sluit aan op de maatregelen die ik heb genomen om scholen hierbij te ondersteunen. Zo is er via CFI een voorlichtingspublicatie ter beschikking gesteld en kunnen scholen voor informatie en lesmaterialen terecht op www.burgerschap.kennisnet.nl. Daarnaast heb ik aan het KPC gevraagd goede voorbeelden van scholen te verzamelen en enkele goede projecten te ondersteunen en begeleiden bij het zoeken naar brede, schooloverstijgende samenwerking. De SLO ontwikkelt kernleerplannen die scholen kunnen gebruiken om invulling te geven aan burgerschap, en brengt daarnaast het «burgerschapsgehalte» van leermiddelen in kaart. Ook het dossier «Van voornemen naar praktijk» (www.lbr.nl/voornemen) dat het Landelijk bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie op mijn verzoek heeft samengesteld, is gericht op deze nadere invulling van wat in de kerndoelen staat. Het LBR heeft hierbij aansluiting gezocht bij het «Toezichtskader Actief Burgerschap en sociale integratie» van de Inspectie van het onderwijs, dat vanaf 1 oktober 2006 van kracht zal zijn.

De hierboven beschreven maatregelen op het gebied van ouderbetrokkenheid en burgerschap vormen een stevige basis voor scholen om de sociale cohesie in en buiten de klas verder te bevorderen. Zoals ik ook in deze brief heb aangegeven hecht ik eraan dat scholen voldoende ruimte hebben om afhankelijk van hun eigen situatie hieraan invulling te geven. Scholen verschillen, en schoolpopulaties ook. Ik heb daarom de Onderwijsraad gevraagd om, in aanvulling op het advies «sociale vorming en sociale netwerken in het onderwijs», mij te adviseren over de vraag hoe om te gaan met culturele diversiteit in het onderwijs. De hoofdvraag van dit advies, dat ik verwacht u dit najaar te kunnen aanbieden, is hoe op etnisch gemengde scholen een schoolcultuur tot stand komt die de verschillende etnische groepen verbindt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven