30 175 Besluit luchtkwaliteit 2005

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 augustus 2010

Hierbij bied ik u de recentelijk gepubliceerde resultaten aan van het nationale Beleidsgericht Onderzoekprogramma «Particulate Matter» (BOP).1 Dit naar aanleiding van het debat over luchtkwaliteit waarin mevrouw Spies via een motie de regering heeft verzocht onderzoek te bevorderen naar nieuwe normstelling voor ziekmakende deeltjes van fijn stof en over de voortgang te rapporteren (motie Spies c.s., d.d. 19 februari 2009, kamerstuk 30 175, nr. 71). Het ging hierbij om de vraag in hoeverre de huidige fijn stof normen voor PM10 en PM2,5 voldoende geschikt zijn voor het daadwerkelijk effectief en efficiënt bestrijden van gezondheidsschade of dat er nieuwe normstelling moet komen.

Geconcludeerd moet worden dat op dit moment de beschikbare kennis onvoldoende is om nieuwe normstelling voor te stellen. Ik acht het bovendien niet verantwoord om de bestaande normen voor PM10 en PM2,5 te vervangen door normstelling voor een specifieke deelfractie van fijn stof, nog afgezien van het feit dat Nederland niet onafhankelijk van de EU de normstelling kan wijzigen. De aandacht voor andere schadelijke fracties in fijn stof zou daarmee wegvallen en dat is uit oogpunt van bescherming van de gezondheid ongewenst. Introductie op enigerlei wijze van een aanvullende gezondheidsindicator, bijvoorbeeld gericht op verbrandingsdeeltjes, kan beleidsmatig zinvol blijken, maar de kennis daarvoor moet nog verder worden ontwikkeld. Desalniettemin wordt in het bestrijdings-beleid ook nu al veel nadruk gelegd op maatregelen die gericht zijn op de reductie van stofemissies uit verkeer en industriële verbrandingsprocessen. Onderzoek naar zowel de gezondheidsrelevante fractie als de daarvoor belangrijke kennis over samenstelling van fijn stof zal ik zowel nationaal als internationaal ondersteunen en stimuleren. Het nationale BOP-programma, dat vooral gaat over de samenstelling van fijn stof, is uitgevoerd door een consortium van Nederlandse onderzoeksinstituten (ECN, PBL, RIVM en TNO) in opdracht van VROM.

Momenteel nemen diverse Nederlandse instituten deel in de coördinatie en uitvoering van verschillende Europese programma’s waarin ook de relatie met de gezondheid nader wordt onderzocht (Universiteit Utrecht/IRAS, TNO, RIVM).

In de EU-richtlijn luchtkwaliteit is vastgelegd dat in 2013 een evaluatie van de fijn stofgrenswaarden zal worden afgerond. In dat kader acht ik het zinvol dat de WHO gevraagd wordt te evalueren of het bij de dan beschikbare wetenschap-pelijke kennis verantwoord is om de roetfractie apart te beschouwen en daarvoor eventueel normstelling te ontwikkelen naast de normstelling voor PM10 en PM2,5. Daarvoor zal Nederland de resultaten van eigen onderzoek inbrengen. Het zal duidelijk zijn dat niet op korte termijn helderheid verkregen kan worden over het te verwachten resultaat. Als gekozen wordt voor aanvullende normstelling dan valt dit zeker niet voor 2015 te verwachten. Graag houd ik u van de voortgang op de hoogte.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven