Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2018
Uw Kamer heeft gevraagd om een duiding van het rapport dat Milieudefensie heeft laten
opstellen met een vergelijking van de verschillen tussen diverse normen op het gebied
van luchtkwaliteit (Handelingen II 2018/19, nr. 13, item 17).
Het belang van een beleidsmatige beoordeling
Het rapport maakt duidelijk dat er verschillen tussen normen bestaan. Normen worden
altijd afgeleid op basis van wetenschappelijke inzichten. Het is echter goed om te
beseffen dat bij de uiteindelijke vaststelling van normen ook andere aspecten meespelen,
zoals de technische haalbaarheid en sociaaleconomische gevolgen van blootstellingsreductie.
In Europa zijn er bijvoorbeeld grote verschillen tussen lidstaten voor wat betreft
de financiële en technische mogelijkheden, waardoor in de onderhandelingen de luchtkwaliteitsnormen
op het niveau zijn terechtgekomen zoals die nu worden gehanteerd. Het op wetenschappelijke
gronden afgeleide beschermingsniveau kan niet zondermeer als enkel criterium gebruikt
worden. Ik zal dat illustreren aan de hand van de norm die voor fijnstof is afgeleid.
Toxicologische basis van normen
De Europese normen zijn wettelijke normen voor wijdverspreid voorkomende «klassieke»
contaminanten zoals ozon, stikstofdioxide en fijnstof en daarnaast ook voor benzo(a)pyreen,
benzeen, arseen, cadmium, nikkel en lood. Diverse van deze Europese normen zijn grenswaarden
die binnen een bepaalde termijn moeten zijn bereikt. Andere zijn streefwaarden waar
het beleid zich op moet richten.
Ook de Europese luchtkwaliteitsnormen voor stoffen worden afgeleid met behulp van
toxicologische en epidemiologische informatie. Met die informatie wordt voor de stoffen
het verband tussen de concentratie in de lucht en gezondheidseffecten in kaart gebracht.
Vervolgens wordt hieruit het nog acceptabele niveau voor de algemene bevolking afgeleid.
Voor kankerverwekkende stoffen die werken via directe interactie met erfelijk materiaal
(genotoxische carcinogenen) kan niet op dezelfde wijze een veilige concentratie worden
afgeleid, maar wordt een «veilige» concentratie berekend die overeenkomt met een extra
kankerrisico van maximaal één op de miljoen per jaar. Dit wordt ook wel uitgedrukt
als de kans van 1 op 10.000 per leven bij levenslange blootstelling.
Onze EU normen voor fijnstof en stikstofdioxide zijn afgeleid van een uitgebreide
analyse van de toxicologische en epidemiologische wetenschappelijke literatuur, zoals
die is gerapporteerd door de Wereldgezondheidsorganisatie2. Met name het aantal beschikbare epidemiologische studies (wat zien we in de bevolking
aan daadwerkelijke effecten) is voor zowel fijnstof als voor stikstofdioxide groter
dan voor veel andere chemische stoffen waardoor er goed zicht is op de effecten van
deze stoffen op de volksgezondheid.
Wanneer het eerdergenoemde criterium van extra kankerrisico zou worden toegepast op
fijnstof zou dat een waarde opleveren van om en nabij de 0,1 μg/m3; een waarde die beneden de realistische (natuurlijke) achtergrondconcentratie3 ligt van ongeveer 2,5 μg/m3 voor PM2,5. Dit voorbeeld illustreert waarom er verschillen optreden tussen normen voor de ene
stof en normen voor een andere stof.
Ik zet mij in voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, zodat rekening
houdend met effectiviteit en kosteneffectiviteit, voortdurend gewerkt kan worden aan
schonere lucht. Dat doe ik via het Schone Lucht Akkoord door het generiek verbeteren
van de luchtkwaliteit en het aanpakken van lokale bronnen om zo toe te werken naar
de streefwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Zoals ik uw Kamer heb bericht is het mijn streven voor de zomer het Schone Lucht Akkoord
te presenteren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer