30 175 Luchtkwaliteit

32 861 Beleidsdoorlichting Infrastructuur en Milieu

Nr. 269 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2017

Hieronder beantwoord ik de vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van 1 november 2017 over de opzet en vraagstelling van de beleidsdoorlichting van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (Kamerstukken 30 175 en 32 861, nr. 257).

Vraag 1

In hoeverre volgt u de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer op om de scope van deze beleidsdoorlichting uit te breiden door naast verkeer breder te kijken naar maatregelen op lokaal en landelijk niveau, in de industrie en in de landbouw?

Antwoord 1

Deze aanbeveling van de Algemene Rekenkamer voer ik uit.

Vraag 2

Bent u voornemens om in deze beleidsdoorlichting ook aandacht te besteden aan verslechtering van de luchtkwaliteit in het kader van het NSL, zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

De beleidsdoorlichting richt zich op het effect van het programma als geheel over de looptijd van het NSL tot en met 2018. De jaarlijkse NSL-monitoring geeft een beeld van de ontwikkeling van die luchtkwaliteit. Daarnaast volgt de monitoring de voortgang van maatregelen en projecten. Op deze manier wordt inzicht gegeven in de effecten van het gehele NSL-programma. Deze informatie is een belangrijke bouwsteen voor de beleidsdoorlichting. De NSL-monitoring laat jaar op jaar zien dat de luchtkwaliteit verbetert. Lokaal kunnen zich schommelingen voordoen door bijvoorbeeld weersomstandigheden of veranderingen in verkeersaanbod, die een tijdelijk verslechterend effect op de luchtkwaliteit kunnen hebben. Deze zijn niet van invloed op het effect van het programma als geheel. Als uit de beschikbare evaluaties een structurele verslechtering mocht blijken, zal deze in de doorlichting worden meegenomen.

Vraag 3

Zijn er voldoende evaluaties beschikbaar over fiscale maatregelen en maatregelen die op het terrein van de landbouw zijn genomen in het kader van het NSL? Zo nee, bent u voornemens aanvullend onderzoek te laten verrichten?

Antwoord 3

Eén van de vragen die de doorlichting beoogt te beantwoorden is in hoeverre het beschikbare onderzoeksmateriaal uitspraken over de doeltreffendheid en de doelmatigheid mogelijk maakt. Ik laat het oordeel of voldoende evaluaties beschikbaar zijn aan de onderzoekers. Er zijn evaluaties beschikbaar over autobelastingen en fiscale maatregelen in de industrie en de landbouw. Momenteel worden subsidieregelingen voor de veehouderij geëvalueerd. Daarnaast wordt bij de monitoring van het NSL specifiek over de luchtkwaliteit rond veehouderijen jaarlijks informatie verzameld.

Vraag 4

Hoe zal de wisselwerking tussen maatregelen van lokale overheden en maatregelen van het Rijk worden onderzocht?

Antwoord 4

Het opgetelde effect van generieke maatregelen van de rijksoverheid en locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies bepaalt samen met autonome ontwikkelingen de luchtkwaliteit. De jaarlijkse NSL-monitoring geeft een beeld van de ontwikkeling van die luchtkwaliteit. Daarnaast volgt de monitoring de voortgang van maatregelen en projecten. Op deze manier wordt inzicht gegeven in de effecten van het gehele NSL-programma. Deze informatie is een belangrijke bouwsteen voor de beleidsdoorlichting. Daarnaast wordt bij de doorlichting gebruik gemaakt van de beschikbare evaluaties van lokale programma’s en maatregelen.

Vraag 5

Geeft de beschikbare informatie voldoende inzicht in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het NSL? Hoe verhoudt dat zich tot de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het inzicht in (kosten)effectiviteit beperkt is?

Antwoord 5

Het oordeel of voldoende informatie beschikbaar is om inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het NSL laat ik aan de deskundigen die de doorlichting uitvoeren. Er is veel informatie in de vorm van monitoringrapporten, evaluaties en financiële verantwoordingen beschikbaar en er komt nog steeds nieuwe informatie bij, onder meer omdat de eindverantwoording door provincies en gemeenten van de NSL-subsidies in 2018 wordt afgerond.

Vraag 6

Hoe wilt u in de beleidsdoorlichting de aansluiting maken tussen de bestede middelen en de bereikte resultaten?

Antwoord 6

Een belangrijk onderdeel van de doorlichting is het maken van een zogenaamde beleidsreconstructie. Hierbij wordt in beeld gebracht wat de beoogde relatie is tussen de ingezette beleidsinstrumenten en maatregelen bij het behalen van de doelstellingen van het NSL, namelijk het verbeteren van de luchtkwaliteit en het mogelijk maken van ruimtelijke projecten. Met behulp van deze beleidsreconstructie kan de aansluiting tussen de aan maatregelen bestede middelen en de bereikte resultaten worden gemaakt.

Vraag 7

Bent u van mening dat de twee gebiedsstudies voldoende inzicht zullen geven in de besteding door lokale overheden aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit?

Antwoord 7

In 2018 vindt de eindverantwoording plaats van de NSL-subsidies die door het Rijk aan de medeoverheden zijn toegekend. Deze eindverantwoording geeft onder meer inzicht in de bedragen die door gemeenten en provincies uit eigen middelen als cofinanciering zijn ingezet voor de verbetering van de luchtkwaliteit. De gebiedsstudies maken een verdere verdieping mogelijk door de bestedingen te koppelen aan het uitgevoerde pakket van luchtkwaliteitsmaatregelen.

Vraag 8

Zullen alle vijftien vragen uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) in deze beleidsdoorlichting worden beantwoord?

Antwoord 8

De beleidsdoorlichting beoogt alle vragen uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek te beantwoorden.

Vraag 9

Welke onafhankelijke deskundige zal worden betrokken bij deze beleidsdoorlichting?

Antwoord 9

Prof. dr. G.P. (Bert) van Wee is als onafhankelijk deskundige betrokken bij de beleidsdoorlichting. Hij is hoogleraar transportbeleid aan de TU Delft.

Vraag 10

Wat is er met de aanbevelingen uit het rapport van de rekenkamers van de G4 uit 2011 gedaan, welke op 29 juni 2011 door de commissie aan toenmalig Staatssecretaris Atsma is gestuurd en door hem op 14 november 2011 van een reactie is voorzien (Kamerstuk 30 175, nr. 126)? Naast het antwoord wat Staatssecretaris Atsma daar geeft wil de commissie graag weten er verder met het G4-rapport is gedaan. Wat is in uw optiek de relatie tussen de maatregelen en knelpunten, mede gezien (de kern van) de uitspraak van de rechter in de zaak van Milieudefensie. Kunt u hierop reflecteren?

Antwoord 10

In het advies van de rekenkamers van de grote steden uit 2011 bevestigden de rekenkamers in de eerste plaats de prognose uit de monitoring van het NSL dat niet overal op tijd de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. De rekenkamers adviseerden daarom extra maatregelen. Die extra maatregelen zijn genomen, zowel op lokaal, landelijk als Europees niveau, maar hebben niet alle knelpunten kunnen wegnemen. Over de stand van zaken bent u op 30 oktober jl. geïnformeerd met de aanbieding van de monitoringrapportage NSL 2017 (Kamerstuk 30 175, nr. 268). Voorts adviseerden de rekenkamers meer aandacht te geven aan gezondheidseffecten naast het halen van de grenswaarden. Permanente verbetering van de luchtkwaliteit is inmiddels uitgangspunt van beleid en was mede aanleiding voor het Actieplan luchtkwaliteit uit 2015 (Kamerstuk 30 175, nr. 223) en de adviesvraag aan de Gezondheidsraad over luchtkwaliteit. De Gezondheidsraad zal begin 2018 advies uitbrengen over op welke stoffen en sectoren het luchtkwaliteitsbeleid zich zou moeten richten voor het realiseren van gezondheidswinst. Dit advies kan als basis dienen voor het nationaal actieplan luchtkwaliteit, dat ik eind 2018 naar de Tweede Kamer zal sturen.

Vraag 11

Kunt u een analyse geven van welke beleidsmaatregelen die in de ons omringende landen effectief en succesvol zijn gebleken en daarbij ook aangeven waarom deze niet in Nederland zijn geïmplementeerd? Welke lessen kunnen er uit deze maatregelen voor de Nederlandse situatie worden getrokken?

Antwoord 11

Informatie over effectieve beleidsmaatregelen die andere landen nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren is relevant voor toekomstige keuzes en daarom geen onderdeel van de beleidsdoorlichting, die terugkijkt naar de afgelopen periode. Bij het opstellen van het nationale actieplan luchtkwaliteit zal ik wel effectief gebleken beleidsmaatregelen uit het buitenland betrekken. Als bronnen zijn contacten in andere lidstaten en Europese steden beschikbaar. Daarnaast heeft het Europees Milieu Agentschap veel informatie over luchtkwaliteitsbeleid.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven