Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2015
Naar aanleiding van de aankondiging in de brief van 19 januari 2015 (Kamerstuk 30 175, nr. 206), ontvangt u hierbij het door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
uitgevoerde onderzoek naar de aanwezigheid van ultrafijnstof rond Schiphol1. In die brief is toegezegd een inventarisatie te maken van internationaal beschikbare
kennis en daarnaast verkennende metingen van ultrafijnstof te doen voor het verkrijgen
van voldoende inzicht in de concentraties rondom Schiphol. In deze brief wordt u over
de resultaten van het onderzoek geïnformeerd en wordt ingegaan op de vervolgstappen.
De resultaten van het onderzoek zijn recent besproken met de luchtvaartsector, andere
overheden, bewoners en brancheorganisaties in de Omgevingsraad Schiphol.
Resultaten metingen
Vliegtuigemissies zijn op het totaal aan ultrafijnstof emissies in Nederland laag
in vergelijking met de uitstoot van wegverkeer, huishoudens en scheepvaart en beslaan
hooguit enkele procenten. Die bijdrage kan rond luchthavens, met name door het starten
en landen, toenemen. De ultrafijnstof deeltjes uit vliegverkeer zijn kleiner dan die
door wegverkeer worden veroorzaakt. Deze verschillen maken het mogelijk bijdragen
van de verschillende bronnen van elkaar te onderscheiden.
Het RIVM heeft metingen laten verrichten rond Schiphol om in kaart te brengen wat
de bijdrage van het vliegverkeer is aan de concentraties ultrafijnstof. Direct naast
de start- en landingsbanen kunnen bij het passeren van een startend vliegtuig concentratiepieken
optreden. Die pieken duren echter zeer kort en zijn na het vertrek van het vliegtuig
snel verdwenen.
De bijdrage van het vliegverkeer aan de ultrafijnstof concentraties is op de woonlocaties
die het dichtst bij Schiphol gelegen zijn grofweg vergelijkbaar met de bijdrage die
het wegverkeer levert aan de concentraties ultrafijnstof in binnenstedelijk gebied.
De overige bronnen zijn verantwoordelijk voor de rest van de aanwezige ultrafijnstof
in de lucht. Dit komt overeen met het beeld dat internationaal rondom andere luchthavens
wordt gevonden. De deeltjes verspreiden zich snel, waardoor de concentraties verdund
worden. De extra bijdrage van het vliegverkeer op een afstand van 10 kilometer van
Schiphol wordt nog slechts geschat op zo’n 20% van de bijdrage direct naast het luchthaventerrein.
Aanbevelingen RIVM
Het RIVM heeft een internationaal vergelijkende literatuurstudie gedaan om te onderzoeken
wat de gezondheidseffecten zijn van ultrafijnstof. De uitkomst is dat er geen studies
beschikbaar zijn over de gevolgen van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof in
het algemeen en over ultrafijnstof en gezondheid rondom luchthavens in het bijzonder.
Het RIVM concludeert dat op basis van de literatuur gezondheidseffecten niet kunnen
worden uitgesloten. Het RIVM beveelt aan om zowel onderzoek te doen naar de effecten
van kortdurende blootstelling, als naar de effecten van langdurige blootstelling aan
ultrafijnstof.
Conclusies en vervolgstappen
Hoewel de bijdrage van het vliegverkeer niet afwijkt van de bijdrage van het wegverkeer
in binnensteden, kunnen nadelige gezondheidseffecten van ultrafijnstof na kortdurende
verhoogde dan wel langdurige blootstelling niet worden uitgesloten. Er is op basis
van de wetenschappelijke literatuur weinig bekend over de gezondheidseffecten van
blootstelling aan ultrafijnstof. Het advies van RIVM om de effecten van langdurige
blootstelling aan ultrafijnstof te onderzoeken, neem ik daarom over. Het effect van
lange termijn blootstelling kan worden onderzocht door bijvoorbeeld sterftestatistieken
of medicatiegebruik (als maat voor specifieke aandoeningen) in de regio Schiphol te
koppelen aan de berekende ultrafijnstof bijdrage op adresniveau. Dit kan in samenspraak
met de (inter)nationale wetenschap, om zoveel mogelijk aan te sluiten bij kennis die
nu in ontwikkeling is. Inzake een vervolgonderzoek naar kortdurende blootstelling
aan ultrafijnstof zal met RIVM besproken worden welke inzichten in gezondheidseffecten
dit kan opleveren. U wordt over beide punten naar verwachting in het begin van 2016
geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld