30 172
Wijziging van de Wet op de architectentitel in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 december 2005

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over haar bevindingen inzake het bovenvermelde wetsvoorstel.

Ik ga in het onderstaande in op de vragen en opmerkingen die door de CDA- en VVD-fractie zijn ingebracht ten aanzien van het bovenvermelde wetsvoorstel.

Zoals bekend is de invoering van de bachelor-masterstructuur (bama-structuur) reeds een feit. Ik streef derhalve naar een spoedige vaststelling van een wettelijke voorziening.

In mijn reactie wordt de opbouw van het verslag van de vaste commissie zoveel mogelijk aangehouden.

Opleidingsniveau

Bij de VVD-fractie bestond onduidelijkheid welke titel de afgestudeerden van de Academies van Bouwkunst en de Academies voor Beeldende Kunsten zullen dragen na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

De inschrijving van de architecten geschiedt op basis van het mastersdiploma. De opleidingen van de Academies van Bouwkunst geven momenteel recht op de masterstitel. Er zal geen onderscheid zijn voor en na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voor wat betreft de naamgeving van de titels.

Opleidingen die leiden tot de titel interieurarchitect hebben een bachelorniveau. Opleidingen op het gebied van interieurarchitectuur worden alleen aangeboden door de Academies voor Beeldende Kunsten. Dat de Academies voor Beeldende Kunsten een opleiding op bachelorniveau aanbieden vormt geen belemmering voor inschrijving in het architectenregister. Zoals de CDA-fractie terecht opmerkt worden interieurarchitecten geregistreerd op het bachelorniveau. De reden waarom interieurarchitecten reeds op dit niveau mogen worden ingeschreven is gelegen in het feit dat er geen interieurarchitectuuropleidingen op het masterniveau bestaan, die toegang bieden tot het architectenregister.

Bij de totstandkoming van de wet is vastgesteld voor welke beroepsgroepen deze zou moeten gelden. Hierbij wil ik de volgende passages uit de memorie van toelichting van de WAT van 7 juli 1987 (Kamerstukken II, 1979/1980, 16 191) citeren:

«Wat de vraag betreft wie tot de vormgevers van stad en landschap moeten worden gerekend, menen de ondergetekenden (toenmalige betrokken bewindspersonen) te kunnen stellen dat het gaat om een viertal categorieën beroepsbeoefenaren: de architecten, de stedebouwkundigen, de tuin- en landschapsarchitecten en de interieurarchitecten.»

en

«De invloed van de interieurarchitect op de verschijningsvorm van stad en landschap is van minder betekenis dan bij de hiervoor genoemde categorieën ontwerpers, omdat hij zich immers met het inwendige van de gebouwen bezighoudt. Zijn samenwerking met de architect is echter in vele gevallen bijzonder nauw. Vaak werken beide samen in zogenaamde bouwteams. De interieurarchitect heeft daardoor mede invloed op de verschijningsvorm van de gebouwde omgeving als geheel, nog daargelaten dat de grens tussen «binnen» en «buiten» vaak moeilijk is te trekken en dat zijn werkzaamheden die van de architect dus niet zelden ten dele overlappen.»

Toetsing van de opleidingen

De CDA-fractie vroeg zich af of geherstructureerde opleidingen voldoen aan de toelatingseisen van het architectenregister. De toelatingseisen voor het architectenregister zijn opgenomen in de Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedebouwkundige en interieurarchitect (Nadere regeling). Dit zijn inhoudelijke eisen waaraan de inrichting van de verschillende opleidingen moeten voldoen. Gezien het feit dat de opleidingen alleen zijn geherstructureerd en er geen inhoudelijke aanpassingen hebben plaatsgevonden voldoen de opleidingen nog steeds aan de Nadere regeling en daarmee de toelatingseisen van het architectenregister.

Overigens kan worden opgemerkt dat de Rijksbouwmeester eenmalig in 2003 een tweejarig programma is gestart: Het Experiment, ten behoeve van het gericht opdoen van beroepservaring, in aanvulling op de reguliere opleiding voor architecten. Dit programma komt tegemoet aan de geconstateerde voor verbetering vatbare aansluiting van de opleidingen op de beroepspraktijk. Het is er op gericht om de Wet op de architectentitel te continueren en krachtiger te maken als instrument voor kwaliteitsbewaking (bron: Actieprogramma Ruimte en Cultuur 2005–2008).

De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de opleidingen op het gebied van de architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur ligt bij het betrokken ministerie. Dit zijn, naast VROM, LNV en OCW.

Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven zijn de opleidingen zelf verantwoordelijk voor de instroom bij de masteropleidingen. Voorwaarde is dat de opleidingen voldoen aan hetgeen in de architectenrichtlijn is opgenomen (voor architecten een vierjarige full-time universitaire opleiding die hoofdzakelijk betrekking heeft op de architectuur) en aan de voorschriften die in de Nadere regeling zijn opgenomen over de inrichting van de opleiding. Hierbij wil ik opmerken dat in de situatie voorheen (propedeuse – doctoraal) de inschrijving in het architectenregister mogelijk was voor degene die bijvoorbeeld het doctoraal examen aan een technische universiteit, faculteit bouwkunde, met goed gevolg had afgelegd. Hierbij was de technische universiteit (TU) vrij om te bepalen welke studenten in aanmerking kwamen om in de doctoraalfase van de bouwkundeopleiding in te stromen.

Dat de opleidingen ook nu procedures hebben om te bepalen welke studenten kunnen worden toegelaten tot de masteropleiding blijkt bijvoorbeeld uit de toelatingseisen van de TU Delft. Studenten kunnen instromen in de masteropleiding van de TU Delft als de volgende vooropleiding is gevolgd:

• Directe instroom met een bachelordiploma Bouwkunde TU Delft en TU Eindhoven;

• Instroom via een schakelsemester met diploma HTO – Bouwkunde;

• Individuele instroom is mogelijk voor een ieder die een gelijkwaardige opleiding heeft en niet aan het bovenstaande voldoet. Beoordeling vindt plaats via de inschalingcommissie van de opleiding. Zonodig moeten er nog onderdelen uit de bacheloropleiding worden ingehaald.

Dit geldt zowel voor Nederlandse als voor buitenlandse studenten.

Aanmelding van de opleiding aan de Europese Commissie en aan andere lidstaten

De CDA-fractie vroeg zich af of de Europese Commissie en de andere lidstaten beoordelen of de Nederlandse opleidingen voldoen aan de artikelen 3 en 4 van de richtlijn, wat houdt de beoordeling precies in, en hoe is gewaarborgd dat die beoordeling niet negatief uitvalt.

Een nieuwe opleiding dient te worden aangemeld bij en te worden beoordeeld door de andere lidstaten en de Europese Commissie. Zij zullen beoordelen of de Nederlandse opleiding voldoet aan de artikelen 3 en 4 van de architectenrichtlijn. Omdat de opleidingen inhoudelijk niet zijn gewijzigd is waarschijnlijk voldoende dat de naamswijziging kenbaar wordt gemaakt aan de andere lidstaten en aan de Europese Commissie met de opmerking dat er inhoudelijk geen wijziging is opgetreden in de opleiding en dat daarmee nog steeds wordt voldaan aan de artikelen 3 en 4 van de architectenrichtlijn. Dit zou een waarborg moeten zijn dat de beoordeling niet negatief uitvalt.

De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven