30 172
Wijziging van de Wet op de architectentitel in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 april 2005 en het nader rapport d.d. 21 april 2005, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 april 2005, no. 05.001283, heeft Uwe Majesteit op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mr. M.C. van der Laan, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de architectentitel in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs, met memorie van toelichting.

Het voorstel bevat wijzigingen in de Wet op de architectentitel die door invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs noodzakelijk zijn geworden. Deze wijzigingen voegen de masteropleidingen op het gebied van architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur en architectonische vormgeving toe aan de opleidingen die recht geven op inschrijving in het architectenregister, en daarmee op het voeren van de titel architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect. De opleiding tot architect is geharmoniseerd in richtlijn 85/384/EEG (hierna: de richtlijn).2 De andere beroepen in deze wet zijn niet geharmoniseerd, maar de Nederlandse wetgever heeft uit oogpunt van uniformiteit voor een zelfde structuur gekozen. De Raad van State maakt opmerkingen over de verhouding tussen de richtlijn en de verklaring van Bologna, de notificatie van de wijzigingen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsmede over de terugwerkende kracht. In verband hiermee is aanpassing van de memorie van toelichting wenselijk.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 april 2005, nr. 05.001283, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 29 april 2005, no. W08.05.0115/V, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan de opmerkingen van de Raad aandacht is geschonken.

1. Verhouding tussen richtlijn en verklaring van Bologna

De richtlijn bevat eisen waaraan een architectenopleiding moet voldoen, wil deze voor erkenning in de andere lidstaten in aanmerking komen. Zo moeten deze opleidingen hoofdzakelijk betrekking hebben op architectuur en een duur hebben van ten minste vier jaar full-time studie dan wel zes jaar studie, waarvan ten minste drie jaar full-time. Deze eisen zijn in Nederland geïmplementeerd in de Wet op de architectentitel en in de Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedebouwkundige en interieurarchitect.

Volgens de memorie van toelichting staan de eisen van de richtlijn op gespannen voet met de doelstellingen van de Bologna-verklaring1 om studenten meer keuzemogelijkheden te bieden en instellingen de ruimte te geven onderwijs te ontwikkelen dat flexibel, open en internationaal georiënteerd is. Theoretisch gezien zouden ook bacheloropleidingen op een geheel ander terrein of niveau toegang moeten bieden tot een masteropleiding architectuur, aldus de memorie van toelichting. Daarom wordt in dit voorstel van wet slechts de masteropleiding architectuur voor inschrijving als architect verplicht gesteld, en worden de bacheloropleidingen die toegang geven tot deze masteropleiding opgenomen in een ministeriële regeling, teneinde onderwijsinstellingen meer vrijheid te bieden.

Deze passage wekt de indruk dat de richtlijn in strijd is met de verklaring van Bologna, en dat de regering voorrang geeft aan deze verklaring. Naar het oordeel van de Raad is er echter geen sprake van strijd tussen de doelstellingen van «Bologna» en de richtlijn, nu de richtlijn beoogt de opleidingen voor architecten in de Europese Unie te harmoniseren, terwijl de verklaring van Bologna tot doel heeft de hoger onderwijsstelsels in de verschillende lidstaten beter op elkaar af te stemmen. Anders dan de memorie van toelichting aangeeft brengt laatstgenoemd doel niet noodzakelijkerwijs mee dat iedere bacheloropleidingtoegang moet geven tot een masteropleiding architectuur.

De memorie van toelichting dient dan ook op dit punt gewijzigd te worden.

Eerder heeft de Raad er in zijn advies over de invoering van de bachelor-masterstructuur al op gewezen dat de verklaring van Bologna niet meer behelst dan een intentieverklaring, en niet de status heeft van bijvoorbeeld een bindende richtlijn naar Europees recht.2 Wanneer deze verklaring in strijd zou zijn met de inhoud van een richtlijn zal de wetgever voorrang moeten geven aan de richtlijn.

De Raad adviseert de memorie van toelichting in bovengenoemde zin aan te passen.

1. De aanbeveling van de Raad is gevolgd. In de memorie van toelichting is de passage geschrapt, die de indruk wekte dat richtlijn nr. 85/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG L 223) in strijd is met de verklaring van Bologna en dat de regering voorrang geeft aan deze verklaring, geschrapt. De verhouding tussen de richtlijn en de verklaring is verduidelijkt.

2. Notificatie aan de Commissie en de andere lidstaten

Ingevolge artikel 7, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn, deelt iedere lidstaat aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere lidstaten de wijzigingen mee inzake de diploma's, certificaten en andere opleidingstitels die op zijn grondgebied worden afgegeven. Ingevolge het tweede lid worden deze wijzigingen door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en maakt de Commissie regelmatig geconsolideerde lijsten bekend.

Op de laatste geconsolideerde lijst van 4 december 2003 (Pb EG C-294) staan de masteropleidingen op het gebied van architectuur nog niet vermeld. De memorie van toelichting vermeldt niet of de invoering van deze masteropleidingen al bij de Commissie is aangemeld of wanneer deze aanmelding zal plaatsvinden.

De Raad adviseert in de memorie van toelichting hierop in te gaan.

2. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is de memorie van toelichting aangevuld met een passage waarin wordt aangegeven dat ingevolge artikel 7, eerste lid, derde volzin, van richtlijn nr. 85/384/EEG gelijktijdige aanmelding van de masterdiploma's op het gebied van de architectuur bij de Commissie en de lidstaten zal plaatsvinden, zodra de wet in het Staatsblad is gepubliceerd.

3. Terugwerkende kracht

Het voorstel werkt terug tot en met 1 september 2002. Met ingang van het academisch jaar 2002–2003 zijn masteropleidingen ingevoerd bij de opleidingen die onder de Wet op de architectentitel vallen, en al spoedig zijn masterdiploma's uitgereikt. Formeel konden de bezitters van een dergelijk diploma niet worden ingeschreven in het architectenregister, omdat zij geen in deze wet genoemd diploma hadden behaald. Gediplomeerden die een verklaring konden overleggen dat hun masterdiploma gelijkwaardig was aan een in de Wet op de architectentitel genoemde opleiding, zijn desalniettemin ingeschreven. Om deze inschrijvingen te legaliseren is thans terugwerkende kracht vereist.

De memorie van toelichting besteedt geen aandacht aan de eventuele nadelige gevolgen die deze situatie voor de betrokkenen heeft gehad of nog zal hebben. De Raad denkt daarbij aan de extra administratieve lasten die het aanvragen en het opstellen van een verklaring van gelijkwaardigheid voor de betrokken afgestudeerden en instellingen meebrengt, of eventuele moeilijkheden die afgestudeerden ondervinden bij vestiging of het verrichten van werkzaamheden in een andere lidstaat.

De Raad adviseert in de memorie van toelichting op het bovenstaande in te gaan.

3. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is in de memorie van toelichting een passage opgenomen waarin wordt ingegaan op de gevolgen die het aanvragen en het opstellen van een verklaring dat het afgegeven masterdiploma op grond waarvan de bezitter formeel niet in het architectenregister kon worden ingeschreven, gelijk(waardig) was aan een in de Wet op de architectentitel genoemde opleiding, met zich hebben meegebracht of nog met zich mee zullen brengen. Voorts is in de memorie van toelichting ingegaan op de gevolgen voor afgestudeerden in het bezit van een dergelijk masterdiploma bij vestiging of het verrichten van werkzaamheden in een andere lidstaat.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mr. Medy C. van der Laan, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Richtlijn 85/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG L 223).

XNoot
1

Europese Ruimte voor het Hoger Onderwijs, Gezamenlijke verklaring van de ministers van Onderwijs, bijeen te Bologna op 19 juni 1999.

XNoot
2

Advies van 11 september 2001, Kamerstukken II 2001/02, 28 024, A.

Naar boven