30 171
Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Justitie (Reparatiewet II Justitie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat. (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Algemeen

Wetten van hoogwaardige kwaliteit zijn het uitgangspunt voor de wetgever. Niettemin is het onvermijdelijk dat in de vele (wijzigings)wetten die jaarlijks tot stand komen zo nu en dan (wets)technische onvolkomenheden sluipen. Dit wetsvoorstel strekt tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Justitie. Het gaat daarbij om wetten waarvoor de Minister van Justitie de eerste verantwoordelijkheid draagt en om in andere wetten voorkomende wetsbepalingen die het terrein van Justitie betreffen, bijvoorbeeld bepalingen over rechtspraak of strafvordering. Het wetsvoorstel omvat onder meer herstel van onjuiste verwijzingen, verschrijvingen en wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd genoemd. Bij de wijzigingen van ondergeschikte aard gaat het om formalisering van de bestaande praktijk op een enkel gebied. De wijzigingsvoorstellen beogen nadrukkelijk niet om beleidsinhoudelijke wijzigingen door te voeren. Immers, daarvoor is een reparatiewet niet het aangewezen instrument.

Zoals in de memorie van toelichting bij de Reparatiewet I Justitie (Kamerstukken II 2001/2002, 28 222, nr. 3) is aangegeven, laat de praktijk zien dat departementale reparatiewetten een flexibeler en sneller instrument vormen om kleine onvolkomenheden in wetgeving recht te zetten dan een rijksbrede wet. Dit wetsvoorstel beoogt voor de tweede maal in een voort te zetten reeks de wetgeving op het terrein van het Ministerie van Justitie op te schonen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

De wijziging bevat correcties van foutieve verwijzingen.

Artikel II onderdeel ABoek 2 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel XXVWet financiële betrekkingen buitenland 1994
Artikel XXVIIWet inzake de geldtransactiekantoren
Artikel XXIX onderdeel BWet kinderopvang

Ingevolge de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie is de term «president in kort geding» gewijzigd in «voorzieningenrechter in kort geding».

Artikel II Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek

B

Bij de Wet elektronische handtekeningen is artikel 15a van Boek 3 vernummerd tot artikel 15i. De vernummering is toen abusievelijk niet verwerkt in de verwijzing die is opgenomen in artikel 138, tweede lid, en artikel 248, tweede lid, van Boek 2. Dit wordt nu hersteld.

C, E

De voorgestelde wijzigingen corrigeren schrijffouten.

D

In het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met aanpassing van de structuurregeling is bij nota van wijziging (Kamerstukken II, 28 179, nr. 6) een zin toegevoegd aan lid 5 van artikel 154. De zin heeft betrekking op de voorwaarden voor een besluit tot statutenwijziging. Verzuimd is dezelfde toevoeging op te nemen voor de overigens gelijkluidende bepaling voor de BV in artikel 264 lid 5. De toelichting op de nota van wijziging (Kamerstukken II, 28 179, nr. 5, p. 33–34) gaat wel uit van gelijkluidendheid. Het verzuim wordt hierbij hersteld.

F

Bij de omzetting van bedragen in wet- en regelgeving in euro is verzuimd artikel 2:398, vierde lid, BW aan te passen. Dit verzuim wordt hierbij hersteld. Het bedrag van een half miljoen gulden dat relevant is voor de verhoging respectievelijk de verlaging bij algemene maatregel van bestuur van de bedragen in artikel 396, eerste lid, en 397, eerste lid, wordt thans op € 225 000 gesteld.

Artikel III Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 184, tweede lid, noemt een aantal gevallen waarin een erfgenaam verplicht is om een schuld van de nalatenschap te voldoen ten laste van zijn «overig vermogen», dat wil zeggen niet uit de nalatenschap. Hoewel de regel zich volgens de tekst van de wet beperkt tot «op hem rustende» schulden van de nalatenschap, dient zij te worden begrepen als mede betrekking te hebben op niet op de desbetreffende erfgenaam rustende nalatenschapsschulden. Dit is slechts anders voor het geval, bedoeld in artikel 184, tweede lid, onder a, in welk onderdeel de wetgever zulks ook expliciet heeft bepaald.

Artikel IV Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek

A

Per 1 januari 2003 is met de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet een derde lid toegevoegd aan artikel 6:174 BW. Het oude derde lid is daarbij vernummerd tot vierde lid. Deze vernummering is abusievelijk niet doorgevoerd in artikel 6:175, vijfde lid BW, hetgeen hierbij wordt hersteld.

B

De wijziging betreft herstel van een schrijffout.

Artikel VBoek 8 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel VIIIKadasterwet
Artikel IXLandinrichtingswet
Artikel XLoodsenwet
Artikel XIINoodwet rechtspleging
Artikel XIXVorderingswet 1962
Artikel XXIIWet bescherming persoonsgegevens
Artikel XXIV onderdeel AWet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Artikel XXXWet op de Accountants-Administratieconsulenten
Artikel XXXVWet op de Registeraccountants
Artikel XXXVIWet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Artikel XXXVIIWet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel XXXIXWet van 8 januari 1975 tot uitvoering van het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

De hier voorgestelde wijzigingen zijn wijzigingen zoals die bij de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie hadden moeten plaatsvinden, maar die door een foutieve redactie van sommige wijzigingsopdrachten niet doorgevoerd konden worden. Dit wordt hiermee hersteld.

Artikel VIDeltawet
Artikel XIIIonteigeningswet
Artikel XXIV onderdeel BWet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Artikel XXVIWet gewetensbezwaren militaire dienst

Deze wijzigingen vloeien voort uit de gewijzigde terminologie ingevolge de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie.

Artikel VII Faillissementswet

De verwijzing in artikel 19a, eerste lid, Faillissementswet naar artikel 19, eerste lid, is bij amendement ingevoegd (zie Kamerstukken II 2003/04, 27 244, nr. 10). Per abuis wordt daarbij verwezen naar het eerste lid van artikel 19, waar bedoeld is te verwijzen naar het vierde lid. Dit wordt met de onderhavige wijziging hersteld.

Artikel XI Luchtvaartwet

A

In de Politiewet 1993 c.a. wordt het begrip «ambtenaren van politie» gehanteerd. De voorgestelde wijziging strekt ertoe een uniforme redactie te bewerkstelligen.

B

Het drietal voorgestelde wijzigingen herstelt een aantal redactionele onvolkomenheden, die via de wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Luchtvaartwet inzake de beveiliging op de luchtvaartterreinen (Stb. 226) in de Luchtvaartwet zijn geslopen.

C.1, F.2, G.2, O.2.b, O.3.b, O.4.b

De voorgestelde wijzigingen herstellen een aantal redactionele onvolkomenheden en omissies in Hoofdstuk IV, afdeling 3A, van de Luchtvaartwet.

C.2

Bij nota van wijziging van 15 maart 2000 (Kamerstukken II 1999/00, 26 607, nr. 6) is artikel 37b, zesde lid, ingevoegd. Beoogd werd ook het voertuig waarin een persoon zich begeeft op bepaalde delen van de luchthaven, te kunnen onderwerpen aan een controle. Het begrip «voorwerpen» kan echter mogelijk een andere indruk wekken. Met de voorgestelde wijziging wordt een en ander verduidelijkt.

D, E.1

De voorgestelde wijzigingen betreffen taalkundige verbeteringen.

E.2, G.4, H, M.2, O.1, O.2.a, O.3.a, P, Q

Met de voorgestelde wijzigingen wordt een en ander in overeenstemming gebracht met het bepaalde in aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

F.1, G.3, I, J.2, K, L.2.b en d, L.3, L.4, M.1, N

Met de voorgestelde wijzigingen wordt een en ander in overeenstemming gebracht met het bepaalde in aanwijzing 30 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

G.1, L.1, L.2.a en c, O.4.a, O.5

Via de voorgestelde wijzigingen wordt een aantal misslagen hersteld.

I

Artikel 37hd is totstandgekomen ingevolge de wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Luchtvaartwet inzake de beveiliging op de luchtvaartterreinen (Stb. 226). Indien het logistieke proces van de luchthaven hierdoor onnodig wordt verstoord, heeft de exploitant de mogelijkheid geen gevolg te geven aan het verzoek van een luchtvaartmaatschappij of buitenlandse overheid een verdergaande controle te verrichten. De huidige tekst suggereert echter ten onrechte dat de luchthavenexploitant verplicht is de controle uit te voeren. De voorgestelde wijziging strekt tot een nadere precisering van de wettekst, waarbij uiteraard geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

R

Elders in de Luchtvaartwet wordt steeds gesproken van «onderdeel». Voorgesteld wordt daarom de thans afwijkende redactie in artikel 37v te harmoniseren.

Artikel XIV Overleveringswet

A, B, onderdeel 1, F, G, L, M, N, Q

In het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ), geïmplementeerd in de Overleveringswet, is over het hoofd gezien dat nog niet alle lidstaten toegang hebben tot het Schengen-informatiesysteem. Deze lidstaten zijn aangewezen op Interpol. Inmiddels heeft overleg tussen alle lidstaten en Interpol Brussel geleid tot technische afspraken over de wijze van signaleren via Interpol. Onderhavige wijzigingen strekken tot overeenkomstige aanvulling van de Overleveringswet.

B, onderdeel 2, C, D, E, H, I, K, O, P, R, S, T, U, V

Onderhavige wijzigingen herstellen redactionele, tekstuele en verwijzingsfouten.

J

De termijn van zeven dagen is bij de opstelling van het wetsvoorstel in overleg met de rechtbank Amsterdam bepaald , maar blijkt in de praktijk toch te leiden tot een hoge administratieve belasting. Bij een termijn van veertien dagen normaliseert deze. De in artikel 22 voorgeschreven termijnen voor de beslissing blijven onverkort gelden. De rechtbank heeft te kennen gegeven dat de verlenging van de uitspraaktermijn wordt opgevangen binnen de termijnen van artikel 22. Zodoende leidt de voorgestelde wijziging niet tot verlenging van de procedure.

Artikel XV Politiewet 1993

Het betreft hier enkele aanpassingen aan gewijzigde gemeentenamen.

Artikel XIVSpoorwegwet
Artikel XXIIIWet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Artikel XXIX onderdelen A en CWet kinderopvang
Artikel XXXXIIWetsvoorstel 28 088
Artikel XXVIII onderdeel DWet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Ingevolge de Wet van 30 juni 2004 tot wijziging van de Wet justitiële gegevens in verband met het verwerken van strafvorderlijke gegevens en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet tarieven in strafzaken in verband met het verstrekken van een afschrift van een vonnis of een arrest aan de verdachte en zijn raadsman of een derde (Stb. 315) is de citeertitel van de Wet justitiële gegevens gewijzigd in Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De voorgestelde wijzigingen betreffen aanpassingen aan de nieuwe citeertitel. Voorzover het de aanpassingen in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur betreft, gaat het om wijzigingen die ingevolge een foutieve redactie van een eerdere wijzigingsopdracht niet doorgevoerd konden worden. In artikel 90, derde lid van de Wet kinderopvang is reeds eerder verzuimd de citeertitel aan te passen en zodoende hanteert dit artikel een nog oudere citeertitel, namelijk Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. Ook dit wordt hierbij aangepast.

Artikel XVII Uitleveringswet

Bij de invoering van de Wet internationale misdrijven is de Uitvoeringswet folteringverdrag ingetrokken. Daarbij is verzuimd om de verwijzing naar die wet in artikel 51a van de Uitleveringswet aan te passen.

Artikel XVIIIUitvoeringswet EG-executieverordening
Artikel XXXVIIIWet van 4 mei 1972, houdende uitvoering van het op 27 september 1968 te Brussel tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap tot stand gekomen Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, met Protocol

In de artikelen waarvan wijziging wordt voorgesteld is bepaald dat het verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd bij verzoekschrift, dat in de Nederlandse taal is gesteld. In de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet EG-executieverordening (Kamerstukken II 2001/2002, 28 263, nr. 3) is vermeld dat deze bepaling expliceert dat in Nederland in gerechtelijke procedures de Nederlandse taal de gebruikelijke taal is, maar dat dit onverlet laat dat ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer in civiele zaken die aanhangig zijn bij een in de provincie Friesland gevestigd gerecht, processtukken, met uitzondering van dagvaardingen, in het Fries mogen worden gesteld. Daar het wenselijk geacht wordt om in de wettekst zelf op dit punt duidelijkheid te verschaffen, wordt in de voorgestelde aanvulling verwezen naar artikel 7 Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer.

Artikel XX Vreemdelingenwet 2000

Door de gebruikte terminologie in artikel 17, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat vrijstelling van een machtiging voor voorlopig verblijf alleen is voorbehouden aan vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel. Met deze voorgestelde wijziging wordt dit rechtgetrokken. De voorgestelde wijziging strekt er tevens toe om het begrip «mensenhandel» consequent toe te passen in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel XXI Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Bij de Reparatiewet I Justitie is aan de in artikel 7, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgenomen opsomming van niet van toepassing zijnde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht artikel 7:24, tweede en derde lid, van laatstgenoemde wet toegevoegd. In de daartoe nieuw vastgestelde redactie van artikel 7, eerste lid, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is echter abusievelijk de verwijzing naar artikel 7:26, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht verdwenen. Via de thans voorgestelde wijziging wordt deze verwijzing weer toegevoegd.

Artikel XXVIII onderdeel A Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

A, C

In artikel 39d, eerste lid, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is bepaald dat strafvorderlijke gegevens over misdrijven achttien jaren na het overlijden van betrokkene worden verwijderd. Met deze termijn is aangesloten bij de in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde termijn voor de verjaring van een misdrijf van de zwaarste categorie, te weten een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld. Weliswaar heeft de dood van degene wiens strafvorderlijke gegevens zijn verwerkt, tot gevolg dat deze gegevens ingevolge artikel 69 van het Wetboek van het Strafrecht niet meer kunnen leiden tot zijn vervolging, maar deze kunnen bijvoorbeeld ook daarna nog wel bijdragen aan het oplossen van een bepaald strafbaar feit of van belang zijn in situaties waarin, in afwijking van de algemene regel dat het recht tot strafvordering door de dood van de verdachte vervalt, nog sancties kunnen worden opgelegd. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat achteraf blijkt dat niet de overleden verdachte, maar een ander verantwoordelijk is voor het plegen van een misdrijf.

Indien het voorstel van wet van de leden Dittrich en Van Haersma Buma tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten) (28 495) tot wet wordt verheven en in werking treedt, verjaart het recht tot strafvordering niet voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en komt de verjaringstermijn van achttien jaar voor deze misdrijven dientengevolge te vervallen. Verder wordt de verjaringstermijn voor misdrijven waarop gevangenisstraf van tien jaar of meer is gesteld, verhoogd van vijftien naar twintig jaar. Het gevolg van deze veranderingen in termijnen is dat de bewaartermijn van achttien jaar voor strafvorderlijke gegevens dient te worden aangepast. De in artikel .., onder B, voorgestelde wijziging van artikel 39d strekt daartoe. Gekozen is voor aansluiting bij de verjaringstermijn van twintig jaar. Ook voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, is dit een redelijke termijn. Een langere bewaartermijn voor de opheldering van deze misdrijven na de dood van betrokkene (de overleden verdachte) dient doorgaans in redelijkheid geen opsporings- en vervolgingsbelang.

Verder heeft de wijziging tot doel de bewaartermijnen die van toepassing zijn op justitiële gegevens die betrekking hebben op misdrijven en zijn opgenomen in artikel 4 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in overeenstemming te brengen met de termijnen die gelden voor strafvorderlijke gegevens. Dat betekent dat de algemene bewaartermijn van justitiële gegevens wordt gesteld op dertig in plaats van twintig jaren. Hiermee wordt niet alleen aangesloten bij de bewaartermijn die geldt voor strafvorderlijke gegevens ter zake van misdrijven, maar ook bij de (maximale) termijn die van toepassing is op het bewaren van DNA-profielen en vingerafdrukken. Daarnaast wordt de bewaartermijn van justitiële gegevens na het overlijden van betrokkene aangepast aan de in het onderhavige artikel voorgestelde bewaartermijn van strafvorderlijke gegevens en gesteld op twintig jaar.

B

In de Aanpassingswet euro (Stb. 2001, 481), waarin alle bedragen in guldens zijn aangepast aan de euro was het voorgestelde bedrag reeds in de oude Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag aangepast. Deze omzetting is niet meegenomen in het wetsvoorstel justitiële gegevens. Dit geschiedt nu in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel XXXI Wet op de economische delicten

In de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (Stb 346) is abusievelijk de strafbaarstelling van artikel 10.44, eerste lid van die wet komen te vervallen in de Wet op de economische delicten. Dit wordt thans hersteld.

Artikel XXXII Wet op de identificatieplicht

Aan de identificatieplicht kan slechts worden voldaan door het tonen van een «geldig» identiteitsbewijs. Voor zover het gaat om Nederlandse rijbewijzen verwijst artikel 1, onder 40, van de Wet op de identificatieplicht naar een geldig rijbewijs afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet en naar een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat betekent dat de houder van een Nederlands rijbewijs zich niet kan legitimeren met een verlopen of anderszins ongeldig rijbewijs (Kamerstukken II, 2003/04, 29 218, nr. 3, p. 8–9). Dat laatste is bijvoorbeeld het geval indien aan de houder een administratieve maatregel bedoeld in paragraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd. Ook kan hij zich niet legitimeren met een rijbewijs gedurende de periode dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op grond van artikel 180 van de Wegenverkeerswet 1994 is ontzegd. Rijbewijzen afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, kunnen als identiteitsbewijs worden gebruikt zolang de bij de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder. Dit komt er op neer dat houders van EU/EER-rijbewijzen die in Nederland wonen hun rijbewijs als identiteitsbewijs kunnen gebruiken zolang de administratieve geldigheid van dat document niet is verstreken. Er is op dit punt dus sprake van ongelijkheid tussen enerzijds de houders van Nederlandse rijbewijzen en anderzijds de hier woonachtige houders van EU/EER-rijbewijzen omdat ten aanzien van deze laatste categorie personen ook de maatregel van ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd en ten uitvoer gelegd en eveneens een ongeldigverklaring van het rijbewijs kan worden uitgesproken in het kader van de vorderingsprocedure. Met de voorgestelde wijziging van artikel 1, onder 40, van de wet worden de vereisten voor beide categorieën houders van rijbewijzen gelijk getrokken.

Artikel XXXIII Wet op de rechterlijke indeling

A

1. Door de opheffing van de Gelderse gemeente Hengelo per 1 september 2004 is het niet meer nodig de Overijsselse gemeente Hengelo als zodanig aan te duiden.

2 en 3. Per 1 september 2004 is de tekst van de onderdelen 2 en 4 van artikel 5 van de Wet op de rechterlijke indeling opnieuw vastgesteld ingevolge de wet van 1 juli 2004 tot gemeentelijke herindeling van de Achterhoek, de Graafschap en de Liemers, Deventer en Bathmen (Stb. 414). Daarbij was geen rekening gehouden met de wijziging van enkele gemeentenamen die via de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie in artikel 5 waren opgenomen. Via de voorgestelde wijzigingen wordt de tekst van artikel 5 op dit punt hersteld.

B

Deze wijziging corrigeert een onjuistheid in de interpunctie die was ontstaan door de wijziging van artikel 7 van de Wet op de rechterlijke indeling ingevolge de wet van 16 mei 2002, houdende gemeentelijke herindeling in Zeeuws-Vlaanderen (Stb. 289).

C

Deze wijziging was reeds opgenomen in de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie, maar kon door een foutieve redactie van de wijzigingsopdracht niet worden doorgevoerd. Dit wordt hiermee hersteld.

Artikel XXXIV Wet op de rechterlijke organisatie

A

Vanwege de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie is de volgorde van de opsomming in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie gewijzigd. Abusievelijk is verzuimd tegelijkertijd de verwijzing hiernaar in de artikelen 15, negende lid, en 84, zevende lid, van diezelfde wet aan te passen. Dit wordt nu hersteld.

B

Deze wijziging houdt verband met de totstandkoming van de Comptabiliteitswet 2001. Daarin wordt niet meer gesproken over «hoofdstukken van de rijksbegroting». De verwijzing naar hoofdstuk VI van de rijksbegroting wordt daarom vervangen door: de begroting van het Ministerie van Justitie. Deze wijziging was reeds beoogd in de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie, maar kon toen vanwege een onjuiste wijzigingsopdracht niet worden doorgevoerd.

C

Voor dit onderdeel van de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV.

D

Als gevolg van de Wet van 1 juli tot gemeentelijke herindeling van een deel van de Achterhoek, de Graafschap en de Liemers, Deventer en Bathmen (Stb. 414) is de gemeente Wisch opgegaan in de nieuwe gemeente Oude IJsselstreek. De voorgestelde wijziging voorziet in aanpassing aan deze herindeling.

Artikel XXXX Wetboek van Strafrecht

Bij de wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 645) is artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd. Bij de schrapping als gevolg van het aannemen van een amendement op het wetsvoorstel door de Tweede Kamer, van het oorspronkelijk voorgestelde tweede lid van dit artikel, is verzuimd de daaruit voortvloeiende vernummeringen door te voeren (Kamerstukken II 2003–2004, 29 291, nr. 11). De voorgestelde wijzigingen strekken tot herstel van dit verzuim, alsmede tot herstel van onjuiste verwijzingen. Omwille van de helderheid is ervoor gekozen om het artikel opnieuw vast te stellen.

Artikel XXXXI Wetboek van Strafvordering

A

Bij de wet van 10 november 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering houdende enkele wijzigingen in de regeling van de voorlopige hechtenis, in werking getreden op 1 januari 2005, is artikel 75, derde lid, Sv aangepast. Mogelijk is gemaakt, in de eerste zin, dat een bevel tot voorlopige hechtenis voorafgaand aan de appelzitting in één keer met maximaal honderdtachtig dagen kan worden verlengd. Ingevolge de tweede zin van hetzelfde artikellid kan de duur van de voorlopige hechtenis tussen de datum van einduitspraak in eerste aanleg en de aanvang van de behandeling ter terechtzitting in appel in totaal evenwel ook maximaal honderdtachtig dagen zijn. Tenslotte duurt de voorlopige hechtenis vanaf de datum van de veroordeling in eerste aanleg nog zestig dagen (artikel 66, tweede lid, Sv). Indien een en ander met elkaar in verband wordt gebracht, resulteert voor het bevel tot verlenging een maximale duur van hondertwintig uur. Voorgesteld wordt, de wettekst daarmee in overeenstemming te brengen.

B

1. Bij de wet van 10 november 2004, Stb. 579 is artikel 360, eerste lid, Sv aangepast. Daarbij is dit artikellid in die zin gewijzigd dat niet meer van de «verklaring» van de getuige wordt gesproken, maar van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris. Over het hoofd is evenwel gezien dat het artikel ook rept van een verhoor dat door de rechtbank wordt afgenomen: het verhoor voorzien in artikel 290, eerste lid, tweede en derde volzin. Deze wijziging strekt ertoe, zulks in de aanhef van het artikel tot uitdrukking te brengen. Zowel artikel 290 Sv als artikel 360 Sv zijn in hoger beroep voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing via artikel 415 Sv.

2. De wijziging in de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken voegt in artikel 360 een tweede lid in, met vernummering van het bestaande tweede lid tot het derde lid. Het bestaande derde lid wordt daarbij evenwel ten onrechte niet vernummerd. Deze wijziging strekt daartoe.

C

Bij de wet van 10 november 2004, Stb 579 is artikel 258, zesde lid, aangepast. Aan de voorzitter van de strafkamer worden enkele bevoegdheden gegeven die bij het bepalen van de dag der terechtzitting kunnen worden uitgeoefend. Over het hoofd gezien is, dat deze bevoegdheden in hoger beroep niet zonder nadere wetsbepaling van toepassing zijn; dit wijzigingsvoorstel voorziet daarin.

D

Bij de Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken (Stb. 175) is onder andere artikel 588, derde lid, onderdeel c, van het Wetboek gewijzigd. Om praktische redenen is de daar bedoelde verzending van een gerechtelijk schrijven voortaan opgedragen aan het openbaar ministerie in plaats van aan – zoals voorheen – de griffier van de rechtbank (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 29 805, nr. 8). Daarbij is over het hoofd gezien dat de regeling van de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan rechtspersonen een parallelle bepaling kent, namelijk artikel 531 van het Wetboek van Strafvordering. Voorgesteld wordt om artikel 531 te wijzigen conform de wijziging van artikel 588, derde lid, onderdeel c.

Artikel XXXXIII

In het wetsvoorstel herijking strafmaxima, dat bij de Eerste Kamer aanhangig is (Kamerstukken I 2004/05, 28 484, A), zijn ten onrechte wijzigingen voorgesteld in het Wetboek van Militair Strafrecht. Dat wetboek is een rijkswet en kan op grond van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden alleen bij rijkswet worden gewijzigd. Om die reden voorziet dit artikel erin dat het artikel dat deze onterechte wijzigingen bevat, uit het wetsvoorstel herijking strafmaxima wordt verwijderd. Intussen komt het, indien het wetsvoorstel herijking strafmaxima tot wet wordt verheven en in werking treedt, onverminderd wenselijk voor dat de desbetreffende wijzigingen worden doorgevoerd in het Wetboek van Militair Strafrecht. Om die reden zijn deze wijzigingen opgenomen in het thans in voorbereiding zijnde voorstel voor een rijksbrede reparatierijkswet die op dit moment zijn weg vindt naar de Raad van State van het Koninkrijk.

Artikel XXXXIV Wetsvoorstel 28 863

A

Bij de aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het nieuwe procesrecht (St. 2001, 580) is artikel 113 van die wet komen te vervallen en de tekst van dit artikel opgenomen in een nieuw tweede lid van artikel 125. Met de voorgestelde wijziging wordt de verwijzing in artikel 127 hiermee in overeenstemming gebracht.

Per abuis is bij de aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het nieuwe procesrecht onderdeel c van artikel 504, eerste lid, gewijzigd. Dit had onderdeel d moeten zijn. Met de voorgestelde wijziging wordt dit rechtgezet.

B

Bij de aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het nieuwe procesrecht is het jaarbedrag in artikel 13, vierde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken vervangen door een maandbedrag. Met de voorgestelde wijziging wordt dit maandbedrag aangepast aan de inmiddels doorgevoerde indexeringen.

Artikel XXXXV Wetsvoorstel 29 441

A

De wijziging strekt ertoe een technische correctie aan te brengen in artikel 126nc, tweede lid, onderdeel d, van het Wetboek van Strafvordering zoals opgenomen in het wetsvoorstel bevoegdheden vorderen gegevens (Kamerstukken I 2004/2005, 29 441, A). Artikel 126nc betreft de bevoegdheid tot het vorderen van identificerende gegevens. Het tweede lid omschrijft wat onder identificerende gegevens wordt verstaan. In onderdeel d is bepaald dat voor rechtspersonen niet de gegevens betreffende naam, adres, woonplaats, postadres, geboortedatum en geslacht als identificerende gegevens worden aangemerkt, maar de gegevens betreffende rechtsvorm en vestigingsplaats. Het is echter gewenst dat tot de identificerende gegevens van een rechtspersoon ook de naam, het adres en het postadres worden verstaan. Er moet namelijk rekening mee worden gehouden dat in een opsporingsonderzoek de naam van de rechtspersoon niet altijd bekend is, bijvoorbeeld in het geval waarin een rechtspersoon zich bedient van een niet ingeschreven handelsnaam. De aanvulling van artikel 126nc, tweede lid, onder d, strekt hiertoe.

B

Artikel 565, tweede lid, behoeft aanpassing indien het wetsvoorstel bevoegdheden vorderen gegevens, dat thans in behandeling is bij de Eerste Kamer, kracht van wet krijgt en in werking treedt (Kamerstukken I 2004/2005, 29 441, A). Dit wetsvoorstel wijzigt namelijk de artikelen waarnaar in artikel 565, tweede lid, wordt verwezen. Deze wijzigingen van de artikelen waarnaar in artikel 565, tweede lid, wordt verwezen, maken een technische aanpassing van artikel 565, tweede lid, nodig. In het wetsvoorstel bevoegdheden vorderen gegevens worden in de artikelen 126ng en 126nh bepalingen opgenomen over de toepasselijkheid van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens op gegevens van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten en over het verlenen van medewerking aan het ontsleutelen van versleutelde gegevens. Deze aanvulling wordt doorgevoerd in artikel 565, tweede lid. Ook wijzigt het wetsvoorstel artikel 125i. Nu betreft artikel 125i een bevoegdheid van de rechter-commissaris tot het vorderen van gegevens uit een geautomatiseerd werk. Omdat het een bevoegdheid van de rechter-commissaris betreft, is artikel 125i apart genoemd in artikel 565, tweede lid. Het wetsvoorstel wijzigt artikel 125i in een bevoegdheid tot het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens, analoog aan de bestaande artikelen betreffende het doorzoeken van plaatsen ter inbeslagneming. Omdat in artikel 565 reeds is bepaald dat bevoegdheden tot doorzoeking ter inbeslagneming van voorwerpen mogen worden toegepast met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon, past het in de systematiek om ook te bepalen dat artikel 125i voor dit doel kan worden toegepast. Artikel 125i kan worden toegepast door de opsporingsambtenaar en de officier van justitie en behoeft daarom niet meer apart te worden genoemd in artikel 565, tweede lid. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verwijzing naar concrete artikelen in de onderdelen b en c te vervangen door een meer algemene verwijzing naar de artikelen waarin de betreffende bevoegdheden worden geregeld. Een verwijzing naar concrete artikelen kan bij wijziging van de artikelen namelijk gemakkelijk tot ommissies leiden. Om dit te voorkomen verdient een meer algemene verwijzing naar de betreffende artikelen de voorkeur.

Artikel XXXXVI

In de Wet van 12 mei 2005, Stb. 254, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken) is artikel 226l opgenomen (inwerkingtreding verwacht najaar 2005). De parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel heeft geruime tijd in beslag genomen. Door dit tijdsverloop is geen rekening gehouden met het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en enkele andere onderwerpen (afgeschermde getuigen). Mogelijk is dat ten behoeve van een dergelijke getuige ook beschermingsmaatregelen zouden moeten worden getroffen. Daartoe wordt de wettelijke basis van het besluit uitgebreid.

Eenzelfde uitbreiding vindt plaats naar aanleiding van het advies van de Raad van State over het ontwerp-besluit Getuigenbescherming van 29 oktober 2001, waarin wordt opgemerkt dat ten aanzien van de categorie: «andere persoon die medewerking heeft verleend aan de met opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste autoriteiten» een wettelijke basis ontbreekt. Deze aanvulling strekt daar nu toe.

Artikel XXXXVII Wetsvoorstel 29 845

Het betreft hier een redactionele verbetering.

Artikel XXXXIX Citeertitel

Bij de Reparatiewet I Justitie is, met het oog op het periodieke karakter van de Reparatiewet Justitie, voor een citeertitel gekozen met een volgnummer. Dat karakter wordt ook hier tot uiting gebracht.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State en voorzover nadien gewijzigd is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer.

Naar boven