30 169
Mantelzorg

nr. 15 Herdruk1
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 april 2008

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 heeft op 20 maart 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 9 oktober 2007 inzake de beleidsbrief over mantelzorg en vrijwilligerswerk (30 169, nr. 11);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 18 december 2007 inzake het convenant mantelzorgondersteuning (30 169, nr. 13);

– de brief van de staatssecretaris van OCW en VWS d.d. 21 december 2007 inzake inzet gelden uit de Participatie-enveloppe voor een makelaarsfunctie ten behoeve van vrijwilligerswerk en maatschappelijke stage (312 000-VIII/31 200 B, nr. 131, herdruk).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Wolbert (PvdA) complimenteert de staatssecretaris met de beleidsbrief die een mooie en goed doordachte uitwerking van het beleid bevat, waar ook de veldpartijen het in hoofdlijnen over eens zijn. De staatssecretaris treedt niet in de competenties van gemeenten, stimuleert creativiteit en een ontschottende aanpak. De 75%-norm en de beschrijving van basisfuncties in de ondersteuning van mantelzorgers zijn een goed begin. Wanneer kan de Kamer deze beschrijving tegemoet zien?

Om overbelasting van mantelbezorgers te voorkomen moet de bureaucratie in de zorg aangepakt worden. Kan in de beschrijving van de basisfuncties voor mantelzorgers een specifiek onderdeel worden opgenomen over het wegwerken van de bureaucratie en het vergemakkelijken van aanvragen, verlengingen en aansluitingen?

Een niet goed georganiseerde professionele zorg treft het eerst de mantelzorgers. Als er bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een werkachterstand is en een vervolgindicatie niet op tijd wordt afgegeven, valt de zorg soms gewoon weg. Welke actie is op dit punt ondernomen en wat was het resultaat? Wil de staatssecretaris een aanwijzing geven dat de zorg doorloopt als een indicatie niet wordt verlengd door het CIZ?

De gemeentelijke autonomie bij de Wmo moet voorop blijven staan. Het is goed om good practices te etaleren en te stimuleren dat gemeenten ervaringen uitwisselen. Hoe zal de staatssecretaris de uitvoering van het beleid volgen? Welk instrumentarium wil zij inzetten als het niet goed gaat?

Is het de staatssecretaris bekend dat tot nu toe maar 10% van de Nederlandse gemeenten stevige ondersteuningsorganisaties zou hebben neergezet voor de vrijwilligers? Hoe lang hebben gemeenten nodig voordat die ondersteuning echt beschikbaar is?

Het aantal sociaal geïsoleerde en allochtone ouderen en de druk op vrijwilligers zullen de komende tijd fors toenemen. Kan een daarop gericht beleid gestimuleerd worden? Zijn initiatieven denkbaar waarbij beroepskrachten en vrijwilligers meer dan nu samen optrekken? Kan in de nieuwe modelverordening voor de Wmo het tegengaan van sociaal isolement door integraal georiënteerd huisbezoek worden meegenomen?

De taken van vrijwilligers in de zorg zullen in de loop der jaren zwaarder worden. Dat leidt tot een spanning tussen de vrijwillige taken en professionele zorg. Kan bevorderd worden dat de sector en de gemeenten richtlijnen opstellen? Te denken valt aan een handreiking vanuit het ministerie, naar analogie van Sociaal verantwoord aanbesteden, waarin wordt aangegeven wanneer een vrijwilliger kan bijspringen in de thuissituatie.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) constateert dat mantelzorg en vrijwilligerswerk het cement van de samenleving vormen. Het belang ervan zal de komende jaren toenemen door de vergrijzing van de samenleving en de vermaatschappelijking van de zorg. Haar fractie hecht sterk aan een samenleving waarin mensen omzien naar elkaar en zich bij elkaar betrokken voelen.

Met de maatregelen in de beleidsbrief bestaat het risico van «overinstitutionalisering». Ondersteuning vanuit de overheid is van belang, maar de samenleving moet voldoende ruimte worden gelaten om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Hoe wordt aan de basisfuncties vormgegeven?

Gezien het spanningsveld tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk en de doelstellingen op het gebied van arbeidsparticipatie zijn tijdige maatregelen nodig. Kan ook aandacht worden gegeven aan de externe factoren waardoor mensen ontmoedigd worden zich voor mantelzorg of vrijwilligerswerk in te zetten? Zie de brief van Mezzo over de verschillende belemmeringen voor bijstandsgerechtigden. Is de staatssecretaris bereid met haar collega van SZW te bekijken hoe hiervoor een oplossing kan worden geboden?

De compensatieplicht wordt in de praktijk soms heel erg smal en rechtstreeks opgevat. Het doel van de Wmo is om de sociale samenhang en de gemeenschapszin in wijk en buurt te vergroten. Het moet dus niet te eng achter de voordeur worden toegepast.

Met respijtzorg kan voorkomen worden dat mantelzorgers overbelast raken. Er moet snel meer duidelijkheid komen in de beleidsregels Indicatiestelling AWBZ. Kan de aanpassing van de relevante beleidsregels met spoed ter hand worden genomen?

Er moet ook een goede samenwerking en verstandhouding zijn tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk enerzijds en professionele zorgverleners anderzijds. In de praktijk worden soms knelpunten ervaren. Kan dit worden betrokken bij de voorstellen die het Expertisecentrum inkomen en zorg (EIZ) zal doen om de aansluiting tussen professionele zorg en mantelzorg te verbeteren?

Is er zicht op waar het extra geld voor mantelzorg en vrijwilligerswerk naartoe gaat? Komt het inderdaad terecht bij de organisaties die men met het beleid voor ogen heeft?

De Stichting Present Nederland zou bij de besteding van de inmiddels toegekende subsidiegelden graag advies krijgen van VWS hoe de makelaarsfunctie en de verbreding strategisch vorm kunnen worden gegeven. De gemeenten staan in beginsel positief tegenover financiering en doelstellingen van Present, maar tegelijkertijd zijn zij zoekende hoe dit te formuleren in relevante teksten. Kan het ministerie adviseren hoe de gemeenten dit kunnen positioneren binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA) stelt dat vrijwilligerswerk en mantelzorg twee ongelijksoortige grootheden zijn. Solidariteit en sociale cohesie zijn basiswaarden in de samenleving. De vrijwilliger levert daaraan dagelijks een grote bijdrage. Dat is van belang voor de samenleving, maar ook van grote waarde voor de vrijwilliger zelf. Het is verheugend dat Nederland op dit gebied met kop en schouder boven de andere Europese landen uitsteekt.

Als men het aantal vrijwilligers wil uitbreiden, moet men inspelen op de veranderende behoeften en mogelijkheden van de nieuwe vrijwilliger. De overdracht van waarden en normen is ook bij de vrijwillige inzet van grote waarde. In de debatten moet de overlevering van deze waarden en normen ook aan de orde worden gesteld.

Mevrouw Willemse spreekt haar waardering uit voor de visie en het denkwerk van de staatssecretaris op het terrein van de verbreding van de Wmo. Tot welke resultaten hebben de in de beleidsbrief genoemde acties tot nu toe geleid?

Op basis van het onderzoek van het SCP wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor ingrijpende beleidsmaatregelen. Om het aantal vrijwilligers uit te breiden zullen bedrijven worden benaderd en wordt de maatschappelijke stage ingesteld. Er komt een koppeling van regelingen op lokaal niveau en er wordt ingespeeld op de wensen en behoeften van de nieuwe vrijwilliger. Waar zal de voorgestelde makelaarsfunctie worden ondergebracht? Hoe wordt de expertise opgebouwd? Hoe wordt de vliegwielfunctie die gebruikt kan worden voor meerdere sectoren, ontwikkeld?

Daarnaast heeft het kabinet de ambitie van 80% arbeidsparticipatie. Hoe ziet de staatssecretaris de combinatie van beide ambities?

Is er al een landelijk dekkend netwerk voor de vrijwilligers, met regionale en lokale steunpunten, die breed toegankelijk zijn voor voor vrijwilligers in diverse sectoren?

Er komen signalen uit het veld dat het moeilijk is om vrijwillige bestuurders te vinden. Deze zijn belangrijk voor de continuïteit van de organisatie. Ziet de staatssecretaris oplossingen die zij samen met het veld kan bewerkstelligen?

Zijn de berichten juist dat 70-plussers niet onder de verzekering gebracht kunnen worden die voor vrijwilligers van toepassing is? Zo ja, kan dan met spoed een oplossing worden gevonden?

Mantelzorgers zijn zeer waardevol voor de samenleving en mogen niet overbelast raken. We moeten er alles aan doen om ze te ondersteunen. Daarnaast moeten zij ook nog echtgenoot, partner, kind of ouder kunnen blijven. Is er voor de mantelzorg bij de overgang van de Wmo een ondersteuningsstructuur gegarandeerd op lokaal en regionaal niveau? Kan de mantelzorger, zowel de autochtone als de allochtone, die steunpunten vinden? Kunnen de huisarts en de maatschappelijk werker worden ingezet om deze informatie te verspreiden en om het risico van overbelasting vroegtijdig te onderkennen?

Kan er een apart overleg komen met de staatssecretaris over het punt of bij toename van de zorgvraag, deze kan worden ingevuld met meer professionele zorg dan wel met extra ondersteuning van de mantelzorg en over de inzet van case-managers bij mensen met dementie?

Ten slotte moet ook de bureaucratie worden teruggedrongen.

Mevrouw Leijten (SP) noemt vrijwilligerswerk en mantelzorg belangrijk voor de maatschappij én voor mensen. In het SCP-rapport Veilig verzorgd staat dat bemoeienis van de overheid met de organisatie ervan loont. Dat houdt in: mensen in staat stellen vrijwilligerswerk te doen en, wanneer nodig, ruimte scheppen om mantelzorger te kunnen zijn.

Vrijwilligerswerk en mantelzorg worden steeds meer een schakel in de zorgketen zelf. Bij de indicatiestelling wordt natuurlijk gekeken naar gebruikelijke zorg, naar wat de naaste nog kan doen en welke reguliere zorg de overheid of gemeente zou moeten leveren. Ten opzichte van gepensioneerden of kinderen kan dat wel eens te ver gaan en worden hun te veel taken toegedicht. Hoe ver gaat gebruikelijke zorg? Kan onderzocht worden hoe men omgaat met de kwalificatie van gebruikelijke zorg?

De respijtzorg voor zowel werkende als niet-werkende mantelzorgers, die vaak overbelast zijn, moet ook beter geregeld worden.

Er moet professionele hulp zijn en overnemen van zorg moet kunnen. Voor zorgende echtgenoten moet er een uitbreiding van zorgverlof en een ontheffing van de sollicitatieplicht komen. Vooruitlopend op de overheveling van de mantelzorg naar de Wet maatschappelijke ondersteuning is de deskundigheidsbevordering voor vrijwilligers en mantelzorgers geschrapt. Hoe staat het kabinet tegenover de deskundigheidsbevordering en de ondersteuning? Regelen de gemeenten dit wel? Is het niet beter om een landelijk netwerk voor de deskundigheidsbevordering in stand te houden in plaats van het enkel bij gemeenten neer te leggen? Is die taak niet te groot?

Het is belangrijk dat scholieren op jonge leeftijd in aanraking komen met het werk in de publieke sector. Het is ook logisch om scholen in staat te stellen om de maatschappelijke stage te organiseren. Hebben de partijen die de stagiaires ontvangen, echter genoeg middelen om hen goed te begeleiden en te ondersteunen? Het werven van vrijwilligers via maatschappelijke stage is overigens geen doel op zich. Tekorten aan vrijwilligers moeten niet via de maatschappelijke stage worden opgevangen. Wat is de visie van de staatssecretaris hierop?

Wordt ten slotte het geld voor het mantelzorgcompliment, dat is overgeheveld naar de gemeenten, daadwerkelijk ingezet ter ondersteuning van mantelzorgers of in de vorm van een financieel compliment? Er zijn namelijk berichten dat het geld wegvloeit naar lopende begrotingen en naar andere doelen.

De heer Van der Vlies (SGP) verwijst naar het overleg over de onderuitputting van het bedrag voor het mantelzorgcompliment. Kan de in dat verband toezegde evaluatie binnen een paar weken worden verwacht?

Mantelzorg en vrijwilligerswerk zijn zaken die iemand eigenlijk van binnenuit, automatisch doet, met de (christelijke) naastenliefde als motief. De zorg over de spankracht en het volume van deze zaken die onmisbaar zijn in de samenleving leidt nu tot een ondersteuning, tot een institutionalisering. Mensen die een ander tot steun zijn, vragen daar geen tegenprestatie voor. Toch wordt dat steeds meer nodig in de fiscaliteit, voor de vrijwaring en het mantelzorgcompliment.

Voor de toekomst zal duidelijker moeten worden wie voor mantelzorg zijn geïndiceerd en wie in aanmerking komen voor het compliment.

Tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk enerzijds en de ambitie van een hogere arbeidsparticipatie anderzijds zit een spanningsveld. Hoe wil men dit oplossen?

Er lijkt een trend te zijn dat gemeenten druk uitoefenen op mensen in de bijstand om een persoonsgebonden budget aan te vragen of op mantelzorgers om vrijwilligerswerk te gaan doen als opstapje naar betaald werk. In de mantelzorg en vrijwilligerswerk lijkt de Wet werk en bijstand steeds vaker tot problemen te leiden. Kunnen de suggesties van Mezzo serieus overwogen worden?

Kan worden aangegeven hoe de basisfuncties eruit gaan zien?

Bij de respijtzorg gaat het niet om een kan-bepaling, maar om een zal-bepaling. In voorkomende gevallen moeten de gemeenten respijtzorg aanbieden. Het terugdringen van ondersteunende begeleiding mag niet neerslaan in de palliatieve terminale zorg. Dat het in dit verband wordt genoemd, stelt niet gerust.

Kan over de vrijwilligers in de zorg een aparte notitie worden geschreven? Er zijn signalen dat dit een diffuus gebied is. Wat mag een vrijwilliger en hoe is de relatie met de professionele hulpverlening?

Ten slotte moet de subsidiëring van landelijke organisaties, waarvan Present een duidelijk voorbeeld is, blijven bestaan.

Het geeft mevrouw Van Miltenburg (VVD) een warm gevoel dat zoveel mantelzorgers en vrijwilligers zich in Nederland inzetten voor anderen, zonder daarvoor beloond te willen worden. De vraag is echter of de overheid zich daarmee moet bemoeien, niet alleen lokaal via de Wmo maar ook nationaal door beleidsbrieven te schrijven. Zodra de overheid dat doet, gaan mensen ook zeggen dat de overheid het van ze verwacht.

Door het indiceren van mantelzorgers ontstaan eersterangs en tweederangs mantelzorgers in Nederland: er is een groep geïndiceerde en officieel gecertificeerde mantelzorgers en een groep die zich mantelzorger voelt en ook als zodanig wordt aangemerkt, maar die niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Daar heeft mevrouw Van Miltenburg in toenemende mate moeite mee. Wat is in algemene termen een mantelzorger?

In termen van de AWBZ is een mantelzorger iemand die zorg overneemt waar formele zorg ook aan de orde is. Daarmee zijn veel mensen uitgesloten, zoals kinderen die taken in het huishouden overnemen. Hoe meer regelingen worden bedacht, hoe abnormaler wordt wat nu nog normaal wordt gevonden. Uit de SCP-analyse blijkt dat er veel formele en veel informele zorg is. Juist door de combinatie met geformaliseerde zorg, zouden veel mensen uitgedaagd kunnen worden om iets extra’s te doen. Waar ligt dan het kantelpunt, waardoor in Nederland meer de situatie ontstaat die in de rest van de wereld veel gebruikelijker is, dat er niet zoveel formele zorg is maar ook een stuk minder mantelzorg?

Het mantelzorgcompliment is zeer bureaucratisch uitgewerkt. Veel geld zal gaan naar professionals. Er zijn veel manieren om mantelzorgers te ondersteunen. De sociale partners zouden dit soort zaken in cao’s kunnen oplossen. Als de overheid zich ermee bemoeit, zal het worden gezien als een overheidstaak. Het moet echt op een andere manier georganiseerd worden. De vraag is dan wel hoe mantelzorgers die niet actief aan het arbeidsproces deelnemen, maar zich op een andere manier dienstbaar maken in de samenleving, worden bereikt.

Door de individualisering van de zorg neemt het aantal regels toe en kost het steeds meer tijd om de zorg te regelen. Mensen worden niet moe van het mantelzorgen, maar doodziek van de bureaucratie bij het regelen van de zorg. De overheid kan het eenvoudiger maken om zorg te krijgen door mantelzorgers te helpen de bureaucratie door te komen. De 80 mln. voor het mantelzorgcompliment kan beter daarin geïnvesteerd worden. Dan wordt dat geld kan op veel effectievere wijze ingezet dan in het huidige wetsvoorstel.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris constateert dat Nederland internationaal vrijwel aan de top staat qua aantal mensen dat vrijwilligerswerk verricht. Deze mensen vormen het cement van de samenleving. Zij voelt zich aangesproken door opmerkingen over het maken en voeren van beleid voor iets wat eigenlijk van binnenuit moet komen. Het gaat niet om institutionaliseren, maar om het ondersteunen van vrijwilligerswerk en mantelzorg. In de huidige samenleving stelt dat hoge eisen in de combinatie met betaalde arbeid, onderwijs en andere maatschappelijke verplichtingen. De overheid kan de wederkerigheid tussen burgers stimuleren. Bij de Wmo gaat het over verbreding. De Wmo beoogt niet alleen zwakkeren een perspectief bieden, maar ook om mensen gezamenlijk te laten optrekken in sociale structuren om elkaar te ondersteunen. Het Rijk en de gemeenten hebben hierbij een belangrijke taak.

Wat de compensatieplicht betreft is het de taak van de gemeenten om het beleid op het gebied van mantelzorg en vrijwilligerswerk vorm te geven. De lokale bestuurders hebben daarbij wel behoefte aan richtinggeving hoe zij dat het beste kunnen doen. De rijksoverheid kan de gemeenten ondersteunen, al is het maar door te stimuleren dat gemeenten goede ervaringen met elkaar uitwisselen. In Apeldoorn en Rotterdam zijn goede voorbeelden te vinden. Soms is er echter meer institutionalisering dan men zou willen. Zie waartoe het amendement-Van der Vlies over het mantelzorgcompliment onbedoeld heeft geleid. Daarbij valt er niet aan te ontkomen dat een verschil wordt gemaakt tussen mantelzorgers voor wie een indicatie bij het CIZ wordt afgegeven en anderen, maar het gaat te ver om over eerste- en tweederangs mantelzorgers te praten.

Voor de basisfuncties geeft de overheid de richting aan, maar de gemeenten vullen zelf de basisfuncties in. Voor vrijwilligerswerk en mantelzorg zullen de basisfuncties voor de zomer beschikbaar zijn. Daarbij gaat het om algemene principes, zoals respijtzorg, informatie of ondersteuning en training. Ook zal worden meegenomen wat met mantelzorg precies wordt bedoeld.

Als het niet goed verloopt, kan worden teruggevallen op het kader in de Wmo. Er is hulp mogelijk via het implementatiebureau. Daaraan vooraf gaat het helpen bij de benoeming van een aantal basisfuncties en het stimuleren van het leren van elkaar. Vervolgens kunnen gemeenten bestuurlijk erop worden aangesproken. Een gemeente kan afzonderlijk erop worden aangesproken, maar als het bij meer gemeenten niet goed gaat, kan ook de VNG daarop worden aangesproken. Als het heel erg slecht gaat, is het ultieme middel een wetswijziging. Tot nu toe is er echter geen reden om daaraan te denken.

Eind 2007 hadden veel instellingen nog geen duidelijkheid over de subsidie van de gemeente voor 2008. In samenwerking met de VNG en het departement heeft Mezzo een campagne opgezet om die onduidelijkheid weg te nemen. Het resultaat daarvan is dat 75% van alle aanvragen is gehonoreerd, dat 10% is afgewezen en dat 15% eind vorig jaar nog onduidelijk was. Verzoeken zijn vooral afgewezen omdat gemeenten van mening waren dat de instelling de toegevoegde waarde van haar diensten niet voldoende kon aantonen. De conclusie is dat over het algemeen de infrastructuur positieve aandacht krijgt en op orde is. Bij de formulering van de basisfuncties voor de mantelzorgondersteuning wordt bij elke gemeente nagegaan hoe zij scoort op de basisfuncties en hoe het ministerie kan helpen om de basisfuncties te realiseren. Daarbij zal ook naar voren komen hoe gemeenten die voor 2008 een subsidie hebben afgewezen, in de behoefte aan ondersteuning hebben voorzien.

Met Mezzo en VNG vindt overleg plaats hoe de ondersteuning voor de mantelzorger of vrijwilliger vorm kan krijgen. Niet elke gemeente hoeft dat zelf uit te vinden, gemeenten kunnen dat ook samen doen. Om te kunnen inventariseren waaraan mantelzorgers behoefte hebben, moeten zij wel opgespoord worden. De gemeenten zal daarop ook gewezen worden. De gemeente Amsterdam heeft de afgelopen tijd veel moeite gedaan om mantelzorgers in oude wijken, waar heel veel allochtone mantelzorgers zijn, op te sporen. De integrale eerstelijnszorg, maatschappelijk werk en woningbouwcorporaties kunnen daarbij een rol spelen. Het Landelijk steunpunt vrijwilligers palliatieve zorg heeft subsidie gekregen voor een project van drie jaar om in de kring van allochtonen mantelzorg bespreekbaar te maken en te wijzen op de mogelijkheden van ondersteuning. Ook op gemeentelijk niveau zijn er projecten om allochtone mantelzorgers de weg te wijzen.

De staatssecretaris is bereid in het kader van de nieuwe modelverordening ook te bekijken hoe de gemeenten de mantelzorgers en hun ondersteuningsbehoefte kunnen inventariseren. De werkwijze van de gemeente Sluis, die via huisbezoeken inventariseert of inwoners niet alleen huishoudelijke hulp, maar ook mantelzorgondersteuning nodig hebben, kan een mogelijkheid zijn. Zij is bereid de modelverordening onder de aandacht van de partijen te brengen en te stimuleren dat dit wordt meegenomen. De precieze vormgeving is echter een verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Het organiseren van de informatievoorziening is ook een belangrijke gemeentelijke taak. De informatievoorziening kan plaatsvinden via de huisartsen, het Wmo-loket, lokale bladen en door op zoek te gaan naar situaties waarin mantelzorgers niet vanzelfsprekend de weg weten te vinden.

Wat de relatie tussen professionals en vrijwilligers betreft is de staatssecretaris bereid een handreiking op te stellen in welke situaties vrijwilligers kunnen bijspringen. Gekeken zal worden of dit kan naar analogie van Sociaal verantwoord aanbesteden. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van het materiaal dat voorhanden is. Men wil ook een bondgenootschap sluiten met de zorgsector. Met de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) en Mezzo wordt overleg gevoerd.

Vooralsnog zijn er geen overtuigende cijfers dat de hogere arbeidsparticipatie ten koste van vrijwilligerswerk en mantelzorg gaat. Uit het Tijdbestedingsonderzoek van SCP blijkt dat er niet zulke grote verschillen zijn tussen werkenden en werklozen. Andere onderzoeken wijzen uit dat mensen die betaald werk verrichten, actiever zijn op maatschappelijk niveau. Van mensen die in deeltijd werken, is een hoog percentage actief in vrijwilligerswerk en mantelzorg. Als iedereen voltijds zou werken, zou er een omslagpunt kunnen zijn. Het SCP en de RWI doen een studie naar de verhouding tussen maatschappelijke participatie en arbeid. Deze studie zal in het najaar verschijnen en zal ook naar de Kamer worden gestuurd.

Daarnaast is er een relatie tussen vrijwilligerswerk en het feit dat mensen op een andere manier hun leven inrichten en meer taken met elkaar combineren. Jongeren zijn best bereid vrijwilligerswerk te verrichten, maar zijn minder geneigd zich langdurig te binden aan een vast aantal uren. Daarom wordt geïnvesteerd in de vrijwilligersmakelaar, om te kijken hoe organisaties dit soort nieuwe vormen kunnen gebruiken.

Verder bestaat het voornemen om bondgenootschappen te sluiten met bedrijven opdat werknemers de mogelijkheid krijgen om mantelzorg of vrijwilligerswerk te verrichten. In overleg met het ministerie van BZK zal worden bekeken in hoeverre de overheid zelf een bijdrage kan leveren. Ook moet gekeken worden naar de momenten waarop in bepaalde sectoren vrijwilligerswerk moet worden verricht en hoe met de sectoren afspraken kunnen worden meegemaakt. Gemeenten moeten nadenken over nieuwe structuren en niet meteen de conclusie trekken dat niemand meer vrijwilligerswerk wil verrichten, als het één keer niet lukt om iemand te vinden.

Over korting op uitkeringen bij mantelzorg en vrijwilligerswerk zal overleg met het ministerie van SZW worden gepleegd. Als er aanleiding toe is, wordt hierop teruggekomen. Anders wordt het in de reguliere rapportage meegenomen.

Met de gemeenten zal worden gesproken over de administratieve lasten. In het kader van een project van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties brengt de commissie-Wallage de bureaucratie bij vrijwilligerswerk in kaart. Op dat terrein zou er veel te verbeteren zijn. De gemeenten zijn daarbij betrokken en BZK speelt daar een belangrijke rol bij. Men is thans in afwachting van brieven met voorstellen om de bureaucratie aan te pakken. Zodra het mogelijk is, zal de Kamer worden geïnformeerd. Voorts zijn per 1 januari 2007 een aantal bepalingen over vrijwilligerswerk in de Arbeidstijdenwet vervallen. Per 1 januari 2006 is al de verzekeringsplicht voor verkeersregelaars en verkeersbrigadiers vervallen. Waar Europese regelgeving het onmogelijk maakt om regels te schrappen, wordt geprobeerd om regels te verhelderen. MOVISIE ontwikkelt in overleg met de NOV, Scouting Nederland en NOC*NSF een vereenvoudigde hygiënecode voor vrijwilligersorganisaties.

Veel regels worden veroorzaakt op lokaal niveau. Op lokaal niveau moet men er dus van overtuigd worden dat de regels moeten worden aangepakt. Met de VNG is afgesproken dat tien pioniergemeenten dit jaar gaan experimenteren met de methodieken uit boekje «Passie onder (regel)druk, over vrijwilligers en regels» van het ministerie van BZK. In het project Eenvoudig goed worden voorbeelden en instrumenten verzameld hoe gemeenten de regeldruk onder vrijwilligers kunnen verminderen. Die voorbeelden en instrumenten worden op de website Eenvoudig goed geplaatst, die dit jaar van start gaat. De staatssecretaris zal de Kamer schriftelijk informeren wanneer dit gebeurt. Daarnaast komen er vijf regionale overdrachtsbijeenkomsten in 2008. Daarbij zullen ook de voorbeelden uit het boekje Passie onder (regel)druk en de vrijwilligerstoets van MOVISIE onder de aandacht worden gebracht. De gemeenten moeten er vervolgens samen met het ministerie werk van maken. Ook de nieuwe evenementenvergunning, die de VNG ontwikkelt in het kader van een vereenvoudiging van de modelverordening, kan een belangrijke vermindering van de administratieve lasten voor vrijwilligers opleveren.

Er wordt ook gewerkt aan een vermindering van de administratieve lasten voor het CIZ. Daartoe moet het actieplan Naar eenvoud in uitvoering soelaas bieden.

De beleidsregels Indicatiestelling AWBZ zijn intussen aangepast, waardoor de mogelijkheden voor respijtzorg duidelijker zijn.

Over het gehele land verspreid zijn er 218 steunpunten mantelzorg en 122 instellingen voor intensieve vrijwillige thuishulp. Daarnaast zijn 58 vriendendiensten in het land actief. Er is dus sprake van een landelijk dekkend netwerk.

Volgens het protocol Gebruikelijke zorg voor de AWBZ kunnen kinderen die deel uitmaken van de leefeenheid van de zorgvrager, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren een bijdrage leveren aan de huishoudelijke taken. Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage, kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden en kinderen vanaf 13 jaar kunnen naast deze lichte huishoudelijke taken hun eigen kamer op orde houden. Van kinderen met een chronisch zieke of gehandicapte broer of zus wordt veel gevraagd. Het is van belang dat voor hen respijtzorg wordt geregeld en dat er voor hen ondersteuning is. In Hengelo bestaat zelfs een steunpunt speciaal voor jonge mantelzorgers.

Het protocol Gebruikelijke zorg kent ook een hardheidsclausule. Als deze zorg echt niet geleverd kan worden, kan professionele zorg worden geregeld. Aanpassing van het protocol is niet aan de orde, want het werkt naar behoren.

Het CIZ moet aan de hand van het protocol Gebruikelijke zorg kunnen vaststellen wat in de normale situatie mag worden verwacht van gezinsleden. Voor de AWBZ wordt al gewerkt aan de glasheldere polis in verband met de indicatiestelling. Er is geen reden om apart onderzoek te doen naar het protocol Gebruikelijke zorg in relatie tot mantelzorgers. Niet te snel moet worden geconcludeerd dat het aan de indicatie ligt. De staatssecretaris hoort graag concrete voorbeelden waar bij de indicatie te hard wordt geoordeeld op het gebied van gebruikelijke zorg en wil dan bekijken wat er is misgegaan.

De maatregelen die in de beleidsbrief zijn genoemd, maken deel uit van een programma voor de periode tot 2012. Er wordt hard gewerkt aan het opstarten van activiteiten. De resultaten van de actie van Mezzo naar aanleiding van de onduidelijkheid over de subsidie zijn al genoemd. Andere resultaten kunnen nog niet worden gemeld. Die komen terug in de begrotingsbrief of in een aparte brief, als daartoe aanleiding is.

In de relatie tussen professionele zorg en mantelzorg is het belangrijk dat mantelzorgers serieus worden genomen en herkend worden in hun behoefte. De staatssecretaris is bereid om het onderzoek van de EIZ en haar reactie daarop aan de Kamer te doen toekomen.

De huisarts kan een rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van overbelasting van mantelzorgers. Het EIZ heeft modules ontwikkeld die bij de opleiding van huisartsen kunnen worden gebruikt. Zij worden al gebruikt bij de universiteiten van Amsterdam en Leiden. Getracht wordt om andere universiteiten ervoor te interesseren. Het is belangrijk om ook de praktijkassistenten en de nurse practicioners te benaderen. Voor de professionals die veelvuldig met mantelzorgers in contact komen, is nog geen concrete aanpak ontwikkeld. Het EIZ zal gevraagd worden om hieraan aandacht te besteden.

In haar reactie op het EIZ-rapport wil de staatssecretaris wel ingaan op de vraag hoe het streven om het aantal overbelaste mantelzorgers terug te dringen, wordt geconcretiseerd. Er kan wel een streefcijfer worden genoemd, maar het zijn de gemeenten die lokaal doelstellingen moeten formuleren en daaraan moeten werken met het lokale netwerk van professionele zorgverleners.

Voor de respijtzorg en de verplichtingen blijken de artikelen in de wet en de toelichting voor meerdere uitleg vatbaar te zijn. Met de VNG is overleg gaande en is een traject afgesproken om over de relatie met de basisfunctie meer duidelijkheid te krijgen. Dit gebeurt mede op basis van een monitor over de mate waarin gemeenten verzoeken krijgen voor individuele voorzieningen en de wijze waarop zij daarmee omgaan. Respijtzorg is een zeer belangrijk onderdeel van het gemeentelijk beleid ter ondersteuning van vrijwilligers.

Door de Kamer is er indertijd op gehamerd dat de respijtzorg een onderdeel van de AWBZ moet zijn, maar de respijtzorg moet ook een onderdeel zijn van de gemeentelijke ondersteuning. Daarover is het ministerie in gesprek met de VNG. De behoefte aan een duidelijke definitie van respijtzorg zal daarbij worden meegenomen.

Voor de zomer moet een actieplan voor de zorg aan dementerenden klaar zijn, waarin ook mantelzorg een belangrijke plaats inneemt. In dat kader wordt het vraagstuk van de case managers bezien. De staatssecretaris komt erop terug als het actieplan klaar is.

De evaluatie van het mantelzorgcompliment is medio april gereed, waarna direct of spoedig erna het standpunt van de staatssecretaris zal volgen. De staatssecretaris heeft de verhalen gehoord over mensen die al heel lang mantelzorg geven, maar het compliment niet krijgen en over alle papieren die moeten worden ingevuld. Op basis van de evaluatie moet worden nagedacht over de volgende stappen. De gelden moeten op een goede manier bij de mantelzorgers terechtkomen en ook voor de mantelzorg beschikbaar blijven.

Er is nog geen exact beeld hoe het gaat, want de gemeenten hebben het geld nog maar net. Er zijn geen signalen dat het mis gaat, maar wel signalen dat de gemeenten er positief over zijn en vinden dat dit extra mogelijkheden biedt om aan de slag te gaan met het prestatieveld mantelzorg en vrijwilligerswerk.

De indicatie is niet bedoeld om vast te stellen of iemand mantelzorger is, maar om vast te stellen of er sprake is van mantelzorg. Het is jammer dat het een bureaucratisch proces is en dat mensen die langdurig gebruikelijke zorg leveren dat compliment niet krijgen, maar de staatssecretaris ziet ook niet zo snel een alternatief. Misschien levert de evaluatie iets op. Voorkomen moet worden dat sympathieke beleidsdoelen in de uitvoering zo ingewikkeld worden, dat dit leidt tot situaties die moeilijk zijn uit te leggen.

Van de gemeenten zou 10% een vrijwilligerscentrale hebben. Dat percentage is arbitrair. De vraag is wat een stevige lokale ondersteuning is. Het doel is een landelijk dekkend netwerk. Er zijn ook middelen uitgetrokken om daaraan een flinke impuls te geven. Veel belangrijker is echter een goede samenwerking met lokale organisaties, met de middelbare scholen waar de maatschappelijke stage aan de orde is.

De staatssecretaris is bereid om vanuit VWS met de Stichting Present in gesprek te gaan hoe men de makelaarsfunctie en de strategische verbreding goed kan vormgeven. Dat kan de beleidsdoelen dichterbij brengen. Men moet echter wel zelf het werk doen.

Het is aan de gemeente om te beslissen waar de makelaarsfunctie wordt ondergebracht. Er wordt gewerkt aan opbouw van expertise, onder andere door MOVISIE en de NOV. De ontwikkeling van de vliegwielfunctie voor meerdere sectoren wordt meegenomen in de formulering van de basisfuncties vrijwilligerswerk.

De bedoeling is om via de maatschappelijke stage jongeren te stimuleren, opdat zij in de toekomst vrijwilligerswerk willen doen. Men moet wel in het oog houden wat organisaties aankunnen op het gebied van maatschappelijke stages. Als een 14- of 15-jarige in de zorg zonder goede voorbereiding op een afdeling met meervoudig gehandicapten of dementerende ouderen worden geplaatst, komt die misschien nooit meer terug en vraagt het van de instelling ook meer begeleiding dan zij ervoor terugkrijgt. Er zijn echter ook goede voorbeelden waarbij de jongeren én de ouderen er iets aan hebben en er na de maatschappelijke stage langdurige contacten tussen de jongeren en de ouderen ontstaan.

Maatschappelijke stage en vrijwilligerswerk zijn verschillende zaken. Bij de verdeling van gelden is ook een onderscheid gemaakt. Alle gemeenten krijgen geld voor vrijwilligersmakelaars, maar alleen gemeenten met middelbare scholen krijgen extra geld voor de maatschappelijke stage. Gemeenten zijn vrij om dit op elkaar aan te laten sluiten. Niet alle middelen zijn voor de maatschappelijke stage. De scholen zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van de maatschappelijke stage, waar dan ook. Daarvoor krijgen zij via het ministerie van OCW geld. Gestimuleerd wordt dat zorginstellingen goede voorbeelden zien van maatschappelijke stage. Dit kan hun helpen om niet alleen vrijwilligers te vinden, maar ook om het imago van werken in de zorg te verbeteren en zo toekomstige werknemers te vinden. Dit alles gebeurt op vrijwillige basis. Er zijn geen convenantafspraken met zorginstellingen, sportorganisaties of andere organisaties gemaakt.

Met het veld vindt overleg plaats om een oplossing te vinden voor het tekort aan vrijwillige bestuurders. Het fonds voor patiënten, gehandicaptenorganisaties en ouderenbonden (Fonds PGO) heeft een toolkit Goed bestuur uitgebracht voor gebruik door vrijwilligersorganisaties. Ook organisaties van oud-bestuurders, zoals de Academie voor Senioren en Samenleving, timmeren aan de weg en zijn bereid vrijwilligersorganisaties oplossingen op maat te bieden.

Uit het onderzoek Vrijwilligerswerk en aansprakelijkheidsrisico van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor de ongevallenverzekering vaak leeftijdsgrenzen worden gehanteerd en dat ouderen minder of geen toegang tot deze verzekeringsvorm hebben. Naar aanleiding van het onderzoek zijn vijf adviezen ontwikkeld. Een publicatie van MOVISIE wijst vrijwilligersorganisaties de weg naar de juiste verzekeringen. Daarin wordt erop gewezen dat vrijwilligersorganisaties moeten onderzoeken of een verzekeraar leeftijdsgrenzen hanteert. Er zijn verzekeraars die zich specialiseren in het verzekeren van oudere vrijwilligers. Iedereen die de leeftijdsgrenzen onredelijk vindt, kan naar de Commissie Gelijke Behandeling stappen. Ook het expertisebureau leeftijd zal zich hiermee actief bezighouden.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor vrijwilligersbeleid, inclusief deskundigheidsbevordering. Er is 5 mln. bij de gemeenten en 5 mln. landelijk beschikbaar voor deskundigheidsbevordering. Eind 2008 zal een regeling hiervoor gereed zijn.

Over de afstemming tussen de WWB en vrijwilligers moet overleg worden gepleegd met het ministerie van SZW. De belemmeringen voor mensen in de WWB om vrijwilligerswerk te doen worden vaak overschat. Gemeenten hebben mogelijkheden om creatief om te gaan met de WWB om deze mensen te activeren. Met de staatssecretaris van SZW is er ook een afspraak dat de gemeenten middelen mogen houden voor maatschappelijke participatie als zij erin slagen om mensen naar werk te leiden. Begin februari is de Kamer ook geïnformeerd over het Participatiefonds.

De staatssecretaris is bereid om in een volgende brief in te gaan op de relatie tussen vrijwilligerswerk en mantelzorg en de zorgsector, maar kan nog niet aangeven wanneer er aanleiding is om die te sturen. De staatssecretaris wil een integraal onderdeel ervan maken, waarbij ook de definitiekwesties worden meegenomen, de afbakening tussen AWBZ en Wmo en de kwestie van het Protocol gebruikelijke zorg in relatie tot het CIZ.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Wolbert (PvdA) is ingenomen met alle toezeggingen van de staatssecretaris.

Kan de Kamer een overzicht krijgen wat er bij de aanpak van de bureaucratie waar en op welk niveau precies gebeurt?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA) wil van de staatssecretaris horen dat de maatschappelijke stage wel is bedoeld als voedingsbodem voor de toekomst, voor vrijwilligerswerk. Kunnen oudere vrijwilligers worden ingezet bij de begeleiding van de maatschappelijke stage?

Mevrouw Leijten (SP) vindt het jammer dat staatssecretaris niet openstaat voor haar opmerkingen over respijtzorg, gebruikelijke zorg en indicering. Niet voor niets wordt Kamerbreed gezegd dat respijtzorg hard nodig is.

Klopt het dat de staatssecretaris heeft gezegd dat bij indicering kan blijken dat iemand meer mantelzorg nodig heeft? Als bij indicering wordt besloten dat iemand meer mantelzorg nodig heeft, is het geen intrinsieke zorg meer, maar heeft het te maken met de buurvrouw die ook iets moet doen.

Het is zorgelijk dat maatschappelijke stage door sommige partijen één op één wordt gesteld met vrijwilligerswerk. Laat de scholen en de leerlingen de keuze maken en niet enkel met vrijwilligerswerk voor de toekomst voor ogen.

De heer Van der Vlies (SGP) is blij met de precisering in definiëring van mantelzorg en respijtzorg. Hij deelt de zorg over de afbakening van de doelgroep bij het mantelzorgcompliment. Hij wacht de evaluatie verder af. Hij hoopt dat de notitie over de afbakening en de relatie tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk en reguliere zorg op een goed moment wordt geleverd.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD) krijgt graag het projectplan dat de Stichting Present heeft ingediend en op basis waarvan zij subsidie heeft gekregen. Het zou toch overbodig moeten zijn om dan alsnog een gesprek aan te gaan over de besteding.

Kan bij de definitie van respijtzorg worden aangegeven welke respijtzorg moet worden toegedicht aan de AWBZ? Er moeten heldere afspraken worden gemaakt over de afbakening van taken. Gemeenten moeten geen respijtzorg regelen die al uit de AWBZ moet worden geboden.

De staatssecretaris zegt toe dat zij een overzicht zal laten maken van de bureaucratie. Het voortouw ligt bij het ministerie van BZK. De Kamer zal in een integraal stuk worden geïnformeerd over alles wat op het terrein van de bureaucratie gaande is bij beide ministeries.

De maatschappelijke stage is een voedingsbodem voor de toekomst. De maatschappelijke stagiair van nu is wellicht de vrijwilliger voor de toekomst, maar hij staat niet gelijk aan de vrijwilliger. Het is goed om jongeren met de betekenis van vrijwilligerswerk bekend te maken. De inzet van oudere vrijwilligers komt in het ondersteuningsprogramma maatschappelijke stage dat de staatssecretaris van OCW naar de Kamer zal sturen, terug.

Subsidieverzoeken, dus ook dat van de Stichting Present, worden getoetst aan de subsidievoorwaarden voor landelijke vrijwilligersorganisaties. De twee uitgangspunten daarbij zijn dat zij in beginsel alleen tijdelijke projectsubsidies kunnen ontvangen en dat zij een bijdrage moeten leveren aan het realiseren van de beleidsdoelen in de brief. In het projectplan staat vervolgens hoe men het verder gaat doen. Het is echter een normale gang van zaken dat tussen het ministerie en landelijke organisaties wordt besproken hoe dit in de praktijk het best vorm kan krijgen. Dat gebeurt met iedere organisatie die het wil. Als er na afloop van een subsidie wordt aangegeven dat men toch wel wil nadenken en overleggen hoe men verder gemeenten kan ondersteunen, zou het onverstandig zijn om dat niet te doen. Daaruit mag niet worden afgeleid dat het de basis is voor een nieuwe subsidie. Dan moet een nieuw subsidieverzoek worden ingediend.

De staatssecretaris heeft niet willen zeggen dat er situaties zijn waarin bij indicering duidelijk wordt dat meer mantelzorg nodig is. Bij een indicatie kan blijken dat meer formele professionele zorg nodig is.

Toezeggingen

– De Kamer ontvangt op korte termijn de evaluatie naar de mantelzorgcompliment, mede voorzien van een standpunt van de staatssecretaris.

– De Kamer zal te zijner tijd de EIZ-rapportage, mede voorzien van een reactie van de staatssecretaris, ontvangen. Deze rapportage bevat de uitkomsten van het onderzoek naar de verhouding tussen professionele zorg/beroepskrachten en mantelzorg.

– Zodra de internetsite «Eenvoudig Goed» operationeel is, wordt de Kamer ter zake geïnformeerd.

– De Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over het terugdringen van de bureaucratie/administratieve lasten/regeldruk in de mantelzorg/vrijwilligerswerk; dit mede in het licht van de commissie-Wallage.

– De Kamer ontvangt in het najaar van 2008 de SCP/RWI-rapportage inzake de verhouding tussen maatschappelijke participatie en arbeid.

– De Kamer ontvangt voor de zomer een integrale beleidsbrief over mantelzorgers/vrijwilligers. Daarin zal onder meer worden bericht over de basisfuncties, de verhouding tussen vrijwilligerswerk/mantelzorg en reguliere zorg, case management en het protocol gebruik in relatie tot het CIZ en een (brede) definitie worden gegeven van mantelzorgers/vrijwilligers/respijtzorg en de relatie tot de AWBZ/Wmo.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Sjerp


XNoot
1

I.v.m. nagekomen tekstuele correcties.

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GroenLinks), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Smilde (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en De Wit (SP).

Naar boven