30 169
Mantelzorg

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2007

Onder verwijzing naar uw brief 07-VWS-B-082 van 20 september jl., bied ik u hierbij de beleidsbrief aan over mantelzorg en vrijwilligerswerk.

In het Coalitie Akkoord en het Beleidsprogramma nemen vrijwilligerswerk en mantelzorg een belangrijke plaats in. In de brief wordt ingegaan op de betekenis van mantelzorg en vrijwilligerswerk voor de samenleving. Tegen deze achtergrond worden de hoofdlijnen geformuleerd voor mijn beleid voor de komende jaren. Deze hoofdlijnen hebben onder meer betrekking op het aangaan van bondgenootschappen met andere partijen om gezamenlijk mantelzorg en vrijwilligerswerk te versterken. Daarnaast heb ik het voornemen om op lokaal niveau de omvang en de kwaliteit van de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers te versterken, onder meer door een aantal basisfuncties te formuleren die naar mijn mening in elke gemeente aanwezig moet zijn.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

VOOR ELKAAR – BELEIDSBRIEF MANTELZORG EN VRIJWILLIGERSWERK 2008–2011

1. MANTELZORGERS EN VRIJWILLIGERS; MEEDOEN IN OPTIMA FORMA

Nederland kan zich gelukkig prijzen. We hebben ongeveer 4,5 miljoen vrijwilligers en ruim 1 miljoen mantelzorgers; mensen die zich actief en vaak intensief en gedurende langere tijd inzetten voor hun naasten. Uit de 21minuten.nl editie van 2006 komt naar voren dat een overgrote meerderheid van de burgers een (meer) solidaire samenleving wenst1. Nederlanders zetten zich meer dan ooit op grote schaal vrijwillig in voor hun naasten en de maatschappij.2 Ook in Europees perspectief staat Nederland al jarenlang aan de top als het gaat om het percentage burgers dat zich vrijwillig inzet.3

Vrijwilligers en mantelzorgers dragen in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van anderen. En: dragen bij aan verbinding, aan het vergroten van de onderlinge betrokkenheid en sociale samenhang in onze maatschappij. Vrijwilligerswerk en mantelzorg bieden burgers de mogelijkheid tot ontmoeting, tot het opdoen van contacten. Dat gebeurt niet alleen binnen bestaande sociale verbanden. Het ontstijgt ook de grenzen daarvan, bijvoorbeeld wanneer vrijwilligers zich als maatje inzetten voor mensen met een beperking, voor kinderen die extra aandacht kunnen gebruiken of voor nieuwkomers die graag gezelschap krijgen om zich thuis te maken in Nederland. Ook binnen sportverenigingen en andere vrijwilligersorganisaties ontmoeten mensen elkaar. Los van de intrinsieke waarde die zij zelf bij hun inzet ervaren, geven vrijwilligers en mantelzorgers hét voorbeeld van «actief burgerschap». Deelname aan brede sociale netwerken en onderlinge betrokkenheid van burgers hebben ook een breder positief effect. Zij dragen bij aan een sterke sociale cohesie, aan een stabiele samenleving en aan democratie4.

Dit alles moeten we koesteren. En meer dan dat. Het kabinet staat immers voor een overheid die mensen uitnodigt en stimuleert om «mee te doen». Ook vanuit het perspectief van wederkerigheid. Burgers zijn er voor elkaar. De overheid stimuleert dat door actieve burgers – waar nodig – te ondersteunen en te faciliteren en door degenen die nog niet actief zijn, aan te moedigen ook mee te doen. Wederkerigheid betekent echter ook dat de overheid de burger weer aanspreekt om bij te dragen aan de samenleving en zich in te zetten voor anderen.

Die actieve betrokkenheid van burgers is het sociale kapitaal van ons land. Het waarderen en bevorderen daarvan doen we graag samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties. Niet alleen omdat dat nodig is of effect te sorteren, maar ook omdat iedereen belang heeft bij de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Hun betrokkenheid is een zaak van ons allen.

De afgelopen jaren is de aandacht voor vrijwilligerswerk en mantelzorg flink toegenomen. Vanuit het Rijk is geïnvesteerd in de opbouw van een lokale ondersteuningsstructuur. Zo zijn de middelen voor de coördinatie van de vrijwillige thuiszorg en mantelzorg flink verhoogd. In de periode vanaf 2000 is het beschikbare budget daarbij gestegen van € 7,6 miljoen tot € 32 miljoen in 2007. De gemeenten zijn hier nu voor verantwoordelijk en de middelen zijn overgeheveld via het Gemeentefonds. Om mantelzorgers een blijk van waardering te bieden, komen zij vanaf dit jaar in aanmerking voor het «mantelzorgcompliment», dat bestaat uit een bedrag van maximaal € 250 per jaar. Hiermee is een bedrag van € 65 miljoen per jaar gemoeid. In totaal is er voor mantelzorg dus een bedrag van € 97 miljoen beschikbaar; dat is bijna 13 keer zo veel als in het jaar 2000. Ook de aandacht en investeringen in vrijwilligers zijn de afgelopen jaren geïntensiveerd. De Tijdelijke Stimuleringregeling Vrijwilligers heeft een krachtige impuls gegeven aan de ontwikkeling van lokaal beleid en lokale ondersteuning van vrijwilligers. Veel gemeenten hebben daarna van de mogelijkheid gebruik gemaakt om hun beleid en uitvoering te versterken met behulp van adviseurs die tot het eind van dit jaar beschikbaar zijn. Daarnaast is er een stevige landelijke infrastructuur opgebouwd voor ontwikkeling, vernieuwing en spreiding van kennis en beproefde methodieken. Bovendien is er inmiddels veel onderzoek verricht dat heeft geleid tot goede voorbeelden en inzicht in knelpunten en succesfactoren. Ik verwijs daarbij bijvoorbeeld naar twee projecten van het Verweij-Jonker Instituut: «Hoe stevig is het cement? Positie en Vrijwilligers en Vrijwilligersorganisaties in de Zorg» en «Samenwerking Vrijwilligers en Beroepskrachten bij Maatschappelijke Ondersteuning».

De inwerkingtreding van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) markeert een nieuwe fase, waarin de lokale ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers expliciet is vastgelegd. De Wmo biedt gemeenten de mogelijkheid om – op de lokale situatie toegespitst – integraal beleid te voeren, waarbij verbindingen worden gelegd tussen de ondersteuningsbehoefte van vrijwilligers en mantelzorgers en andere beleidsterreinen, zoals kinderopvang, de toewijzing van woningen, lokaal werkgelegenheidsbeleid enzovoorts. Gemeenten zijn zich ten volle bewust van hun verantwoordelijkheid voor de Wmo en dus ook voor mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerk.

Ik zie het als mijn primaire verantwoordelijkheid om gemeenten hierbij richting te bieden. Bij het opstellen van voorliggende beleidsbrief is de wens daartoe ook nadrukkelijk naar voren gekomen. Gezien de hiervoor geschetste ontwikkelingen en de ambitie van het welzijnsdomein om zich tot een meer professionele sector te ontwikkelen, is een richtinggevend kader ook logisch. De invulling daarvan is natuurlijk een lokale aangelegenheid. Maar daarbij horen wel inspanningsverplichtingen. Ik wil richting geven door het benoemen van een aantal basisfuncties in het ondersteuningsaanbod. Basisfuncties die ik in de tweede cyclus in 75% van de gemeentelijke Wmo-plannen terug wil zien. Hiermee wil ik bewerkstelligen dat mantelzorgers en vrijwilligers overal kunnen rekenen op goede ondersteuning. Gemeenten krijgen met de benoemde basisfuncties een houvast om hun lokale ondersteuningsstructuur effectief in te richten en aan te sturen, en lokale inspanningsverplichtingen te formuleren.

Als tweede zie ik het als mijn taak om landelijk bij te dragen aan de versterking van de positie van mantelzorgers en vrijwilligers. Hiervoor heb ik al enkele afspraken gemaakt met collega-bewindslieden. Ook met het bedrijfsleven ga ik dat doen.

Omdat ik wil dat voorliggende meerjarenaanpak toekomstbestendig is en goed inspeelt op maatschappelijke ontwikkelingen die zich tot 2015–2020 kunnen voordoen op het terrein van mantelzorg en vrijwilligerswerk, heb ik het SCP opdracht gegeven voor twee toekomstverkenningen. Uit deze verkenningen, die ik u voor de zomer heb toegestuurd, komt naar voren dat er op dit moment een balans is tussen de behoefte aan mantelzorg en de bereidheid om mantelzorg te bieden1. Positieve krachten (zoals een toenemend opleidingsniveau, demografische ontwikkelingen, een toenemend zorgpotentieel van ouderen) en belemmerende factoren (een toenemende geografische afstand tussen mensen, verrichten van arbeid) houden elkaar nu en in de toekomst redelijk in evenwicht. Daarbij tekent het SCP wel aan dat is uitgegaan van het gebruik van mantelzorg; niet van de – moeilijk in te schatten – vraag. De door het SCP geconstateerde «mantelzorgreserve» kan dan ook kleiner zijn dan verwacht. Daarom is er reden voor alertheid. Deskundigen wijzen daarnaast ook op de toenemende (morele) druk op mantelzorg. In de toekomst kan de formele zorgsector personele problemen gaan ondervinden en neemt de druk op mensen toe om meer te gaan werken. Tijdige maatregelen zijn daarom nodig.

Uit de toekomstverkenning voor vrijwilligerswerk blijkt dat het aantal vrijwilligers tot 2015 redelijk stabiel blijft. Positieve krachten, zoals een gemiddeld hoger opleidingsniveau (dat leidt tot meer vrijwilligerswerk) compenseren het negatieve effect van een afname in de beschikbare vrije tijd. Er lijkt dus geen aanleiding voor ingrijpende (beleids)maatregelen. Voor de toekomst worden echter wel enkele trends gesignaleerd die dit evenwicht in vraag en aanbod in gevaar kunnen brengen. Vrijwilligers vergrijzen. Onder jongeren neemt de vrijwilligerswerk niet navenant toe. De veranderende leefstijl van burgers (minder vrije tijd, combineren van diverse rollen en verantwoordelijkheden) vraagt bovendien om een eigentijdse manier waarop vrijwilligersactiviteiten worden aangeboden en georganiseerd. Vroeger waren vaste uren en patronen vanzelfsprekend. Nu is er behoefte aan een meer flexibele en gerichte invulling van vrijwilligerswerk. Er is volgens het SCP een kwaliteitsslag nodig om actieve vrijwilligers te behouden en om nieuwe groepen (jongeren, allochtonen en hoger opgeleide ouderen) aan te boren.

De ambitie van het beleidsprogramma legt de lat ook hoger dan het handhaven van de status quo. Dit kabinet streeft naar een uitbreiding van het aantal vrijwilligers en ten minste een behoud van het aantal mantelzorgers1. We kunnen daarom niet achteroverleunen. We moeten er actief voor zorgen dat de balans behouden blijft.

Mantelzorgers en vrijwilligers zijn actief betrokken burgers. Vrijwilligers kunnen het werk van mantelzorgers verlichten door het overnemen van taken en het bieden van een luisterend oor. De positie van mantelzorgers en vrijwilligers is echter niet identiek. Zowel mantelzorgers als vrijwilligers hebben een positieve instelling ten opzichte van het helpen van elkaar. Mantelzorg wordt echter gekenmerkt door een hoge mate van onvermijdelijkheid, een doorgaans grote intensiteit en langdurigheid en de noodzaak om – vaak aanzienlijke – wijzigingen aan te brengen in het leven waaraan men voorheen gewend was. Bij vrijwilligers gaat het meer om de gekozen intrinsieke waarde van de vrijwilligerswerk, om het opdoen van ervaring en het realiseren van persoonlijke ontplooiing. Deze verschillen vereisen een andere vorm van ondersteuning en aandacht. Daarom behandel ik mantelzorg en vrijwilligerswerk ook apart.

In deze brief geef ik op hoofdlijnen aan welke aanpak ik voor ogen heb. Een en ander is niet enkel gebaseerd op genoemde toekomstverkenningen, maar ook op de evaluatie van het gevoerde beleid2 en speciaal voor de voorliggende beleidsbrief gehouden bijeenkomsten3 met betrokkenen en andere deskundigen.

2. MANTELZORG

2.1. Wat moet er gebeuren?

Voor de komende jaren heb ik drie speerpunten.

Ik vind het ten eerste wenselijk dat mantelzorgers – ongeacht de gemeente waarin zij wonen – kunnen rekenen op een goed aanbod van ondersteuning. Daartoe wil ik een aantal basisfuncties benoemen. De VNG en Mezzo ontwikkelen op dit moment een gezamenlijke visie op de mantelzorgondersteuning. Ik zal stimuleren dat zij hierin ook ingaan op het idee van (basis)functies, zodat daarover een goed inhoudelijk debat kan ontstaan. De te benoemen basisfuncties dienen uiteindelijk als grond voor een gerichte kwaliteitsimpuls voor de lokale ondersteuning. Als resultaat streef ik er naar dat deze basisfuncties in 75% van de gemeentelijke plannen voor de tweede Wmo-cyclus zijn opgenomen (zie speerpunt 1 in paragraaf 2.2).

Daarnaast vind ik dat er meer oog moet komen voor de mogelijkheden om arbeid en mantelzorg beter te combineren. Ik heb daarover gesproken met mijn collega van SZW. In het actieprogramma «Iedereen doet mee», waarover u binnenkort van de staatssecretaris van SZW een brief ontvangt, zal aandacht besteed worden aan dit thema. Ook wil ik een bondgenootschap sluiten met de minister van BZK en enkele grote bedrijven om meer mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te stimuleren.

Tot slot ligt er ook voor gemeenten een uitdaging in het terugdringen van het aantal overbelaste mantelzorgers. Dat zijn er nu ongeveer 200 000. Als zij geen gerichte ondersteuning krijgen, vooral ook in de vorm van adequate respijtzorg, dreigen zij onevenredig zwaar de lasten van het combineren van arbeid, gezin en (mantel)zorg, te dragen. Vanuit het Rijk wil ik, additioneel aan de genoemde basisfuncties op lokaal niveau, initiatieven stimuleren die bijdragen aan het ontlasten van mantelzorgers.

2.2. Meer concreet

1. Versterking van de lokale ondersteuning

Basisfuncties

De behoefte van de mantelzorger staat wat mij betreft centraal bij de lokale ondersteuning. Ik wil, zoals gezegd, een aantal basisfuncties benoemen voor het lokale of regionale ondersteuningsaanbod. Daarbij denk ik vooralsnog aan functies zoals die benoemd zijn in het «vliegwiel mantelzorgondersteuning»1, zoals:

– informatie en advies;

– het bieden van diverse vormen van ondersteuning (emotioneel & educatief, financieel & materieel);

– en een lokaal aanbod van respijtzorg, als aanvulling op de AWBZ-georganiseerde respijtzorg.

Bij de nadere concrete invulling van dit richtinggevende kader zal voorzien moeten worden in individueel maatwerk in de ondersteuning, bijvoorbeeld rondom «regeltaken». Dan gaat het om hulp bij het aanvragen van indicaties of hulpmiddelen voor de zorgvrager of om het vinden van passende oplossingen voor problemen in de sfeer van arbeid en zorg. Maar bij individueel maatwerk gaat het ook om het aanbieden van mogelijkheden voor kinderopvang – zoals de gemeente Leeuwarden al doet; gebruikers betalen daarvoor slechts een zeer beperkte bijdrage – of het formeel erkennen van ervaring en deskundigheid die mantelzorgers opgedaan hebben. In Rotterdam krijgt dit de vorm van een certificaat van «ervaringsdeskundigheid». Mantelzorgers die op zoek zijn naar betaald werk, kunnen dit gebruiken als opstapje. Bij het ontwikkelen van basisfuncties zullen deze en andere voorbeelden, worden betrokken.

Intermezzo: Engels handvest voor mantelzorgers

Bij de behandeling van de begroting 2007 op 17 januari van dit jaar is het Engels handvest voor mantelzorgers aan de orde geweest. De kern van het handvest vormt de erkenning en waardering van mantelzorgers. Het handvest streeft naar een situatie waarbij voor alle mantelzorgers duidelijk is op welke (lokale) ondersteuning men kan rekenen.

Dit komt grotendeels overeen met wat ik met de bovengenoemde basisfuncties voor mantelzorgers wil bereiken.

Bijzonder element is dat mantelzorgers in Groot-Brittannië het recht hebben om voor zich zelf een «mantelzorgerkenning» aan te vragen bij de gemeente. De gemeente maakt een inschatting van het vermogen van mantelzorgers om zorg te blijven verlenen en brengt de behoefte aan ondersteuning in kaart. Op basis van een gedegen doorlichting van de situatie van de mantelzorger wordt door de gemeenten een op maat samengesteld pakket aan ondersteuning aangeboden. In Nederland biedt de Wmo mogelijkheden voor een dergelijke, op het individu gerichte benadering. Daarbij gaat het niet enkel om vastgelegde rechten, maar veeleer om de bejegening van de mantelzorger. Niet alleen door de gemeente, maar bijvoorbeeld ook door de zorgprofessional.

Het idee van het Engels handvest vindt al navolging in Nederland. Zo heeft Rotterdam onlangs een uitgebreid beleidskader voor mantelzorg gepresenteerd dat voorziet in de mogelijkheid van het afsluiten van een contract tussen gemeente en mantelzorger. Hierin komen mantelzorger en gemeente overeen op welke ondersteuning de mantelzorger mag rekenen. Rotterdam investeert daarbij extra in mantelzorg, bovenop de middelen die in het kader van de Wmo beschikbaar worden gesteld. Het wederkerige en preventieve karakter van de Rotterdamse aanpak spreekt mij zeer aan. De gemeente waardeert de inzet van de mantelzorger en biedt ter ondersteuning en verlichting een breed pakket van diensten en voorzieningen aan.

Ik zal het Engelse handvest en initiatieven zoals dat van Rotterdam actief promoten onder gemeenten.

Wmo en compensatieplicht

Tijdens het Algemeen Overleg op 18 april 2007 is door u gevraagd of in alle gemeenten mantelzorg is opgenomen in de compensatieplicht. Het gaat daarbij in het bijzonder om het ondersteunen van mantelzorgers als zij tijdelijk hun zorgtaken niet kunnen uitvoeren. Ik heb hiertoe een onderzoek laten uitvoeren. Bij het onderzoek zij bedacht dat op het moment van het onderzoek in nog slechts een zeer beperkt deel van de gemeenten sprake was van openbare (concept-)beleidsplannen Wmo. In de voortgangsrapportage Wmo – die uw Kamer onlangs heeft ontvangen – ga ik daar nader op in. Uit de quick scan komt naar voren dat 38% van de ondervraagde gemeenten mantelzorg direct onder het compensatiebeginsel schaart. Daarbij gaat het vooralsnog vooral om bestaande voorzieningen van mantelzorgondersteuning en minder om op het individu gerichte diensten. Ik heb hierover gesproken met de VNG. De betreffende artikelen in de wet en de daarbij behorende toelichting blijken voor meerdere uitleg vatbaar. Ik heb met de VNG een traject afgesproken om – in het licht van de discussie over de basisfuncties – zorg te dragen voor meer duidelijkheid. Dit zal mede geschieden op basis van een monitor die inzicht geeft in de mate waarin gemeenten verzoeken krijgen voor individuele voorzieningen en de wijze waarop de gemeenten daarmee om gaan.

Bevorderen regionale samenwerking

Een goede mantelzorgondersteuning is gebaat bij een goede organisatiestructuur en de juiste schaalgrootte. Regionaal kunnen vaak activiteiten worden ontplooid die lastig van de grond komen als zij puur lokaal opgezet en gefinancierd zouden moeten worden. De discussie over regionale functies was tot dusver een wat ongerichte discussie, die wat mij betreft meer handen en voeten krijgt wanneer deze vanuit het perspectief van de behoefte van de mantelzorger wordt gevoerd. Bij de concretisering van de basisfuncties zal – na overleg met Mezzo en de VNG – specifiek invulling worden gegeven aan het lokale – regionale vraagstuk. Daarbij zal onder meer gebruik worden gemaakt van ervaringen die in een aantal Wmo-pilotregio’s zijn opgedaan.

Professionele zorg en mantelzorg

Tussen professionele zorg en mantelzorg bestaat een bijzondere relatie. De een kan als het ware niet zonder de ander. Veel mantelzorgers zouden zwaar overbelast raken als de door hem of haar verzorgde naaste niet ook een beroep kon doen op professionele zorg. Omgekeerd kan de professionele zorg niet de huidige kwantiteit en kwaliteit aan zorg bieden als er geen mantelzorgers zouden zijn. Deze verbondenheid wordt nog wel eens onderschat. Daarbij komt dat er tussen professionele zorg en mantelzorg wel een «zero sum» relatie wordt verondersteld: wat de een doet, doet de ander niet. Zo werkt dat echter niet. De aansluiting tussen beiden moet leiden tot een meerwaarde voor de zorgvrager. Daarbij kan de afweging worden gemaakt of een toenemende zorgbehoefte niet beter kan worden ingevuld met extra ondersteuning van de mantelzorger dan door een uur extra zorg. Het geheel is meer dan de som der delen. Voor de organisatie en de uitvoering van de zorg en de mantelzorgondersteuning is dit een belangrijk uitgangspunt. Deze wijze van denken is nog geen gemeengoed in Nederland. Ik zal het EIZ vragen dit punt verder uit te werken en goede voorstellen voor een verdere discussie te ontwikkelen.

Wat kunt u van mij verwachten?

– Begin 2008 zijn de basisfuncties voor de lokale ondersteuning van mantelzorgers benoemd.

– Op basis hiervan wordt een vierjarig actieprogramma vastgesteld (VNG, Mezzo, VWS) voor een kwaliteitsimpuls voor de lokale ondersteuning. Ik stel hiervoor extra middelen (circa € 2 miljoen per jaar) beschikbaar.

Continuïteit van de mantelzorgondersteuning op lokaal/regionaal niveau

Op korte termijn is niet alleen aandacht nodig voor het formuleren van basisfuncties maar ook voor de continuïteit van de ondersteuning van mantelzorgers. Er zijn veel instellingen die in onzekerheid verkeren over hun financiële situatie in 2008. Deze onzekerheid wordt veroorzaakt door het feit dat gemeenten nog geen beslissing zouden hebben genomen op het door instellingen aangevraagde subsidie voor 2008. Daarbij speelt ook de vraag of gemeenten het belang van een regionale functie van deze instellingen inzien. Ik heb Mezzo met extra financiële middelen in staat gesteld om door middel van een belronde onder alle gemeenten de stand van zaken vast te stellen. Daarnaast heeft de VNG haar leden opgeroepen om binnen de regels van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur snel duidelijkheid te bieden aan de instellingen.

2. Meer mogelijkheden voor het combineren van arbeid en mantelzorg

In de huidige samenleving wordt van burgers een aanzienlijke tijdsinzet gevraagd voor een groot aantal activiteiten. Deze activiteiten kunnen betrekking hebben op arbeid, op zorg maar ook op zaken als onderwijs, opvoeding, recreatie, cultuur, vrijwilligerswerk enzovoorts. Voor veel mensen geldt dat een toename van de tijd die men extra aan een bepaalde activiteit besteedt ten koste gaat van iets anders. Uit onderzoek blijkt echter ook dat het meer gaan werken door vrouwen niet ten koste gaat van de zorgverlening; er is geen relatie tussen de hoeveelheid uren die men op een bepaald moment werkt en het aantal uren zorg dat wordt geleverd. Uit het WRR-rapport «De verzorgingsstaat herwogen»1 blijken deeltijdarbeid en zorgen goed samen te gaan; daar staat echter tegenover dat er waarschijnlijk een negatieve relatie bestaat tussen de intensiteit van de arbeid en de intensiteit van de zorgverlening: hoe meer men werkt, des te minder zorg er wordt verleend en omgekeerd. Deze signalen komen ook regelmatig uit de samenleving naar voren. De overheid staat dus voor de uitdaging om – zelf en in samenwerking met anderen – tot een oplossing te komen voor dit dilemma.

Participatietop

Onder werkgevers, werknemers en overheden bestaat overeenstemming over de noodzaak van een sterke groei van de arbeidsparticipatie. Dit is niet alleen nodig vanuit een financieel economisch en emancipatorisch perspectief, maar ook omdat er in de toekomst genoeg mensen moeten zijn die kiezen voor een betaalde baan in bijvoorbeeld de zorg. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen die het volume en de betaalbaarheid van de zorg onder druk zetten. Een groter beroep op zelfredzaamheid en op onderlinge solidariteit, in de vorm van onder andere mantelzorg, is het gevolg. Voor de mantelzorger kan dit leiden tot overbelasting. Voor werkgevers kan dit leiden tot een toenemend verzuim en daardoor tot aanzienlijke kosten. Tijdens de participatietop van 27 juni 2007 is een groot aantal maatregelen besproken. Zo wordt door de minister en staatssecretaris van SZW onder meer de Taskforce Deeltijd Plus gestart. Deze taskforce gaat onderzoeken of en hoe het mogelijk is om de arbeidsparticipatie te verhogen. Hierbij komt ook mantelzorg aan de orde. Dit punt is ook door de sociale partners hoog op de agenda geplaatst. Ik heb met mijn collega van SZW afspraken gemaakt om te zorgen dat dit onderdeel actief opgepakt wordt vanuit de Taskforce. In dat verband verwijs ik naar de hierna genoemde onderzoeken naar het gebruik van verlofregelingen en de CAO’s.

Een bondgenootschap met bedrijven

Vanuit dezelfde basisgedachte ga ik een alliantie aan met enkele grote bedrijven. De eerste concrete stappen daartoe zijn gezet. Sommige werkgevers doen al veel op het terrein van mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Ik wil andere bedrijven stimuleren dat goede voorbeeld te volgen. Niet (alleen) omdat dat in het belang is van de mantelzorgers, maar juist ook omdat werkgevers daar zelf baat bij hebben. Zo is in Groot Brittannië een pact gesloten om zowel de zakelijke voordelen van het ondersteunen van mantelzorgers in kaart te brengen en uit te dragen, als te komen tot een bedrijfscultuur die ondersteunend is voor mantelzorgers. In deze bedrijven zijn zaken als flexibel werken, thuiswerken, cursussen voor mantelzorgers en verlofregelingen gemeengoed geworden. Ik wil met het bondgenootschap goede voorbeelden ontwikkelen die ter inspiratie kunnen dienen voor werkgevers, maar ook voor gemeenten die lokaal ook dergelijke allianties kunnen sluiten. De mogelijkheden voor gemeenten om – ook op dit vlak – tot win-win situaties te komen met het lokale bedrijfsleven zijn legio. Binnenkort nodig ik als start drie grote bedrijven uit om hiermee samen aan de slag te gaan. Een en ander geschiedt in nauwe samenwerking met MVO (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) Nederland.

Informatievoorziening

Het aangaan van bondgenootschappen met bedrijven en de activiteiten van gemeenten op dit terrein zijn gebaat bij een goede informatievoorziening. In de eerste plaats blijkt dat het gebruik door mantelzorgers van bestaande verlofregelingen tamelijk gering is. Ik heb met mijn collega van SZW afgesproken dat wij samen gaan onderzoeken wat de reden hiervoor is en wat er gedaan kan worden om het gebruik te verhogen. In de tweede plaats is inzicht gewenst in de mate waarin en de manier waarop in de CAO’s en beloningsbeleid aandacht wordt geschonken aan het combineren van arbeid en zorg met het oog op mantelzorg. In dit verband is het streven van de FNV belangrijk om via een meldpunt de problemen van mantelzorgers in kaart te brengen om op basis daarvan CAO-afspraken te maken.

Ik vind het van belang dat het Rijk – als werkgever van circa 120 000 mensen – zelf ook het goede voorbeeld geeft. De mogelijkheden die het rijk – zowel op het terrein van mantelzorg als vrijwilligerswerk – op dit moment biedt, lijken adequaat, maar de bekendheid en het gebruik van die mogelijkheden kunnen altijd beter. Voor werknemers kan er sprake zijn van een drempel om bijvoorbeeld het aanvragen van zorgverlof of thuiswerken bespreekbaar te maken. Het kabinet zal daarom de komende tijd de communicatie over mantelzorg (en vrijwilligerswerk) binnen het personeelsbeleid van de Rijksoverheid intensiveren. Tegelijkertijd wordt samen met de minister van BZK, kritisch bezien of er verbetermogelijkheden zijn.

Wat kunt u van mij verwachten?

– Het combineren van arbeid en mantelzorg wordt actief opgepakt vanuit de Taskforce Deeltijd Plus.

– Ik sluit begin 2008 – in samenwerking met MVO Nederland – met minimaal 3 grote bedrijven een bondgenootschap ter bevordering van een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid.

– Ik ga met mijn collega van SZW onderzoek doen naar het gebruik van regelingen en naar de inhoud van CAO’s met betrekking tot zorg en arbeid.

– Ik ga met de minister van BZK de communicatie over mogelijkheden voor mantelzorg binnen het rijk intensiveren.

3. Minder zwaarbelaste mantelzorgers

Uit een onderzoek van het SCP uit 20031 blijkt dat circa 200 000 mantelzorgers zich zwaar- of overbelast voelen. Hoewel dit niet helemaal zal zijn te voorkomen, ben ik van mening dat alles op alles gezet moet worden om dit aantal naar beneden te brengen. Door deze mantelzorgers is onbedoeld en vaak onbewust een grens overschreden. Een grens van wat in alle redelijkheid van iemand aan zorg voor een naaste gevraagd mag worden. Bovenstaande voornemens, zoals het bevorderen van kinderopvang, zullen zeker bijdragen aan een betere positie van mantelzorgers. Daarnaast wil ik echter een aantal punten noemen waaraan gemeenten speciale aandacht kunnen schenken om overbelasting terug te brengen dan wel te voorkomen.

Respijtzorg

Om overbelasting te voorkomen, moeten mantelzorgers in staat worden gesteld om zo nu en dan aan de dagelijkse zorgplicht te ontsnappen. In de beleidsregels indicatiestelling AWBZ komt respijtzorg niet duidelijk aan de orde. Ik zal daarom in de beleidsregels indicatiestelling, waar sprake is van mantelzorg, expliciet ook aandacht besteden aan respijtzorg. Een aparte beleidsregel voor respijtzorg vind ik niet nodig en past ook niet binnen de op dit moment gehanteerde ordening in functies in de beleidsregels. De beleidsregels zijn niet bedoeld om de verschillende mogelijkheden binnen de AWBZ-aanspraak integraal te beschrijven maar om de criteria te benoemen voor een objectieve en uniforme beoordeling van de individuele zorgvraag.

In de begroting 2008 heb ik maatregelen aangekondigd om het gebruik van de functie ondersteunende begeleiding terug te brengen. Zo zullen de grondslagen somatisch en psychosociaal voor de ondersteunende begeleiding, vervallen. Ondersteunende begeleiding blijft echter wel bestaan voor diegenen die deze zorg het hardste nodig hebben; in het bijzonder voor verzekerden die palliatieve terminale zorg nodig hebben en in het bijzonder voor degenen die zijn aangewezen op ondersteunende begeleiding in combinatie met verblijf. Bij de te treffen beheersmaatregelen in de AWBZ is de mogelijkheid tot respijtzorg daarmee bewust behouden gebleven.

Vaak leeft het idee dat respijtzorg het unieke domein van de AWBZ is. Niets is minder waar. Ook in het «reguliere mantelzorgbeleid» van de Wmo kunnen gemeenten activiteiten op het vlak van respijtzorg organiseren. Dit zal dan ook één van de basisfuncties zijn die ik komend najaar ga benoemen.

Het ondersteunen van allochtone mantelzorgers en van andere specifieke groepen

De belasting van allochtone mantelzorgers wordt vergroot door verschillen in de culturele achtergrond en een soms beperkte kennis van de taal. Onbekendheid met mogelijkheden van professionele hulp en van andere vormen van mantelzorgondersteuning spelen eveneens een rol. Bij «autochtone» instellingen wordt een grote mate van onbekendheid met de specifieke aspecten van de zorgverlening aan allochtonen geconstateerd. Gemeenten kunnen de informatievoorziening en ondersteuning aan allochtone mantelzorgers verbeteren, onder meer door het inschakelen van voorzieningen dichtbij de burger, op wijkniveau. Vaak zijn de huisarts of maatschappelijk werker wel op de hoogte van het feit dat iemand mantelzorgers is en welke overbelasting daaruit voortvloeit, maar weten zij niet goed waar zij deze mantelzorgers naar toe kunnen verwijzen. Dit geldt overigens ook voor autochtone mantelzorgers. Door een goede signalering en doorverwijzing te organiseren, kunnen deze mensen veel eerder en beter bereikt en geholpen worden.

In Amsterdam is er door de GGD en de thuiszorgorganisaties het project «Familiezorg Thuis» gestart. Dit project is specifiek gericht op allochtone mantelzorgers en bestaat uit een toegesneden cursus van 12 bijeenkomsten. In deze cursus leren de mantelzorgers over voeding en medicijnen en leren zij vaardigheden om de zorg te verlenen. Daarnaast worden zij geïnformeerd over de mogelijkheden van de thuiszorg. Hierdoor zijn zij in staat om hun rol als mantelzorger beter en makkelijker te kunnen vervullen.

Ook andere groepen verdienen aandacht. Ik denk daarbij aan de zogenaamde GGZ-mantelzorgers en aan jonge mantelzorgers. Juist deze mantelzorgers blijken vaak in de knel te raken. Ik zal Mezzo en de VNG vragen in hun visie ontwikkeling hier aandacht aan te besteden en concrete voorstellen te doen. Bij de implementatie van de basisfuncties zal expliciet aandacht worden besteed aan deze doelgroepen.

Vrijwilligerswerk en mantelzorg

Zowel vrijwilligerswerk als mantelzorg getuigen van actieve betrokkenheid bij de sociale omgeving en de samenleving. In de Wmo is de ondersteuning van deze beide groepen ook vastgelegd in één prestatieveld. Vrijwilligers kunnen als actieve burgers mantelzorgers ook ontlasten, niet alleen door het overnemen van een deel van de zorg, maar bijvoorbeeld ook door het bieden van een luisterend oor, het zijn van een «maatje». Hiermee worden de mantelzorgers op hun beurt in staat gesteld om naast het «zorgen» ook andere dingen te doen, om actief deel te nemen aan de samenleving. Het is daarom van belang dat vrijwilligers en mantelzorgers elkaar weten te vinden. Hier ligt een taak voor de gemeenten, die de betrokken organisaties kunnen benaderen en ondersteunen.

Wat kunt u van mij verwachten?

– Respijtzorg en ondersteuning aan allochtone en jonge mantelzorgers neem ik expliciet mee in de concretisering van de basisfuncties en de daaruit voortvloeiende kwaliteitsimpuls voor de lokale ondersteuning.

– Ik neem initiatieven om de instrumentontwikkeling en spreiding van goede voorbeelden en kennis op genoemde terreinen te stimuleren en te implementeren bijvoorbeeld op het terrein van kinderopvang.

3. VRIJWILLIGERSWERK

3.1. Wat moet er gebeuren?

Voor het bevorderen van vrijwilligerswerk heb ik twee speerpunten.

Uit de tussentijdse evaluatie van de beleidsbrief vrijwilligerswerk 2005–20071 komt naar voren dat gemeenten en lokale ondersteuningsorganisaties na een periode van opbouw, vooral behoefte hebben aan een gerichte en concrete invulling van het ondersteuningsaanbod.

Ten eerste wil ik daarom dat, net als mantelzorgers, alle vrijwilligers en hun organisaties kunnen rekenen op een goed ondersteuningsaanbod op lokaal of regionaal niveau. In het bijzonder is het een uitdaging om (potentiële) vrijwilligers meer maatwerk te bieden en adequaat in te spelen op veranderende vragen en behoeften. Ik wil richting bieden door het benoemen van een aantal basisfuncties in het ondersteuningsaanbod. Als resultaat streef ik er naar dat deze in 75% van de gemeentelijke plannen voor de tweede Wmo-cyclus zijn opgenomen.

Vrijwilligerswerk heeft een intrinsieke eigen waarde voor miljoenen burgers: het is leuk, geeft voldoening en biedt mogelijkheden tot zelfontplooiing. Er zijn ook veel terreinen waar vrijwilligerswerk kan worden benut om andere maatschappelijke doelen te bereiken, zonder dat daarbij de intrinsieke waarde van vrijwilligerswerk verloren gaat. Dat is mijn tweede speerpunt van beleid en hiervoor wil ik bondgenootschappen sluiten met het bedrijfsleven en maak ik afspraken met collega-bewindslieden.

3.2. Meer concreet

1. Versterking van de lokale ondersteuning

Ik wil een aantal basisfuncties voor de lokale ondersteuning van vrijwilligers benoemen. Ik denk dan aan functies als:

– inspraak & advies;

– deskundigheidsbevordering;

– praktische hulp;

– en een makelaarsfunctie

Deze makelaarsfunctie «matcht» potentiële vrijwilligers aan interessante en uitdagende vrijwilligersklussen die voldoen aan hun wensen. Ik zie deze functie bij uitstek als aangrijpingspunt om nieuwe doelgroepen aan te boren en het aanbod en de organisatie van het vrijwilligerswerk te vernieuwen. Ik zal de komende jaren, in het licht van het kabinetsvoornemen rondom de Maatschappelijke Stage, bovenop de middelen voor de implementatie van de basisfuncties, een forse impuls (oplopend tot € 30 miljoen in 2011) aan deze gemeentelijke makelaarsfunctie geven.

In Den Haag is een initiatief in ontwikkeling dat de inzet van vrijwilligers niet organiseert vanuit de vraag vanuit de samenleving, maar vanuit de competenties en belangstelling van vrijwilligers. De vraag van de potentiële vrijwilligers staat centraal in de bemiddeling. Op deze wijze wordt getracht om de inzet van de huidige burger, te koppelen aan belangrijke activiteiten die de sociale binding en samenhang van de lokale samenleving versterken.

Door een goede invulling te geven aan de genoemde basisfuncties, zijn lokale ondersteuningsorganisaties in staat om de ambities van gemeenten, bedrijven en individuele burgers en vrijwilligersorganisaties aan elkaar te koppelen. Mede ter ondersteuning hiervan werk ik in samenwerking met mijn collega van BZK het speerpunt «ruimte geven aan vrijwilligers» verder uit.

Bij de concretisering van de basisfuncties geldt als uitgangspunt dat zowel landelijke als lokale vrijwilligersorganisaties hun organisatie en werkwijze zullen moeten aanpassen om vrijwilligers te behouden en nieuwe groepen te binden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het realiseren van een flexibel aanbod van vrijwilligersactiviteiten (kort- en langdurend, inzet op diverse doelen en taken), dat aangepast is aan de wensen (wisselende) belangstelling en mogelijkheden (tijd, plaats, agenda) van vrijwilligers. Voor het werven van nieuwe vrijwilligers is daarnaast een actieve zoektocht en directe benadering van mensen vereist.1 Veel landelijke en lokale vrijwilligersorganisaties moeten een kwaliteitsslag maken om het noodzakelijke maatwerk te kunnen bieden.

Landelijk zal ik hier onder andere de middelen voor deskundigheidsbevordering op inzetten. Lokale vrijwilligersorganisaties moeten hiervoor een beroep kunnen doen op de lokale of regionale ondersteuningsstructuur. Dit moet naar mijn mening onderdeel uitmaken van de basisfuncties. Daarbij zal er speciale aandacht moeten zijn voor diverse groepen zoals jongeren, ouderen, allochtonen en mensen met een beperking.

Belangrijke vrijwilligerssectoren

In de 27 000 sportverenigingen die ons land rijk is, zijn meer dan 1,2 miljoen vrijwilligers actief. De sportsector is bij uitstek een plek waar integratie en sociale samenhang inhoud kunnen krijgen. Het kabinet wil de potentie van de sport benutten en de maatschappelijke functie van de sport optimaliseren. Maar daarvoor moeten deze vrijwilligersorganisaties wel voldoende zijn toegerust. De laatste jaren neemt de sportdeelname toe, maar het aantal vrijwilligers groeit niet mee en de hoeveelheid uren die vrijwilligers aan het werk in de sport besteden neemt af (SCP 2006)2. Dit is de reden dat ik ook op maat investeer in de vrijwilliger in de sport. Zo zal ik samen met mijn collega’s van OCW de impuls voor brede scholen, sport en cultuur uitvoeren. Op 7 augustus 2007 heb ik de Kamer daarover geïnformeerd. Daarnaast ondersteun ik de proeftuinen «Vernieuwing sportaanbod», die de sportkoepel NOC*NSF uitvoert bij circa 100 verenigingen. Die projecten gaan inzicht geven in hoe sportverenigingen het nieuwe type vrijwilliger in kunnen zetten. Over de speerpunten in het sportbeleid stuur ik de Kamer binnenkort een beleidsbrief.

De tafeltennisvereniging Argus is initiatiefnemer van het Kleurrijk Ping Pong Festival, dat gericht is op jongeren uit achterstandswijken en asielzoekerscentra. Verder biedt de vereniging scholen trajecten aan voor kennismakingslessen en zet ze zich in om invulling te geven aan naschoolse opvang. Voor een vereniging met amper honderd leden is het een bijzondere prestatie. Wat belangrijk bij de uitvoering is, is dat het allemaal projectmatig georganiseerd wordt. De leden vinden het prettig om dit soort dingen op projectbasis te doen. Ze willen niet elke week een verplichting hebben, maar in deze opzet vinden ze het leuk.

Een andere sector met veel vrijwilligers, is de zorgsector. Vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van leven van zorgbehoevenden en aan de cultuur en organisatie van zorginstellingen. Toch voelen vrijwilligers in de zorgsector zich niet altijd even gewaardeerd. Ik vind het van belang dat zorginstellingen een zorgvuldig vrijwilligersbeleid ontwikkelen. Naast professionele zorginstellingen wordt er vanuit vrijwilligersorganisaties vaak één-op-één vrijwilligerswerk geboden bij zorgbehoevende mensen thuis: niet alleen via de vrijwillige thuishulp maar ook in de vorm van buddyzorg en vriendendiensten voor mensen met psychische problematiek. Hiermee wordt maatwerk geboden dat in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg en de taakverlichting voor mantelzorg (respijtzorg) van groot belang is.

Wat kunt u van mij verwachten?

– Begin 2008 zijn de basisfuncties voor ondersteuning van vrijwilligers benoemd.

– Op basis hiervan wordt een vierjarig actieprogramma vastgesteld (VNG, NOV, VWS) voor de kwaliteitsimpuls voor de lokale ondersteuning. Ik stel hiervoor een belangrijk deel van de extra middelen (circa € 2 miljoen per jaar) beschikbaar.

– De Kamer wordt voor het eind van dit jaar separaat geïnformeerd over enkele nieuwe beleidsprioriteiten in de sport.

– Ik ondersteun goede initiatieven die bijdragen aan versterking van het vrijwilligersbeleid van zorginstellingen en vrijwilligersorganisaties in de zorg.

2. Bondgenootschappen

Net zoals bij de mantelzorgondersteuning ben ik – vanuit het idee van het creëren van win win-situaties – voornemens een aantal bondgenootschappen aan te gaan. Leidende gedachte daarbij is dat vrijwilligerswerk een motor voor maatschappelijke participatie kan zijn.

Maatschappelijke stages en het bevorderen van de vrijwilligerswerk van jongeren

Jongeren zijn naar verhouding minder actief als vrijwilliger dan andere leeftijdsgroepen in Nederland. In de inleiding van deze beleidsbrief schreef ik daar al over. Vanuit VWS is de vrijwilligerswerk van jongeren de afgelopen jaren gestimuleerd onder meer via de «Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd». In het programma voor Jeugd en Gezin «Alle kansen voor alle kinderen» is een steentje bijdragen aan de maatschappij genoemd als een belangrijke ontwikkelingsvoorwaarde. Verdere stimulering is evenwel nodig, waarbij het hoofdaccent zal liggen op de maatschappelijke stage. Daarnaast is het ook van belang om via andere manieren meer jongeren mee te laten doen via vrijwilligerswerk. Daarvoor wil ik met de minister voor Jeugd & Gezin samenwerken. In het streven naar een vergroting van de jongerenparticipatie en een grotere betrokkenheid van jeugd bij maatschappij, trekken wij samen op. De minister voor Jeugd & Gezin wil ook zorgen dat beleidsinterventies meer allochtone jongeren bereiken. Ik zal daar actief aan meewerken.

Met mijn collega van OCW maak ik afspraken om vrijwilligersorganisaties in staat te stellen maatschappelijke stages te realiseren. Dit krijgt concreet vorm door vrijwilligers cq de eerdergenoemde makelaarsfunctie, die:

– zich richt op het vinden van een goede match tussen vrijwilligersorganisatie en leerling;

– kleinere vrijwilligersorganisaties in staat stelt om leerlingen – maar ook andere vrijwilligers te kunnen plaatsen en;

– initiatieven onderneemt om de maatschappelijke stagiair van nu, de vrijwilliger van de toekomst te maken.

Voor deze gemeentelijke functie is de komende jaren extra budget uit de enveloppe participatie beschikbaar, oplopend naar € 30 miljoen in 2011.

Activering en maatschappelijke participatie

Het is de doelstelling van dit kabinet om de komende periode de arbeidsparticipatie substantieel te verhogen én de maatschappelijke participatie te laten toenemen. Daarbij hoeft geen sprake te zijn van tegenstrijdige doelen; integendeel. Vrijwilligerswerk speelt een belangrijke rol in de activering en participatie van burgers die nu nog niet volwaardig mee (kunnen) doen. Het opdoen van onbetaalde werkervaring vindt vaak plaats binnen of vanuit vrijwilligersorganisaties.

Een belangrijke impuls voor het samen op laten trekken van arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie gaat uit van de afspraken die de staatssecretaris van SZW heeft gemaakt met de VNG. Onder meer is afgesproken dat gemeenten overschotten op hun budgetten voor WWB-uitkeringen inzetten voor het bevorderen van arbeids- en maatschappelijke participatie. Daarnaast is afgesproken dat er een participatiefonds komt.

Daarbij streeft het kabinet er naar om budgetten voor inburgering, volwasseneneducatie en reïntegratie te bundelen. Gemeenten krijgen hierbij de vrijheid om gelden breder in te zetten, niet alleen ter bevordering van arbeidsparticipatie maar ook ter bevordering van maatschappelijke participatie. De inspanningen om de lokale ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers te verbeteren, maken dat de slagingskans van het participatiefonds groter wordt (er ligt immers een goede infrastructuur). Met mijn collega van SZW wil ik een meer mensen via vrijwilligerswerk activeren. Op lokaal niveau zijn hiervan al verschillende goede voorbeelden.

Rotterdam gaat jaarlijks 4500 vrijwillige banen creëren voor mensen zonder werk met geringe kansen op de reguliere arbeidsmarkt. Hun inzet zal vooral plaatsvinden op scholen, in verpleeghuizen, en binnen wijkvoorzieningen. Individuele begeleiding en een cursusaanbod maken deel uit van het plan. Op deze wijze worden mensen uit een sociaal isolement gehaald en kunnen zij nieuwe kennis en vaardigheden ontwikkelen. Door deze nieuwe competenties ontstaat meer zelfvertrouwen, kunnen mensen in het vrijwilligerswerk doorgroeien, en nemen hun kansen op regulier werk toe, eventueel resulterend in een betaalde baan.

Het kabinet stimuleert ook de vrijwilligerswerk van allochtonen. Vrijwilligerswerk is voor inburgeraars een effectieve manier om zich thuis te maken in Nederland en maakt dan ook onderdeel uit van het Deltaplan Inburgering, dat u onlangs heeft ontvangen. Daarnaast heeft het kabinet in het bijzonder aandacht voor allochtone vrouwen. Hiervoor is onder meer het project «Duizend en één Kracht» opgezet. Doel van dit project is dat 50 000 extra vrouwen zich vrijwillig gaan inzetten en competenties ontwikkelen op basis van individueel maatwerk. Ik wil dat de hierbij betrokken vrijwilligersorganisaties voldoende ondersteuning krijgen om een adequate rol te vervullen in de maatschappelijke participatie en integratie. Ik zal gemeenten stimuleren om de beschikbare instrumenten en middelen (bijvoorbeeld vanuit de Wmo) in te zetten om deze ondersteuning te realiseren.

Tot slot kan ook het instrument van EVC (Erkenning verworven competenties) ingezet worden om vrijwilligers – en mantelzorgers – in staat te stellen om hun kennis en vaardigheden meer en beter te tonen, waardoor kansen op betaald werk toenemen. Ik ga onderzoeken hoe we EVC effectiever kunnen inzetten voor vrijwilligers en mantelzorgers. Een van mijn opties hiertoe is het project Leren & Werken, waarbinnen EVC een van de lijnen is. Met de hiervoor verantwoordelijke collega’s van OCW en SZW bezie ik de mogelijkheden om – binnen de vastgestelde taakstelling voor EVC (die 60 000 trajecten omvat) – ruimte te maken voor vrijwilligerswerk en mantelzorg.

Betrokkenheid van het bedrijfsleven

Het bedrijfsleven kan een belangrijke impuls aan vrijwilligerswerk geven. Werkgevers nemen gelukkig al veel initiatieven in het kader van maatschappelijk betrokken ondernemen. Zij hebben hier zelf ook baat bij. Niet alleen levert het enthousiaste medewerkers op, maar het kan ook nog leiden tot nieuwe of verstevigde contacten binnen de lokale of regionale gemeenschap. MVO (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) Nederland heeft hiertoe al diverse initiatieven ontwikkeld. Ik zal bedrijven uit diverse sectoren uitnodigen om een bondgenootschap aan te gaan. Hiermee wil ik goede voorbeelden ontwikkelen en bedrijven – maar ook gemeenten – inspireren om hier zelf mee aan de slag te gaan.

Ruim 250 medewerkers van een bank in de regio Hasselt-Hardenberg staken 21 september 2007 hun handen uit de mouwen en hielpen mee met allerlei maatschappelijke projecten. Door personeel als vrijwilliger mee te laten helpen bij bijvoorbeeld sportclubs, verpleeghuizen en buurtverenigingen, wil de bank laten zien dat zij betrokken is bij de maatschappij. Verschillende instanties hadden aangegeven dat zij de hulp goed konden gebruiken. Zo werd naast een fikse straatschoonmaak in Hasselt bijvoorbeeld gewandeld met bewoners van een zorgcentrum in Hardenberg. Speciaal is de inzet die het bankpersoneel voor mantelzorgers heeft. Naasten die chronisch zieken, gehandicapten of hulpbehoevenden helpen, hebben vaak geen tijd meer over voor andere bezigheden in en om huis. «Met vrijwilligerswerk vrijwilligers helpen, mooier kan het eigenlijk niet».

Wat kunt u van mij verwachten?

– Ik werk samen met mijn collega van SZW om de rol van vrijwilligerswerk bij activering te borgen.

– Met mijn collega van OCW heb ik afgesproken om de rol van vrijwilligersorganisaties bij het realiseren van maatschappelijke stages te optimaliseren.

– Ik nodig bedrijven uit om met mij een bondgenootschap aan te gaan ter bevordering van vrijwilligerswerk van werknemers.

4. Landelijke activiteiten en deskundigheidsbevordering

Het primaat voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers ligt op lokaal niveau. In de Wmo hebben gemeenten daar ten principale een opdracht voor gekregen. Daar moeten de inzet en investeringen die de afgelopen jaren gedaan zijn – en waar ik nu een logisch vervolg aangeef – dus ook tot wasdom komen. Sommige acties ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers vragen – naar hun aard – een landelijke aanpak.

Landelijke kennisontwikkeling en deskundigheidsbevordering

Zo is het van belang om de kennis op beleidsniveau en de uitwisseling en verrijking van kennis over de praktijk te garanderen. Op verschillende manieren vul ik die kennisfunctie in. In de eerste plaats financier ik het landelijk kenniscentrum MOVISIE, dat vanuit specifieke programmalijnen werkt aan ontwikkeling en verspreiding van (nieuwe) kennis en methodieken onder andere op het terrein van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Behalve MOVISIE financier ik tevens Mezzo en het EIZ (het Expertisecentrum Informele Zorg). Zij hebben een belangrijke taak in de kennis en methodiekontwikkeling op het terrein van mantelzorg.

In de tweede plaats draag ik zorg voor de landelijke deskundigheidsbevordering. Voor wat betreft vrijwilligers is er hiervoor in 2006 een nieuw model ontwikkeld. Daarbij zijn gemeenten verantwoordelijk voor deskundigheidsbevordering op lokaal niveau. Daartoe wordt in 2007 een bedrag van € 2,5 miljoen en in 2008 € 5 miljoen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Momenteel wordt er een regeling ontworpen voor activiteiten die landelijke vrijwilligersorganisaties in het kader van deskundigheidsbevordering ontwikkelen. Het gaat om activiteiten met een beperkte, specialistische vraag, waaraan bijzondere kwaliteitseisen gesteld worden. Vraaggerichtheid staat daarbij centraal. Deze regeling treedt in 2009 in werking.

Vernieuwingsprogramma Wmo

In de tweede voortgangsraportage Wmo ben ik uitvoerig ingegaan op het in de begroting 2008 aangekondigde programma «Vernieuwing en verbetering Wmo». In de kern gaat het daarbij om het stimuleren van de verbreding en verbinding die in de Wmo centraal staat en het waarborgen van de hoogste «value for money». Dit laatste met het oog op de uitdagingen die gemeenten de komende jaren hebben om alle burgers mee te laten doen. In het programma worden er onder meer scenario’s beschreven van maatschappelijke en economische ontwikkelingen die op de middellange termijn de participatie van burgers beïnvloeden en die relevant zijn voor het uit te voeren beleid. Ook worden er nieuwe aanpakken van inhoudelijke en bestuurlijke thema’s ontwikkeld die bruikbaar zijn voor lokaal beleid. Sociale interventies worden getoetst op effectiviteit, waarmee gemeenten een instrument in handen hebben om de kwaliteit van de uitvoering en de voorgenomen interventies te toetsen. Voor dit programma is jaarlijks € 2,8 miljoen beschikbaar. Met betrokken partijen worden afspraken gemaakt om de nodige aandacht te geven aan mantelzorg en vrijwilligerswerk.

Monitoring

In de derde plaats acht ik het mijn verantwoordelijkheid zorg te dragen voor de kwantitatieve monitoring van vrijwilligerswerk en mantelzorg. Zoals geschreven in de inleiding; de rapportages van het SCP geven geen reden tot grote bezorgdheid, maar alertheid is geboden. Op het terrein van vrijwilligerswerk laat ik het CBS bijvoorbeeld iedere twee jaar de POLS-module «Vrijwilligerswerk» uitvoeren. Daarnaast laat ik ten behoeve van de kwalitatieve monitoring in tussenliggende jaren een thematisch onderzoek uitvoeren waarvan de resultaten ter ondersteuning van beleid en praktijk worden teruggekoppeld. In 2010 voert het SCP een nieuwe trendmeting uit naar de tijdbesteding van burgers.

Onderzoek

De hierboven genoemde bondgenootschappen met andere departementen en het bedrijfsleven wil ik ondersteunen met onderzoek ter realisatie van de beleidsdoelstellingen. In 2008 betreft dat in ieder geval een (vervolg)onderzoek naar de vraag of (en zo ja onder welke condities) maatschappelijke stages (het meest optimaal) bijdragen aan burgerschapswaarden en vrijwilligerswerk, en zodoende een kweekvijver vormen voor de vrijwilligers van morgen. En welk soort stages l het meeste rendement oplevert voor de vrijwilligerswerk van de toekomst.

Subsidiering landelijke organisaties

De Vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzocht mij in haar brief van 5 juli 2007 (kenmerk VWS-07-635) in te gaan op de subsidiëring van organisaties die zich bezighouden met vrijwilligerswerk en mantelzorg1. Verwezen werd naar een bijgevoegde brief van de Stichting Present Nederland te Zwolle van 20 juni 2007 aan genoemde commissie. Voor het subsidiëren van landelijke vrijwilligersorganisaties hanteer ik een aantal uitgangspunten.

Het eerste uitgangspunt is dat landelijke vrijwilligersorganisaties in beginsel alleen tijdelijke projectsubsidies kunnen ontvangen. Een en ander vloeit voort uit het nieuwe subsidiebeleid dat vanaf 2004 van kracht is. Lokale activiteiten voor en door vrijwilligers(organisaties) zijn de verantwoordelijk van de gemeenten. Vanuit het Rijk worden primair activiteiten met een landelijk bereik c.q. landelijke uitstraling gefinancierd. Bij de uitvoering van voorliggende beleidsbrief zal ook een beroep op deze organisaties, zoals Humanitas, worden gedaan.

Het tweede uitgangspunt is dat subsidies een bijdrage moeten leveren aan het realiseren van de beleidsdoelen van deze brief.

Voor wat betreft de in de brief van uw Kamer genoemde stichting Present heb ik het subsidieverzoek van deze Stichting op dit moment in behandeling. Ik zal dit verzoek toetsen aan de hand van bovengenoemde uitgangspunten en de algemene subsidievoorwaarden.

5. TOT SLOT

De voorliggende meerjarenaanpak, bouwt voort op datgene wat er in de afgelopen jaren is opgebouwd. Tegelijkertijd is er sprake van een trendbreuk.

Vanaf dit jaar vormt de Wmo een stevig fundament om de ondersteuning voor mantelzorgers en vrijwilligers op lokaal niveau goed te borgen. Het is nu tijd om te werken aan een goede definiëring en invulling van het ondersteuningsaanbod. Ik geef daar richting aan. Doel: een meer beredeneerd aanbod op lokaal niveau. Het idee is om teams te formeren die beginnen met het maken van «een foto» van het lokale ondersteuningsaanbod en op grond van die foto en de vastgestelde basisfuncties in discussie gaan met de betrokken bestuurders. Genoemde teams kunnen gemeenten vervolgens behulpzaam zijn bij de implementatie daarvan. Ik werk dit de komende maanden nader uit.

Ik geef richting. Gemeenten hebben de ruimte en halen resultaten. Daarover zal ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid rekenschap afleggen. Als effect-indicator formuleer ik dat in de tweede cyclus 75% van de Wmo-beleidsplannen de basisfuncties hun plek hebben. Uiteindelijk doel is dat vraag en aanbod van mantelzorg en vrijwilligerswerk in balans blijven. In 2011 zal ik daarom wederom een studie laten verrichten naar de ontwikkelingen in vraag en aanbod.

BIJLAGE

Geraamde begrotingsuitgaven voor mantelzorg en vrijwilligerswerk

bedragen x € 10002008200920102011
Instellingssubsidies (totaal)9 3484 1044 1044 104
Onder andere:    
Mezzo, Rode Kruis, Zonnebloem en VTA-instellingen9 3484 1044 1044 104
     
Stimuleringsregeling Mantelzorgers (totaal)65 00065 00065 00065 000
Vergoeding aan mantelzorgers65 00065 00065 00065 000
     
Projectsubsidies(totaal)5 19611 04511 32311 323
Onder andere:    
Kennis verwerken/verspreiden t.b.v. mantelzorg600600600600
Deskundigheidsbevordering vrijwilligerswerk 5 0005 0005 000
Vergroten aantal en versterken vrijwilligerswerk en mantelzorga4 000 4 0004 0004 000
Totaalb79 54480 14980 42780 427

a Extra middelen ter uitvoering van de acties voortvloeiend uit de voorliggende beleidsbrief.

b Exclusief het bedrag (€ 5 miljoen in 2008, € 15 miljoen in 2009, € 20 miljoen in 2010 en € 30 miljoen in 2011) dat vanuit de pijler IV middelen beschikbaar wordt gesteld voor de makelaarsfunctie in het kader van de Maatschappelijke Stages in relatie tot Vrijwilligerswerk.


XNoot
1

21minuten.nl editie 2006, zie o.a. p. 18; 89% van de bevolking wil komen tot een solidaire samenleving.

XNoot
2

Trendbox in opdracht van SIRE, augustus 2007.

XNoot
3

Zie o.a. SCP, Toekomstverkenning Vrijwilligerswerk 2015, tabel 2.2. p. 33, Den Haag, juni 2007. Ook is in februari van dit jaar – in opdracht van de Europese Commissie – een speciale Eurobarometer verschenen onder de titel «European Social Reality». In dit rapport staat Nederland op een (eervolle) tweede plaats in de EU (na Oostenrijk) als het gaat om vrijwilligerswerk.

XNoot
4

Het verdwijnen van «sociaal kapitaal»; Robert D. Putnam, Ethische Perspectieven 11 (2001) 1–2, p. 15–25.

XNoot
1

SCP, «Toekomstverkenning Informele Zorg, Blijvend in balans», Den Haag, 2007.

XNoot
1

Volgens het SCP verlenen 750 000 mensen meer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week zorg aan een naaste. Hierdoor dreigen zij zeer zwaar te worden belast. Het is uiteraard niet de bedoeling deze groep te laten toenemen of stabiel te houden. Het kabinet vindt het juist belangrijk dat rond deze groep mantelzorgers/zorgvragers meer mensen bereid en in staat zouden zijn een deel van de zorg over te nemen om de last van de «primaire mantelzorger» te verlichten. Hierbij kan worden ingespeeld op de door het SCP geconstateerde groei van de omvang van sociale netwerken waarin mensen verkeren.

XNoot
2

Regioplan, Evaluatie Beleidsbrief Vrijwilligerswerk, Amsterdam, februari 2007; het betreft hier een tussentijdse evaluatie van de beleidsbrief Vrijwilligerswerk 2005–2007.

XNoot
3

Ik refereer hier aan de bijeenkomst «Mantelzorgwork» van Equal Nationaal Thematisch Netwerk Gelijke Kansen d.d. 14 juni 2007, aan de Expertmeeting Toekomstverkenning mantelzorg en vrijwilligerswerk van 26 juni 2007, aan de mantelzorglezing van professor P. van Lieshout en aan overleggen die in juli 2007 door VWS zijn gevoerd met VNG, Mezzo, NOV en MOVISIE ter voorbereiding van deze brief.

XNoot
1

Het vliegwiel mantelzorgondersteuning is ontwikkeld door het Expertisecentrum Informele Zorg (EIZ).

XNoot
1

WRR, «De verzorgingsstaat herwogen», Den Haag, 2006.

XNoot
1

SCP, «Mantelzorg. Over de hulp van en aan mantelzorgers», 2003, Den Haag.

XNoot
1

Zie Regioplan, Evaluatie Beleidsbrief Vrijwilligerswerk: Eerste Tranche, 2005–2006, Amsterdam, 2007.

XNoot
1

Uit onderzoek blijkt dat tweederde van de vrijwilligers vrijwilliger wordt doordat ze direct en persoonlijk zijn aangesproken zie o.a. Bekkers, R. «Giving en Volunteering in the Netherlands, Sociological and Psychological perspectives», Utrecht, 2004.

XNoot
2

SCP: «Rapportage Sport» , Den Haag 2006.

XNoot
1

Dit verzoek is ook tijdens de procedurevergadering van de Tweede Kamer d.d. 12 september jl. gedaan.

Naar boven