30 166 (R 1795)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tot beperking van meervoudige nationaliteit en tot invoering van het verlies van het Nederlanderschap wegens het toebrengen van ernstige schade aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer van zijn landen

nr. 17
AMENDEMENT VAN HET LID HUIZINGA-HERINGA

Ontvangen 14 februari 2007

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Aan artikel III worden, onder plaatsing van de aanduiding «1» voor de bestaande tekst, twee leden toegevoegd, luidende:

2. De voordracht voor het koninklijk besluit tot inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, voorzover betrekking hebbend op het vervallen van artikel 9, derde lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp van het besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal.

3. Alvorens het ontwerp, bedoeld in het tweede lid, wordt overgelegd wordt een onderzoeksverslag over de toepassing van artikel 9, derde lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden.

Toelichting

Het wetsvoorstel strekt er – voor zover hier relevant – toe dat het afstandsvereiste van artikel 9, eerste lid, onder b, RWN onverkort zal gelden voor een vreemdeling die trouwt met een Nederlander. Het is echter nog onvoldoende duidelijk of een maatregel als deze zal leiden tot de verbeterde integratie die ermee wordt beoogd. Ook de verhouding tot de notie dat het wenselijk is om binnen een gezin een gemeenschappelijke nationaliteit te hebben is nog niet helder. Daarnaast zijn er enkele praktische knelpunten die mogelijk een plaats zouden moeten krijgen in een uitwerkingsregeling. Het betreft hier bijvoorbeeld de situatie na echtscheiding of een plotselinge terugkeer naar het land van herkomst voor familiebezoek of vanwege calamiteiten.

Dit amendement beoogt de inwerkingtreding van de betreffende bepaling vooraf te laten gaan door een onderzoek naar de voor- en nadelen van meervoudige nationaliteit vanuit – in elk geval – de bovengenoemde gezichtspunten. Ook kan de wenselijkheid van een eventuele nadere uitvoeringsregeling worden onderzocht.

In verband met het bovenstaande regelt dit amendement parlementaire betrokkenheid bij de inwerkingtreding van het desbetreffende onderdeel van de wet; het ontwerp van het koninklijk besluit tot inwerkingtredingwordt aan de Staten-Generaal gezonden, waarna overleg met de minister kan plaats hebben.

Huizinga-Heringa

Naar boven