30 166 (R 1795)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tot beperking van meervoudige nationaliteit en tot invoering van het verlies van het Nederlanderschap wegens het toebrengen van ernstige schade aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer van zijn landen

nr. 16
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DIJSSELBLOEM C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 11

Ontvangen 13 februari 2007

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel A, wordt vervangen door:

A

Aan artikel 6, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, toegevoegd:

i. de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder die ten tijde van de geboorte Nederlander was, terwijl de vader ten tijde van de geboorte niet-Nederlander was;

j. het vóór 1 januari 1985 in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde niet-Nederlandse kind van een vrouw die op de dag van de uitspraak in eerste aanleg Nederlander was, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

k. de vreemdeling die geboren is als kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die tijd is overleden;

l. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die tijd is overleden, voor de leeftijd van zeven jaar is erkend;

m. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die tijd is overleden, is erkend, terwijl hij aangetoond heeft dat die persoon de biologische vader is;

n. de vreemdeling die door een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kind is van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die tijd is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

o. het in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die tijd is overleden.

Toelichting

Dit amendement beoogt om kinderen van Nederlandse moeders geboren vóór 1985, en die geen gebruik konden maken van de eenmalige tijdelijke optieregeling, alsnog het Nederlanderschap te laten verkrijgen door middel van optie om daarmee een daadwerkelijke gelijkstelling te bewerkstelligen tussen man en vrouw in het nationaliteitsrecht.

Dit amendement wijkt daarbij op twee belangrijke punten af van de Nota van Wijziging (stuk nr. 13):

Ten eerste vervalt de terugwerkende kracht en is er een aparte bepaling voor de kinderen van de latente Nederlanders. Het Nederlanderschap wordt in de Nota van Wijziging met terugwerkende kracht verleend met als ingangsdatum 1 januari 1985. In de vorige versie van dit amendement werd gesproken over terugwerkende kracht tot het moment van de geboorte van de betreffende persoon. De achtergrond hiervan was dat dan tegelijkertijd ook de kinderen van de latente Nederlanders de Nederlandse nationaliteit krijgen. Het is echter de vraag in hoeverre het wenselijk is dat deze kinderen automatisch de Nederlandse nationaliteit krijgen. Het is logischer deze keuze aan hen te laten en dus een aparte optiebepaling op te nemen voor deze kinderen. Dat is in bovenstaand amendement geregeld. Daarmee vervalt de noodzaak om de Nederlandse nationaliteit met terugwerkende kracht toe te kennen. In dit amendement wordt daarom aangesloten bij de normale gang van zaken bij de «optieregeling»: het Nederlanderschap wordt verleend vanaf de datum van het optiebesluit.

In de tweede plaats vervalt in dit amendement de leeftijdsgrens van 21 jaar die in de Nota van Wijziging wel wordt genoemd. Het hanteren van deze leeftijdsgrens vormt namelijk een belemmering voor de daadwerkelijke gelijkstelling tussen man en vrouw in het nationaliteitsrecht. De 21-jaarsgrens komt voort uit de tijdelijke optieregeling uit 1985. De motivatie toen was gelegen in het feit dat Nederlandse vrouwen vóór 1964 hun Nederlandse nationaliteit automatisch verloren wanneer zij trouwden met een buitenlandse man. Daardoor zouden er geen latente Nederlanders kunnen zijn die vóór 1964 geboren zijn. Er waren echter uitzonderingen. Het gaat daarbij dus om een kleine groep (namelijk de uitzonderingen), waarbij er geen reden is om kinderen van vrouwen die destijds hun Nederlandse nationaliteit wèl behielden, van de nu voorgestelde optieregeling uit te sluiten. Door het laten vervallen van de 21-jaarseis komen deze kinderen van een Nederlandse moeder ook in aanmerking voor het Nederlanderschap. Daarmee wordt meer recht gedaan aan het streven om te komen tot gelijkstelling van man en vrouw in het nationaliteitsrecht.

Dijsselbloem

Sterk

Koşer Kaya

Huizinga-Heringa

Azough

Naar boven