nr. 16
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DIJSSELBLOEM C.S.
TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 11
Ontvangen 13 februari 2007
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel A, wordt vervangen door:
A
Aan artikel 6, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel h door een puntkomma, toegevoegd:
i. de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren
uit een moeder die ten tijde van de geboorte Nederlander was, terwijl de vader
ten tijde van de geboorte niet-Nederlander was;
j. het vóór 1 januari 1985 in Nederland, de Nederlandse
Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde niet-Nederlandse
kind van een vrouw die op de dag van de uitspraak in eerste aanleg Nederlander
was, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig
was;
k. de vreemdeling die geboren is als kind van één van
de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft
verkregen dan wel voor die tijd is overleden;
l. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen
i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel
voor die tijd is overleden, voor de leeftijd van zeven jaar is erkend;
m. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen
i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel
voor die tijd is overleden, is erkend, terwijl hij aangetoond heeft dat die
persoon de biologische vader is;
n. de vreemdeling die door een gerechtelijke vaststelling van het
vaderschap kind is van één van de in de onderdelen i of j bedoelde
personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die tijd is
overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig
was;
o. het in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke
uitspraak geadopteerde kind van één van de in de onderdelen
i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel
voor die tijd is overleden.
Toelichting
Dit amendement beoogt om kinderen van Nederlandse moeders geboren vóór
1985, en die geen gebruik konden maken van de eenmalige tijdelijke optieregeling,
alsnog het Nederlanderschap te laten verkrijgen door middel van optie om daarmee
een daadwerkelijke gelijkstelling te bewerkstelligen tussen man en vrouw in
het nationaliteitsrecht.
Dit amendement wijkt daarbij op twee belangrijke punten af van de Nota
van Wijziging (stuk nr. 13):
Ten eerste vervalt de terugwerkende kracht en is er een aparte bepaling
voor de kinderen van de latente Nederlanders. Het Nederlanderschap wordt in
de Nota van Wijziging met terugwerkende kracht verleend met als ingangsdatum
1 januari 1985. In de vorige versie van dit amendement werd gesproken
over terugwerkende kracht tot het moment van de geboorte van de betreffende
persoon. De achtergrond hiervan was dat dan tegelijkertijd ook de kinderen
van de latente Nederlanders de Nederlandse nationaliteit krijgen. Het is echter
de vraag in hoeverre het wenselijk is dat deze kinderen automatisch de Nederlandse
nationaliteit krijgen. Het is logischer deze keuze aan hen te laten en dus
een aparte optiebepaling op te nemen voor deze kinderen. Dat is in bovenstaand
amendement geregeld. Daarmee vervalt de noodzaak om de Nederlandse nationaliteit
met terugwerkende kracht toe te kennen. In dit amendement wordt daarom aangesloten
bij de normale gang van zaken bij de «optieregeling»: het Nederlanderschap
wordt verleend vanaf de datum van het optiebesluit.
In de tweede plaats vervalt in dit amendement de leeftijdsgrens van 21
jaar die in de Nota van Wijziging wel wordt genoemd. Het hanteren van deze
leeftijdsgrens vormt namelijk een belemmering voor de daadwerkelijke gelijkstelling
tussen man en vrouw in het nationaliteitsrecht. De 21-jaarsgrens komt voort
uit de tijdelijke optieregeling uit 1985. De motivatie toen was gelegen in
het feit dat Nederlandse vrouwen vóór 1964 hun Nederlandse nationaliteit
automatisch verloren wanneer zij trouwden met een buitenlandse man. Daardoor
zouden er geen latente Nederlanders kunnen zijn die vóór 1964
geboren zijn. Er waren echter uitzonderingen. Het gaat daarbij dus om een
kleine groep (namelijk de uitzonderingen), waarbij er geen reden is om kinderen
van vrouwen die destijds hun Nederlandse nationaliteit wèl behielden,
van de nu voorgestelde optieregeling uit te sluiten. Door het laten vervallen
van de 21-jaarseis komen deze kinderen van een Nederlandse moeder ook in aanmerking
voor het Nederlanderschap. Daarmee wordt meer recht gedaan aan het streven
om te komen tot gelijkstelling van man en vrouw in het nationaliteitsrecht.
Dijsselbloem
Sterk
Koşer Kaya
Huizinga-Heringa
Azough