30 151
Wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 oktober 2005

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de Vaste commissie voor Justitie. Het verheugt mij dat alle aan het woord zijnde fracties het belang van de implementatie van deze richtlijn voor slachtoffers van misdrijven onderschrijven.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering uit te leggen of zij verwacht dat meer geld uitgekeerd zal moeten worden door het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het Fonds), nu de richtlijn het eenvoudiger maakt om in een ander land schadeloosstelling te krijgen en er hierdoor meer beroep op het Fonds wordt gedaan door ingezetenen van andere EU-landen. Ook de leden van de VVD-fractie stellen een vraag van deze strekking.

Vooropgesteld zij dat in Nederland op grond van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven nu reeds, onafhankelijk van de onderhavige richtlijn, de mogelijkheid bestaat voor een ieder die hier te lande slachtoffer is geworden van een misdrijf, om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij het Fonds. De wet spreekt van «een ieder» en beperkt de categorie van personen die een beroep op het Fonds kunnen doen derhalve niet tot ingezetenen van EU-landen. Het is overigens niet zo dat de richtlijn het mogelijk maakt dat het Fonds een uitkering verstrekt als het delict in een ander land is gepleegd. Wel kan de verzoeker die in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft zijn aanvraag indienen bij het Fonds, die dat vervolgens doorgeleidt naar het desbetreffende fonds in de EU- lidstaat. Een eventuele toename van het aantal malen dat een verzoek tot uitkering bij het Fonds wordt gedaan, zou derhalve niet het gevolg zijn van verruiming van de categorie personen die een beroep op het Fonds kunnen doen, maar zou hooguit het gevolg kunnen zijn van de versoepeling van de procedures en een grotere bekendheid van de fondsen ten gevolge van deze richtlijn. Vooralsnog is de verwachting dat het slechts om enkele gevallen per jaar zal gaan. Omdat het exacte aantal onmogelijk is in te schatten, wordt voorlopig € 50 000 gereserveerd. Dit bedrag omvat zowel kosten van eventuele extra uitkeringen alsook de kosten van het verlenen van assistentie aan slachtoffers die in het buitenland een verzoek om een uitkering doen.

Deze leden vragen voorts of een grotere administratieve druk op het Fonds komt te liggen ten gevolge van de nieuwe taken die de implementatie van de richtlijn met zich brengt. Tevens stellen zij de vraag of hiervoor budgettaire ruimte is gevonden in de begroting van het Fonds en of hierdoor hogere totale kosten zullen ontstaan.

De nieuwe taak die het Fonds er op grond van deze richtlijn bij krijgt, is gelegen in het assisteren van personen die in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben en die in andere EU-lidstaten dan Nederland slachtoffer zijn geworden van een misdrijf en daar een verzoek om een uitkering doen. De inschatting is dat het daarbij gaat om enkele slachtoffers per jaar. Bij de assistentie kan in voorkomend geval ook Slachtofferhulp Nederland worden ingeschakeld, bijvoorbeeld voor hulp bij het invullen van het aanvraagformulier. De kosten hiervoor zitten in de eerdergenoemde € 50 000. De leden van de CDA-fractie stellen voorts de vraag welke definitie de regering hanteert voor het begrip «een ieder die in Nederland zijn verblijfplaats heeft» en welke groepen van personen hiertoe behoren en welke niet.

In het voorgestelde artikel 18a, eerste lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt gesproken van «een ieder die in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft». Ook artikel 1 van de richtlijn bezigt de terminologie «de lidstaat waar de aanvrager zijn gewone verblijfplaats heeft», maar definieert dit begrip niet. De Nederlandse rechter zal bij de invulling van dit begrip te rade kunnen gaan bij artikel 1:10 BW. In het algemeen kan worden aangenomen dat het hier gaat om de plaats waar de maatschappelijke activiteiten van de desbetreffende persoon zich hoofdzakelijk afspelen, zoals die met name is af te leiden uit de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.

Vervolgens vragen deze leden welke landen op dit moment nog niet een instantie zoals het Fonds hebben en of de verwachting is dat alle lidstaten op 1 januari 2006 wel een dergelijke instantie hebben. Ook de leden van de PvdA-fractie willen dit weten.

Op het moment dat deze richtlijn tot stand kwam (29 april 2004) bestond de EU nog uit 15 lidstaten. Van deze 15 lidstaten hadden Griekenland en Italië nog geen instantie vergelijkbaar met ons Fonds. De richtlijn draagt alle lidstaten echter op om per 1 januari 2006 te beschikken over een dergelijke instantie en ik ga er dan ook van uit dat dat het geval zal zijn.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie hoe het is gesteld met de toegankelijkheid tot deze buitenlandse instanties in vergelijking tot de toegankelijkheid tot het Fonds.

De aanvraagformulieren van de lidstaten worden vertaald en zullen voor 1 januari 2006 via internet beschikbaar zijn voor alle schadefondsen. Bij het versturen van een aanvraagformulier en de beslissing wordt in grensoverschrijdende gevallen een Europeese standaardformulier gevoegd voor de uitwisseling van belangrijke gegevens en informatie. Dit standaardformulier is in september vastgesteld. Verzoeken gericht tot buitenlandse instanties lopen vanaf 1 januari 2006 via het Fonds, dat tegen die tijd beschikt over alle adressen in de andere lidstaten. Ook de overige communicatie met de buitenlandse instanties loopt geheel via het Fonds.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze slachtoffers van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf op de hoogte worden gebracht van het feit dat zij aanspraak op schadeloosstelling kunnen maken via het Schadefonds geweldsmisdrijven in Nederland.

Het Fonds alsmede de instanties in de andere lidstaten zullen ervoor zorgen dat de mogelijkheden die er komen, bekend worden gemaakt aan bijvoorbeeld justitiële autoriteiten en instellingen voor slachtofferhulp. Voorts zal de Europese Commissie ervoor zorgdragen dat op een website alle informatie van en over de verschillende fondsen beschikbaar is.

Dezelfde leden stellen voorts dat het voor wat betreft de inwerkingtreding onduidelijk is wat de concrete gevolgen zijn voor de slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven in een EU-lidstaat. Kunnen zij vanaf 1 januari 2006 een beroep doen op het schadefonds geweldsmisdrijven? Kan de wet niet in het laatste Staatsblad voor de ingangsdatum van 1 januari worden geplaatst?

De richtlijn geeft aan dat alle EU-lidstaten de richtlijnbepalingen op 1 januari 2006 moeten toepassen. Slachtoffers kunnen dan ook vanaf die datum een beroep doen op het schadefonds van de lidstaat, waarin het opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf plaatsvond. Slachtoffers van een in Nederland gepleegd geweldsmisdrijf kunnen nu reeds een beroep kunnen doen op het Fonds op grond van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. De datum van 1 januari 2006 is voor die gevallen niet relevant.

Wat betreft plaatsing in het Staatsblad vóór 1 januari zij opgemerkt dat het streven er uiteraard op is gericht dit wetsvoorstel zo snel mogelijk in het Staatsblad te publiceren. Of dit lukt hangt af van de verdere voortgang van de behandeling in het Parlement.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven