30 144
Wijziging van de Handelsregisterwet 1996 ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 juli 2003 (PbEG L 221) tot wijziging van richtlijn nr. 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

I. ALGEMEEN DEEL

1. Doel van de wetswijziging

Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Handelsregisterwet 1996 (hierna: Hrgw) ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 juli 2003 (PbEG L 221) tot wijziging van richtlijn nr. 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen. In het hierna volgende wordt richtlijn nr. 2003/58/EG ook aangeduid als «de richtlijn».

Naast deze wetswijziging zal ter uitvoering van de richtlijn het Handelsregisterbesluit 1996 (hierna: Hrgb) worden gewijzigd.

De belangrijkste doelstellingen van de richtlijn betreffen het realiseren van een betere en snellere toegang tot bedrijfsinformatie voor belanghebbenden en het aanzienlijk vereenvoudigen van de openbaarmakingsvereisten voor vennootschappen. Belanghebbenden moeten een afschrift van verplicht neer te leggen vennootschappelijke akten en gegevens (zoals de jaarrekening) zowel op papier als langs elektronische weg van het handelsregister kunnen verkrijgen. Vennootschappen moeten kunnen kiezen of zij deze akten en gegevens papier of langs elektronische weg indienen bij het handelsregister. De lidstaten kunnen op grond van de richtlijn beslissen het nationale papieren publicatieblad, dat zij hebben aangewezen met het oog op de bekendmaking van verplichte akten en gegevens, te vervangen door een ander, even doeltreffend (elektronisch) instrument. In de terminologie van de Handelsregisterwet 1996 en het Handelsregisterbesluit 1996 wordt in verband van deponeringsverplichtingen gesproken over bescheiden.

2. De Eerste richtlijn vennootschapsrecht

Richtlijn 68/151/EEG staat beter bekend als de Eerste richtlijn vennootschapsrecht. Op grond van deze richtlijn moeten belangrijke (financiële en andere) gegevens over vennootschappen openbaar gemaakt worden met het oog op het beschermen van belangen van deelnemers in vennootschappen en derden. Onder deelnemers zijn in dit verband bijvoorbeeld aandeelhouders van vennootschappen te verstaan. Onder derden moeten bijvoorbeeld crediteuren van vennootschappen worden begrepen.

Op grond van de oorspronkelijke tekst van de Eerste richtlijn gelden de volgende voornaamste verplichtingen:

• verplichte openbaarmaking door vennootschappen van ten minste de in artikel 2 van de Eerste richtlijn bedoelde akten en gegevens (onder meer de oprichtingsakte, de statuten, de balans en de winst- en verliesrekening van elk boekjaar);

• deze akten en gegevens moeten in een dossier worden opgenomen bij, of worden ingeschreven in het handelsregister, en vervolgens in het nationale publicatieblad bekend worden gemaakt (publicatieverplichting);

• een afschrift van deze akten en gegevens moet bij het handelsregister verkrijgbaar zijn;

• op brieven en orders die door de vennootschap worden gebruikt moeten de in artikel 4 van de Eerste richtlijn genoemde gegevens worden vermeld (onder meer het nummer waaronder de vennootschap is ingeschreven in het handelsregister en de rechtsvorm van de vennootschap).

De Eerste richtlijn is uitgevoerd door de Wet van 29 april 1971 tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan de eerste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 maart 1968 inzake het vennootschapsrecht (Stb. 285). De bepalingen die uitvoering geven aan de Eerste richtlijn zijn voornamelijk opgenomen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de Handelsregisterwet 1996 en het Handelsregisterbesluit 1996.

3. De SLIM-operatie; de aanleiding tot wijziging van de Eerste richtlijn

In 1996 startte de Europese Commissie een initiatief onder de naam «Simpler Legislation for the Internal Market», afgekort «SLIM». Het belangrijkste doel van deze operatie was te onderzoeken in welke rechtsgebieden de wetgeving van de interne markt kan worden vereenvoudigd. In 1997 heeft de Europese Commissie een conferentie georganiseerd over vennootschapsrecht en de interne markt. Deze conferentie was onder meer gewijd aan de gevolgen van het gebruik van moderne communicatiemiddelen (zoals e-mail en internet) voor het vennootschapsrecht. Eén van de conclusies van de conferentie was dat het systeem van verplichte openbaarmaking, dat door de Eerste richtlijn werd ingesteld, sterk gebaat zou kunnen zijn met de invoering van moderne communicatiemiddelen. Deze moderne communicatiemiddelen zouden bedrijfsinformatie gemakkelijker en sneller toegankelijk maken.

In 1999 bracht een SLIM-team Vennootschapsrecht aanbevelingen uit over de vereenvoudiging van de Eerste en de Tweede richtlijn vennootschapsrecht. De voornaamste aanbevelingen met betrekking tot de Eerste richtlijn betroffen enerzijds de noodzaak om de verplichte openbaarmaking van akten en gegevens te vereenvoudigen door daarbij gebruik van moderne communicatiemiddelen toe te staan, en anderzijds de noodzaak om de grensoverschrijdende toegang tot bedrijfsinformatie te verbeteren door een vrijwillige registratie van akten en gegevens in andere talen toe te staan.

De aanbevelingen van het SLIM-team vennootschapsrecht konden rekenen op ruime steun, van zowel de Europese Commissie als van de lidstaten. Men was van mening dat de modernisering van de Eerste richtlijn overeenkomstig de aanbevelingen niet alleen de belangrijke doelstelling inzake een gemakkelijkere en snellere toegang tot bedrijfsinformatie door belanghebbenden dichterbij zou kunnen brengen, maar tevens de openbaarmakingsformaliteiten voor ondernemingen aanzienlijk zou vereenvoudigen.

Eén en ander heeft geleid tot de vaststelling van de onderhavige richtlijn. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om de Eerste richtlijn waar nodig te actualiseren, vooral wat betreft de rechtsvormen waarop de richtlijn betrekking heeft.

4. Handelsregisterregelgeving

Aan de Handelsregisterwet 1996, die op 1 oktober 1997 in werking is getreden, lag de overweging ten grondslag de regelgeving inzake het handelsregister meer in overeenstemming te brengen met de mogelijkheden van de techniek.

Daarmee konden belangrijke vereenvoudigingen en verbeteringen worden aangebracht ten behoeve van alle betrokkenen: degenen die in het handelsregister zijn ingeschreven, degenen die het handelsregister raadplegen en degenen die het handelsregister beheren: de Kamers van Koophandel en Fabrieken (hierna: Kamers van Koophandel). Een belangrijk onderdeel daarvan vormt de vervanging van het systeem van een «papieren dossier» door een systeem van elektronische en geautomatiseerde gegevensopslag en -verwerking («papierarm dossier»).

Het bijhouden van nieuwe papieren dossiers is inmiddels overbodig, omdat de handelsregistergegevens zijn opgenomen in een geautomatiseerd databestand. Men kan nu al op afstand langs elektronische weg kennisnemen van de inhoud van de inschrijving in het handelsregister. Door gebruik te maken van moderne technologieën kunnen ondernemingen ook eenvoudiger bedrijfsinformatie die openbaar moet worden gemaakt, aanleveren bij het handelsregister. Deze informatie kan langs elektronische weg worden verstrekt in plaats van op papier.

De Handelsregisterwet 1996, en het daarop gebaseerde Handelsregisterbesluit 1996, voorzien al in de mogelijkheid van elektronische en geautomatiseerde gegevensopslag en -verwerking. Het aantal wijzigingen dat ter implementatie van de gewijzigde Eerste richtlijn moet worden doorgevoerd, is daarom beperkt.

5. Bespreking wijziging Eerste richtlijn

Hieronder worden de bepalingen van de Eerste richtlijn besproken, voor zover deze zijn gewijzigd door de richtlijn. Daarbij komt vooral aan de orde of de betreffende bepalingen implementatie behoeven.

Artikel 1

Artikel 1 van de Eerste richtlijn bepaalt op welke vennootschappen, naar het nationale recht van de lidstaten, de richtlijn betrekking heeft. De oorspronkelijke tekst van artikel 1 verwees voor Nederland naar de naamloze vennootschap (nv) en commanditaire vennootschap op aandelen. Van de herziening van de Eerste richtlijn is gebruik gemaakt om artikel 1 te actualiseren en daarin te bepalen dat de richtlijn ook van toepassing is op Nederlandse besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (bv's). De toepasselijkheid op de commanditaire vennootschap op aandelen is geschrapt. Enige jaren na de totstandkoming van de Eerste richtlijn is de bv in Nederland geïntroduceerd. De rechtsvorm commanditaire vennootschap op aandelen is in 1975 als rechtsvorm afgeschaft. In richtlijnen met betrekking tot het jaarrekeningenrecht (zoals de Vierde en de Zevende richtlijn vennootschapsrecht), die tot stand zijn gekomen na de introductie van de bv in Nederland, waren openbaarmakings- en publicatieverplichtingen al op bv's van overeenkomstige toepassing verklaard.

In dit verband zijn de artikelen 17 Hrgw en 34 Hrgb van belang. Op grond van artikel 17, eerste lid en tweede lid, Hrgw moet de Kamer van Koophandel zorgdragen voor de publicatie in de Staatscourant van bepaalde gegevens van onder meer nv's en bv's. De kosten van deze publicatie komen voor rekening van de betreffende vennootschap (derde lid). Op grond van het vierde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de publicatieplicht op grond van het eerste of tweede lid niet geldt voor bepaalde gegevens of bescheiden.

Van deze uitzonderingsmogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 34 Hrgb: de publicatieplicht van artikel 17, eerste en tweede lid, Hrgw geldt niet voor gegevens en bescheiden ten aanzien waarvan geen publicatieplicht geldt op grond van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Als gevolg van deze uitzonderingsbepaling waren de publicatieverplichtingen van artikel 17 Hrgw, onder de oude tekst van artikel 1 van de Eerste richtlijn, niet van toepassing op bv's. Door de wijziging van de Eerste richtlijn komt hierin verandering, en gelden de publicatieverplichtingen met ingang van de inwerkingtreding van deze wet voortaan ook voor bv's. Wijziging van nationale regelgeving is op dit punt niet noodzakelijk.

Artikel 2, eerste lid, onderdeel f

Op grond van onderdeel f moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen opdat de verplichte openbaarmaking van de boekhoudbescheiden voor elk boekjaar plaatsvindt overeenkomstig de daar genoemde richtlijnen. Voor wat betreft de wijze van openbaarmaking verwijzen deze richtlijnen telkens naar artikel 3 van de Eerste richtlijn. De openbaarmakingsverplichtingen waarop het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de Eerste richtlijn betrekking heeft, zijn al neergelegd in artikel 394, lid 1 en 2, en artikel 392 van Boek 2 BW.

Artikel 2, tweede lid

Het tweede lid van artikel 2 van de Eerste richtlijn vervalt. Deze wijziging houdt verband met de wijziging van het eerste lid, onderdeel f, van de Eerste richtlijn en behoeft geen implementatie.

Artikel 3, eerste lid en tweede lid

Het eerste lid en de eerste alinea van het tweede lid van het nieuwe artikel 3 van de Eerste richtlijn zijn gelijkluidend aan het oorspronkelijke artikel 3, eerste respectievelijk tweede lid. De handelsregisterregelgeving voldoet al aan de betreffende bepalingen, waarmee deze dus geen implementatie meer behoeven. De tweede alinea van artikel 3, tweede lid, is nieuw, en bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat vennootschappen alle akten en gegevens, die op grond van artikel 2 openbaar moeten worden gemaakt, uiterlijk op 1 januari 2007 in elektronische vorm moeten kunnen indienen. Aan lidstaten wordt de keuze gelaten om alle – of categorieën van – vennootschappen te verplichten al deze – of categorieën van – akten en gegevens langs elektronische weg in te dienen.

Deze bepaling brengt mee dat onder andere de volgende akten en gegevens van vennootschap elektronisch neergelegd moeten kunnen worden bij het handelsregister:

• authentieke afschriften van de notariële akte van oprichting, inclusief de statuten;

• authentieke afschriften van de notariële akte van statutenwijziging en de volledig bijgewerkte tekst van de gewijzigde statuten;

• gegevens betreffende bestuurders en commissarissen, alsmede van anderen die de bevoegdheid hebben de vennootschap te vertegenwoordigen;

• de boekhoudbescheiden voor elk boekjaar;

• iedere zetelverplaatsing;

• de ontbinding alsmede de benoeming en identiteit van de vereffenaars; en

• de beëindiging van de liquidatie.

De Kamers van Koophandel zijn op dit moment al in staat om een deel van de genoemde akten en gegevens die bij het handelsregister ingediend moeten worden elektronisch te ontvangen. Met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal dit gaan gelden voor alle akten en gegevens. De KvK's hebben aangegeven ruim vóór 1 januari 2007 technisch in staat te zijn alle vereiste gegevens elektronisch te ontvangen. Verder brengt deze bepaling mee dat nationale regelgeving aan vennootschappen de mogelijkheid moet bieden om de betreffende akten en gegevens langs elektronische weg aan te leveren, indien zij dat wensen. In de artikelen 69, 126, 180, 236, 394 en 396 van Boek 2 BW is bepaald dat bepaalde bescheiden ten kantore van het handelsregister worden neergelegd. Het BW regelt de verplichting tot neerlegging. De wijze waarop deze neerlegging geschiedt moet worden geregeld in het Handelsregisterbesluit 1996. Ter implementatie van deze bepaling van de richtlijn zal daarom in het Handelsregisterbesluit worden bepaald dat langs elektronische wijze aangeleverde gegevens in het handelsregister kunnen worden ingeschreven en dat bescheiden aldaar langs elektronische weg kunnen worden gedeponeerd, althans voor zover dit op grond van Europese regelgeving moet kunnen.

Wijziging van de Handelsregisterwet 1996 is op dit punt niet noodzakelijk, omdat deze wet algemeen spreekt over het «inschrijven» van gegevens, en daarmee in het midden laat of deze inschrijving al dan niet langs elektronische weg plaatsvindt.

Van de keuzemogelijkheid die de tweede alinea van het tweede lid van artikel 3 van de richtlijn biedt om vennootschappen te verplichten in elektronische vorm akten en gegevens in te dienen, wordt op dit moment geen gebruik gemaakt. In de praktijk zijn nog niet alle vennootschappen voldoende geautomatiseerd om tot elektronische aanlevering over te kunnen gaan. In de toekomst zal dit wellicht anders worden. Deze keuze is in overeenstemming met het door het kabinet in de nota «Wetgeving elektronische snelweg» gekozen uitgangspunt dat de elektronisering van de samenleving niet ten koste mag gaan van hen die (nog) geen toegang hebben tot het elektronisch verkeer. De Kamers van Koophandel kunnen initiatieven nemen om vrijwillige elektronische aanlevering door bedrijven aan te moedigen.

De derde alinea van het nieuwe artikel 3, tweede lid, bepaalt dat de in artikel 2 bedoelde akten en gegevens, die vanaf 1 januari 2007 worden ingediend, in elektronische vorm in het dossier moeten worden opgenomen of in het handelsregister moeten worden ingeschreven. Hiertoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk vanaf 1 januari 2007 alle op papier ingediende akten en gegevens door het register in elektronische vorm worden omgezet. In de praktijk voldoen de Kamers van Koophandel al aan deze verplichting. Bijna alle dossiers van de Kamers worden op dit moment al elektronisch opgeslagen. Dossiers die na 2000 zijn afgesloten (van rechtspersonen en ondernemingen die na 2000 zijn opgehouden te bestaan) en nog lopende dossiers (van rechtspersonen en ondernemingen die nog altijd bestaan) worden volledig elektronisch bewaard. Dossiers die tussen 1991 en 2000 zijn afgesloten zijn beperkt elektronisch opgeslagen. Dossiers die vóór 1991 zijn afgesloten, zijn en worden echter niet elektronisch opgeslagen. Dossiers die niet elektronisch opgeslagen zijn, zijn nog wel in papieren vorm te raadplegen. Stukken die in schriftelijke vorm worden aangeboden, en die betrekking hebben op momenteel bestaande rechtspersonen en ondernemingen, worden op dit moment al in elektronische vorm omgezet. Daarmee wordt in de praktijk al voor een belangrijk deel voldaan aan deze verplichting van de richtlijn.

In het Handelsregisterbesluit 1996 zal ter implementatie van deze bepaling van de richtlijn worden bepaald dat Kamers van Koophandel verplicht zijn de ontvangen akten en gegevens elektronisch op te slaan.

De nieuwe vierde alinea van lid 2 bevat bepalingen over akten en gegevens die uiterlijk tot en met 31 december 2006 in schriftelijke (papieren) vorm worden ingediend. Deze hoeven niet automatisch te worden omgezet in elektronische vorm. De lidstaten dienen er wel voor zorg te dragen dat de Kamers van Koophandel deze akten en gegevens in elektronische vorm omzetten wanneer een belanghebbende verzoekt om elektronische verstrekking. Deze verplichting voor de Kamers zal worden neergelegd in het Handelsregisterbesluit 1996. Overigens is een groot deel van de akten en gegevens al door de Kamers in elektronische vorm opgeslagen, omdat het nog lopende of recent afgesloten dossiers betreft.

De mogelijkheid om akten en gegevens te deponeren langs elektronische weg zal ook betrekking hebben op authentieke afschriften van notariële akten, zoals aktes van oprichting. Zoals ook is aangegeven in de toelichting op de nota van wijziging bij de Reparatiewet Wet op het notarisambt (Kamerstukken II 2003/04, 29 212, nr. 8), is afdeling 2.3 Awb ook van toepassing op de notaris als bestuursorgaan. Dit betekent dat indien de notaris afschriften en uittreksels van notariële akten langs elektronische weg verzendt aan de Kamers van Koophandel, afdeling 2.3 Awb van toepassing is, en dat wordt voldaan aan de deponeringsverplichtingen op grond van Boek 2 BW. De authenticiteit van de afschriften wordt gewaarborgd doordat de Kamers van Koophandel zullen vereisen dat notarissen bij het deponeren van deze documenten hun berichten ondertekenen met elektronische handtekeningen. De Kamers geven daarmee toepassing aan artikel 2:15, eerste lid, Awb.

Artikel 3, derde lid

Op grond van de eerste alinea van artikel 3, derde lid, moeten volledige of gedeeltelijke afschriften van de in artikel 2 van de Eerste richtlijn bedoelde akten of gegevens op aanvraag verkrijgbaar zijn. Vanaf uiterlijk 1 januari 2007 moeten de aanvragen zowel op papier als langs elektronische weg (zoals bijvoorbeeld per e-mail), naar keuze van de aanvrager, bij het handelsregister kunnen worden ingediend. De mogelijkheid om volledige of gedeeltelijke afschriften te verkrijgen van de in artikel 2 van de Eerste richtlijn bedoelde gegevens is voor Nederland al neergelegd in artikel 15, eerste lid, Hrgw. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat verzoeken langs elektronische weg worden ingediend en gehonoreerd. Het is al sinds enige jaren mogelijk om een verzoek om informatie uit het handelsregister elektronisch te doen. De richtlijn eist dat een verzoek om een afschrift of uittreksel, dan wel een opgave ter inschrijving en een verzoek om bevestiging daarvan, elektronisch moet kunnen worden ingediend. Met het oog hierop worden artikel 15 Hrgw en het Handelsregisterbesluit 1996 gewijzigd, in die zin dat dergelijke verzoeken door de Kamers van Koophandel in behandeling zullen worden genomen indien deze op elektronische wijze geschieden.

De tweede alinea van lid 3 bepaalt dat vanaf een door elke lidstaat zelf te bepalen datum, maar uiterlijk vanaf 1 januari 2007, de in het eerste lid bedoelde afschriften op papier of langs elektronische weg, naar keuze van de aanvrager, van het handelsregister moeten kunnen worden verkregen. Daarbij maakt het niet uit of deze akten en gegevens vóór de gekozen datum of daarna zijn ingediend bij het handelsregister. Verder bepaalt de tweede alinea dat lidstaten kunnen besluiten dat alle – of bepaalde categorieën van – akten en gegevens, die tot uiterlijk 31 december 2006 schriftelijk zijn ingediend, niet langs elektronische weg kunnen worden verkregen, indien zij vóór een vastgestelde termijn voorafgaand aan de datum van aanvraag bij het register zijn ingediend. Deze termijn mag niet korter zijn dan 10 jaar. Dit betekent dat lidstaten kunnen bepalen dat tot en met 31 december 2006 ingediende akten en gegevens niet langs elektronische weg verkrijgbaar zijn, indien zij meer dan 10 jaar vóór de datum van de aanvraag schriftelijk zijn ingediend. Van deze keuzemogelijkheid zal op de volgende wijze gebruik worden gemaakt. In het Hrgb zal worden bepaald dat alle met ingang van 1 januari 1997 gedane opgaven ter inschrijving en neergelegde bescheiden in elektronische vorm worden omgezet in het handelsregister, maar dat voordien gedane inschrijvingen en opgaven alleen in elektronische vorm worden omgezet wanneer om een elektronisch afschrift of uittreksel wordt verzocht.

Op grond van de derde alinea mogen de kosten voor de verkrijging van een volledig of gedeeltelijk afschrift van de in artikel 2 bedoelde akten of gegevens, hetzij op papier, hetzij langs elektronische weg, de administratiekosten niet overschrijden. Deze bepaling komt overeen met het oude artikel 3, derde lid, eerste alinea van de Eerste richtlijn, en behoeft geen afzonderlijke implementatie.

De vierde en vijfde alinea van lid 3 behoeven geen implementatie omdat deze materie elders is geregeld. De nieuwe vierde alinea van lid 3 bevat de bepaling die in het oorspronkelijke artikel 3, derde lid, eerste alinea was neergelegd: in schriftelijke vorm verstrekte afschriften worden gewoonlijk voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij de aanvrager te kennen geeft hierop geen prijs te stellen. Een stelselmatige waarmerking van elektronische kopieën wordt niet door de richtlijn voorgeschreven, omdat een dergelijke bepaling hoge kosten met zich zou kunnen brengen, terwijl elektronische afschriften meestal slechts ter informatie worden aangevraagd. Het waarmerken van elektronische kopieën moet op grond van de richtlijn wel geschieden indien de aanvrager (van informatie) hier uitdrukkelijk om verzoekt. De vijfde alinea werkt dit verder uit. Deze bepaling schrijft voor dat in geval van waarmerking van elektronische kopieën zowel de authenticiteit van de herkomst als de integriteit van de inhoud ervan gewaarborgd moeten worden, door gebruik te maken van tenminste een geavanceerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (PbEG 13) (hierna: richtlijn elektronische handtekeningen).

De richtlijn elektronische handtekeningen geeft in artikel 2, tweede lid, aan dat er sprake is van een geavanceerde elektronische handtekening, indien de handtekening op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden, zij het mogelijk maakt de ondertekenaar te identificeren, zij tot stand is gekomen met middelen die de ondertekenaar onder zijn uitsluitende controle kan houden en zij op zodanige wijze aan de gegevens waarop zij betrekking heeft is verbonden, dat elke wijziging achteraf van gegevens kan worden opgespoord. Ter implementatie van de richtlijn elektronische handtekening is onder meer een nieuwe afdeling 1A (Elektronisch vermogensrechtelijk rechtsverkeer) in Boek 3 BW ingevoegd. Deze afdeling heeft onder andere betrekking op de elektronische handtekening. Voor een toelichting op de elektronische handtekening zij verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wet elektronische handtekeningen (Kamerstukken II, 2000/01, 27 743, nr. 3). Lid 2 van artikel 15a van Boek 3 BW regelt de geavanceerde elektronische handtekening.

Ingevolge de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer zijn in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) regels opgenomen over het verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen en bestuursorganen onderling. Deze regels bieden een algemeen kader waarin wordt geregeld wanneer berichtenverkeer met bestuursorganen langs elektronische weg is toegestaan aan welke voorwaarden dat verkeer moet voldoen wil het even betrouwbaar zijn als het traditionele (papieren) berichtenverkeer, en in welke gevallen berichtenverkeer langs elektronische weg gelijk gesteld kan worden aan andere vormen van berichtenverkeer. Deze regels zijn ook van toepassing op de Kamers van Koophandel, omdat dit bestuursorganen zijn in de zin van de Awb. Voor de toepassing van de geavanceerde elektronische handtekening door bestuursorganen is artikel 2:16 Awb van belang. Deze bepaling strekt ertoe in het berichtenverkeer met bestuursorganen de elektronische handtekening gelijk te stellen met de handgeschreven handtekening. De bepaling sluit aan bij de regeling van de elektronische handtekening in Boek 3 BW. Artikel 2:16 Awb bepaalt dat aan het vereiste van ondertekening is voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor authentificatie is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt. De artikelen 15a, lid 2 tot en met 6 en 15b van Boek 3 BW zijn van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van het bericht zich daartegen niet verzet. Voor een toelichting op het gebruik van elektronische handtekeningen door bestuursorganen in het kader van elektronisch berichtenverkeer zij verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II, 2001/02, 28 483, nr. 3).

Uit artikel 2:16 Awb in verbinding met de artikelen 15a, lid 2 tot en met 6 en 15b van Boek 3 BW volgt dat aan ondertekening van elektronische akten wordt voldaan door het plaatsen door de Kamers van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van de richtlijn elektronische handtekening. Een (volledig of gedeeltelijk) elektronisch afschrift, voorzien van een elektronische handtekening, is een authentieke akte. Uit artikel 156 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat moet worden gewaarmerkt door ondertekening. In combinatie met artikel 15a van Boek 3 BW volgt daaruit voorts dat (elektronische) authentieke akten kunnen worden gewaarmerkt door een elektronische handtekening. De Kamers van Koophandel zijn op dit moment al in staat om uittreksels uit het handelsregister (gedeeltelijke afschriften) te voorzien van een geavanceerde elektronische handtekening. Het elektronisch waarmerken van de overige afschriften is binnen afzienbare tijd ook mogelijk.

Artikel 3, vierde lid

Op grond van de eerste alinea van het vierde lid moeten de in het tweede lid bedoelde akten en gegevens geheel, deels of door middel van een verwijzing naar het document dat in het dossier is opgenomen of in het register is ingeschreven, in het door de lidstaat aangewezen nationale publicatieblad worden bekend gemaakt. In zoverre is deze bepaling gelijk aan het oorspronkelijke artikel 3, vierde lid. Nieuw is de bepaling dat het aangewezen publicatieblad in elektronische vorm kan worden bewaard. Op grond van artikel 17, eerste lid, Hrgw heeft de vereiste publicatie plaats door middel van een mededeling in een door de Minister van Economische Zaken aangewezen publicatieblad. Op grond van de Regeling aanwijzing bevoegde Kamers van Koophandel en Fabrieken is daartoe de Staatscourant aangewezen (Besluit van de Minister van Economische Zaken van 17 september 1997, Stcrt 1997, 180). De huidige regelingen staan er niet aan in de weg dat de Staatscourant in elektronische vorm wordt bewaard. Deze bepaling behoeft dus geen implementatie.

Op grond van de tweede alinea van het vierde lid kunnen lidstaten besluiten de bekendmaking in het nationale publicatieblad te vervangen door een ander, even doeltreffend instrument. Hiervoor is tenminste het gebruik vereist van een systeem dat in chronologische volgorde, via een centraal elektronisch platform toegang tot de openbaargemaakte informatie biedt. Lidstaten hebben op dit punt dus ruimte voor een keuze. In een afzonderlijk traject wordt bezien of, en zo ja op welke wijze, van deze keuzemogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. Artikel 17 Hrgw spreekt van een «publikatieblad». De wetsgeschiedenis staat er niet aan in de weg dat dit een elektronische verschijningsvorm kan hebben. Er wordt vanuit gegaan dat deze term technisch neutraal is. Omwille van conformiteit met de richtlijn wordt dit artikel in dier voege aangepast dat dit ook een ander instrument dan een publicatieblad kan zijn, mits dit middel even doeltreffend is en dat het instrument ten minste het gebruik van bovengenoemd systeem van toegang omvat, een en ander overeenkomstig de tweede alinea van het vierde lid. Implementatie van de richtlijn is derhalve niet noodzakelijk om een elektronisch publicatieblad aan te kunnen wijzen, maar leidt hier slechts tot een aanvulling ten aanzien van het toegangssysteem.

Artikel 3, vijfde tot en met zevende lid

Deze bepalingen zijn inhoudelijk gelijk aan de oorspronkelijke leden 5 tot en met 7 van de Eerste richtlijn, en behoeven derhalve geen implementatie. Zie voor Nederland op dit punt met name artikel 6 van Boek 2 BW en artikel 18 Hrgw.

Artikel 3, achtste lid

Deze bepaling geeft aan wat er in de richtlijn onder de term «langs elektronische weg» verstaan moet worden, namelijk dat de gegevens initieel verzonden en ontvangen worden via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, en geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen kan worden verzonden, doorgeleid en ontvangen. Bij de implementatie van de richtlijn wordt gekozen voor de invoering van zo techniek-neutraal mogelijke termen, zodat daaronder ook de door de richtlijn gedefinieerde term «langs elektronische weg» valt. Afzonderlijke implementatie van deze bepaling is daardoor niet nodig.

Artikel 3 bis, eerste lid

Het eerste lid ziet op de verplichte openbaarmaking van akten en gegevens. Op grond van deze bepaling moeten de akten en gegevens, die overeenkomstig artikel 2 openbaar moeten worden gemaakt, gesteld zijn en ingediend worden in één van de talen die overeenkomstig de taalvoorschriften die van toepassing zijn in de lidstaat waarin het in artikel 3, eerste lid, bedoelde dossier is aangelegd, zijn toegestaan. De Nederlandse regelgeving kent verschillende bepalingen over de taal waarin documenten openbaar worden gemaakt. Artikel 394, leden 1 en 4, van Boek 2 BW bepaalt dat openbaarmaking van de jaarrekening en het jaarverslag en de in artikel 392 van Boek 2 bedoelde gegevens (onder andere de accountantsverklaring) geschiedt door nederlegging van een volledig in de Nederlandse taal gesteld exemplaar, of een exemplaar in het Frans, Duits of Engels.

De Handelsregisterwet 1996 kent geen taalvoorschriften, en laat daarmee nu al toe dat in vreemde talen opgemaakte documenten voor inschrijving in of deponering bij het handelsregister worden aangeboden. Het Handelsregisterbesluit 1996 kent wel taalvoorschriften, maar deze hebben uitsluitend betrekking op het Europees economisch samenwerkingsverband (artikel 17, tweede lid, Hrgb) en vennootschappen opgericht naar het recht van een andere staat dan Nederland, en die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (artikel 18, derde en vierde lid, Hrgb).

Artikel 8, eerste lid, van de Wet van 6 mei 1878 houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers (Stb. 30, hierna te noemen: Wet beëdigde vertalers) bepaalt dat van stukken of opgaven, welke op grond van een wettelijk voorschrift in openbare registers moeten worden ingeschreven, en die in een vreemde taal zijn gesteld, tevens letterlijke vertalingen worden overgelegd, vervaardigd en voor overeenstemmend verklaard door een voor die taal als bevoegd toegelaten beëdigd vertaler. Blijkens het tweede lid worden de vertalingen ingeschreven in plaats van de in een vreemde taal opgestelde stukken of opgaven, welke aan het register gehecht blijven. De kenbaarheid voor derden van in vreemde talen gestelde akten wordt zo gewaarborgd.

Met betrekking tot de akte van oprichting, de statuten en de statutenwijzigingen zijn voorts de artikelen 65, 124, 176 en 234 van Boek 2 BW van belang: de akte van oprichting (die mede de statuten omvat) en de statutenwijziging moeten worden verleden in de Nederlandse taal. Deze bepalingen zijn uitzonderingen op artikel 42 van de Wet op het notarisambt. Dit artikel laat onder voorwaarden toe dat notariële akten in andere talen of in meer dan één taal worden verleden. Omdat de oprichtingsakte en de statutenwijzigingen in het Nederlands moeten zijn gesteld, moeten zij ook in het Nederlands worden ingeschreven in het handelsregister. De regelgeving inzake het handelsregister staat er verder niet aan in de weg dat tevens vertalingen worden ingeschreven.

De taalvoorschriften die op dit moment al gelden voor het handelsregister bieden derhalve veel ruimte voor het tevens doen inschrijven van documenten in een andere taal dan het Nederlands. Artikel 3 bis, eerste lid, behoeft verder geen implementatie.

Artikel 3 bis, tweede lid

De eerste alinea van het tweede lid bepaalt dat, afgezien van de in artikel 3 bedoelde verplichte openbaarmaking, de lidstaten moeten toestaan dat de in artikel 2 bedoelde akten en gegevens overeenkomstig artikel 3 in één van de officiële talen van de Gemeenschap openbaar worden gemaakt. Het gaat hierbij om de tweede, niet verplichte openbaarmaking, die mogelijk is naast de verplichte openbaarmaking, bedoeld in artikel 3. Vergelijk in dat verband voorts de Engelse tekst van artikel 3 bis, tweede lid.

Zoals hierboven al is aangegeven, staat de Nederlandse handelsregisterregelgeving er niet aan in de weg dat vrijwillige, aanvullende openbaarmakingen in andere talen dan het Nederlands plaatsvinden. Daarmee wordt op dit moment al de ruimte geboden die de eerste alinea van artikel 3 bis, tweede lid, wil geven. Deze bepaling behoeft dus geen implementatie.

Op grond van de tweede alinea van deze bepaling kunnen de lidstaten voorschrijven dat de vertaling van de akten en gegevens wordt gewaarmerkt. Artikel 8 van de Wet beëdigde vertalers geeft aan dat vertalingen voor overeenstemmend verklaard moeten worden door beëdigde vertalers, hetgeen een vorm van waarmerken inhoudt. Er bestaat geen aanleiding om daarnaast voor vrijwillig openbaar gemaakte vertalingen van documenten nog een ander soort waarmerking te verlangen.

Op grond van de derde alinea moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om de toegang van derden tot de vrijwillig openbaar gemaakte vertalingen te vergemakkelijken. Omdat de Nederlandse regelgeving op het punt van het deponeren van vertalingen al veel ruimte laat, heeft iedereen die het register raadpleegt toegang tot de vrijwillig openbaar gemaakte, in een vreemde taal opgestelde documenten. Bovendien is de website van de Kamers van Koophandel in een Engelstalige versie raadpleegbaar. Het is niet noodzakelijk om daarnaast nog aanvullende wettelijke maatregelen te treffen.

Artikel 3 bis, derde lid

Dit lid bepaalt dat, afgezien van de in artikel 3 bedoelde verplichte openbaarmaking en de toegestane openbaarmaking ingevolge artikel 3 bis, tweede lid, lidstaten kunnen toestaan dat de in artikel 2 bedoelde akten en gegevens overeenkomstig artikel 3 in andere taal of talen openbaar worden gemaakt. Lidstaten kunnen voorschrijven dat de vertaling van deze akten en gegevens wordt gewaarmerkt. Uit het voorgaande volgt dat het Nederlandse recht hiertoe al voldoende mogelijkheden biedt. Het treffen van aanvullende maatregelen is niet noodzakelijk.

Artikel 3 bis, vierde lid

Op grond van deze bepaling kan, bij tegenstrijdigheden tussen de in de officiële talen van het register openbaar gemaakte akten en gegevens en de vrijwillig openbaargemaakte vertaling, de vertaling niet aan derden worden tegengeworpen. Derden kunnen zich echter op de vrijwillig openbaargemaakte vertalingen beroepen, tenzij de vennootschap aantoont dat deze derde partij kennis droeg van de verplicht openbaargemaakte versie. Op grond van artikel 6 lid 3 van Boek 2 BW kan de rechtspersoon tegen een wederpartij die daarvan onkundig was, niet de onjuistheid of onvolledigheid van de in het register opgenomen gegevens inroepen. Juiste en volledige inschrijving elders of openbaarmaking van de statuten is op zichzelf niet voldoende bewijs dat de wederpartij van de onjuistheid of onvolledigheid niet onkundig was. Op grond van artikel 18 Hrgw kan degene aan wie de onderneming toebehoort, de ingeschreven rechtspersoon of degene die enig feit heeft opgegeven of verplicht is enig feit op te geven, aan derden die daarvan onkundig waren niet de onjuistheid of onvolledigheid van de inschrijving tegenwerpen. Met de inschrijving wordt de deponering ten kantore van het handelsregister gelijkgesteld.

Vrijwillig openbaar gemaakte vertalingen zijn «in het register opgenomen gegevens», als bedoeld in artikel 6 lid 3 van Boek 2 BW. Bij afwijkingen in de taalversies is er sprake van onjuistheid van de in het register opgenomen gegevens. Deze onjuistheid kan op grond van genoemde bepaling niet worden tegengeworpen aan wederpartijen van rechtspersonen, die van de onjuistheid onkundig waren. Juiste en volledige inschrijving elders of openbaarmaking van de statuten (bijvoorbeeld in de oorspronkelijke, authentieke taal) is op zichzelf niet voldoende bewijs dat de wederpartij van de juistheid of onvolledigheid niet onkundig was. Ook in artikel 18, derde lid, Hrgw is de gebruikte terminologie («enig opgegeven feit») zo ruim, dat daaronder ook de niet verplichte vertalingen vallen. Artikel 3 bis, vierde lid, behoeft geen implementatie.

Onder «derde» in de zin van de Eerste richtlijn worden met name contractspartijen verstaan en bijvoorbeeld niet aandeelhouders. Aandeelhouders kunnen fouten in de vertalingen (bijvoorbeeld in statutaire bepalingen met betrekking tot de stemverhoudingen) niet tegenwerpen aan de vennootschap.

Artikel 4, eerste alinea

Op grond van de eerste alinea van artikel 4 moeten lidstaten voorschrijven dat op brieven en orders van vennootschappen, zowel op papier als op een andere drager, worden vermeld:

• het handelsregisternummer (zie artikel 25, eerste lid, Hrgw);

• de rechtsvorm van de vennootschap (zie de artikelen 75 en 186, lid 1, van Boek 2 BW);

• de plaats van statutaire zetel (zie de artikelen 75 en 186, lid 1, van Boek 2 BW);

• in voorkomend geval: het feit dat de vennootschap zich in liquidatie bevindt (zie artikel 19, lid 5, van Boek 2 BW); en

• het geplaatste en gestorte kapitaal, als in deze stukken het kapitaal van de vennootschap wordt vermeld (zie de artikelen 75 en 186, lid 2, van Boek 2 BW).

De eerste alinea wijkt in de aanhef af van de oorspronkelijke tekst van artikel 4. Voorheen was alleen bepaald dat op brieven en orders de gegevens moeten worden vermeld. Nieuw toegevoegd is dat het niet uitmaakt of deze brieven en orders op papier of via een andere gegevensdrager zijn vastgelegd. Het handelsregisternummer van vennootschappen moet op grond van artikel 25, eerste lid, Hrgw worden vermeld op alle uitgaande brieven, orders, facturen en offertes. De Nederlandse wettekst gaat dus enerzijds verder dan alleen dan brieven en orders, maar laat onduidelijk of hieronder ook brieven en orders in elektronische vorm vallen. Om onduidelijkheden hierover weg te nemen, wordt voorgesteld om in artikel 25, eerste lid, Hrgw te bepalen dat degenen die verplicht zijn tot het doen van opgaven voor de inschrijving in het handelsregister, ervoor zorgen dat op alle van de onderneming of de rechtspersoon uitgaande brieven, orders, facturen, offertes, en aankondigingen wordt vermeld onder welk nummer de onderneming of de rechtspersoon in het handelsregister is ingeschreven.

De term «aankondigingen» in de voorgestelde toevoeging is ontleend aan de artikelen 19 lid 5, 75 lid 1, en 186 lid 1 van Boek 2 BW. Deze term moet ruim worden opgevat. In de literatuur over de genoemde bepalingen wordt er vanuit gegaan dat «aankondiging» elke openbare bekendmaking omvat (zie bijvoorbeeld Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 57). Gelet op deze ruime uitleg vallen hieronder ook de brieven en orders die via andere gegevensdragers dan papier van de vennootschap uitgaan. Zo kunnen hieronder ook worden verstaan e-mailberichten en websites. Gezien deze ruime uitleg is ter implementatie van deze richtlijnbepaling wijziging van Boek 2 BW niet noodzakelijk.

Artikel 4, tweede alinea

Op grond van de tweede alinea moeten de lidstaten voorschrijven dat, indien vennootschappen over een website beschikken, deze website eveneens de in de eerste alinea genoemde gegevens moet bevatten. Omdat in verband met het vermelden van het geplaatst en gestort kapitaal gesproken wordt van «in voorkomend geval» geldt dat deze informatie alleen dan hoeft te worden vermeld, wanneer er op de website melding wordt gemaakt van het kapitaal. De website is een openbare bekendmaking, en valt dus onder het begrip «aankondiging», als bedoeld in de artikelen 19 lid 5, 75 lid 1, en186 lid 1 van Boek 2 BW. Op deze punten is dus geen wijziging noodzakelijk.

Teneinde iedere onduidelijkheid omtrent de vraag of ook websites onder artikel 25, eerste lid, Hrgw vallen, wordt voorgesteld om aan «brieven, orders, facturen en offertes», de woorden «en aankondigingen» toe te voegen, en telegrammen en reclames hiervan uit te zonderen.

Artikel 6, onderdeel a

Op grond van artikel 6, onderdeel a, moeten de lidstaten passende sancties vaststellen ingeval de in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, voorgeschreven openbaarmaking van boekhoudbescheiden wordt nagelaten. Het gaat hier om een actualisering van de tekst van de Eerste richtlijn aan de nadien vastgestelde richtlijnen, die nu in het gewijzigde artikel 2, eerste lid, onderdeel f, worden genoemd. Artikel 6, onderdeel a, behoeft geen nadere implementatie.

Artikel 6, onderdeel b

Nieuw in deze gewijzigde bepaling is dat ook op het nalaten van het plaatsen van bepaalde gegevens van de vennootschap op de website passende sancties gesteld moeten worden. Voor wat betreft het vermelden van het handelsregisternummer geldt in dit verband het volgende. Op grond van artikel 1, onderdeel 4, van de Wet op de economische delicten (WED) vormt een economisch delict het overtreden van voorschriften gesteld bij of krachtens (onder meer) artikel 25 Hrgw. Op grond van dit wetsvoorstel wordt artikel 25, eerste lid, Hrgw zodanig gewijzigd dat dit ook geldt voor websites. Wijziging van de WED op dit punt is daarom niet noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor de vermelding van de rechtsvorm, de statutaire zetel en – in voorkomend geval – het kapitaal en de aanduiding «in liquidatie». De bepalingen in Boek 2 BW die betrekking hebben op het melding maken van deze gegevens strekken zich eveneens uit tot websites. Vereist is dat de brieven, orders, facturen, offertes en andere aankondigingen van de rechtspersoon uitgaan, en dus een officieel karakter hebben.

Artikel 2 van de richtlijn

Artikel 2 van de richtlijn richt zich tot de lidstaten en behoeft geen implementatie. De uiterste implementatietermijn van de richtlijn is gesteld op 31 december 2006. Het staat lidstaten vrij om eerder te voldoen aan de bepalingen van de richtlijn. Voor Nederland wordt er naar gestreefd om de inwerkingtreding van de regelgeving ter uitvoering van de richtlijn zo spoedig mogelijk te doen plaatsvinden, zodat vennootschappen en andere belanghebbenden gebruik kunnen maken van de voordelen die de moderne communicatietechnieken op dit punt bieden.

6. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

Als gevolg van deze wetswijziging is een daling van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verwachten. Aangezien er door deze wetswijziging geen aanvullende informatieverplichtingen voor het bedrijfsleven in het leven worden geroepen, zullen geen nieuwe administratieve lasten ontstaan. Er zijn wel effecten voor het bedrijfsleven: na inwerkingtreding van deze wijziging zal het mogelijk zijn om op meerdere manieren informatie aan te leveren en zullen geen beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de bestaande manieren. Ondernemers kunnen hiermee de voor hen aantrekkelijkste (voordeligste) manier van aanlevering kiezen. Dit effect zal zich voordoen ten aanzien van alle inschrijvingsplichtige ondernemingen. Naar alle verwachting zal dit de administratieve lasten van inschrijving en deponering bij het handelsregister sterk verlagen. Ten aanzien van handelingen die de ondernemer moet verrichten om zich in te schrijven en mutaties aan te brengen kunnen tijd en kosten worden bespaard door elektronisch aan te leveren.

Verder is het mogelijk om de verplichte deponering van bescheiden, zoals jaarstukken, die thans via de post wordt afgehandeld, elektronisch te verrichten. In dat geval heeft de ondernemer portokosten die voortaan vermeden kunnen worden. In de berekening van de verlichting van de administratieve lasten is niet meegenomen wat de effecten zullen zijn van de mogelijkheid om een elektronisch uittreksel te gebruiken voor het voldoen aan wettelijke verplichtingen uit hoofde van andere wetten. Overigens is het elektronisch uittreksel reeds in juli 2003 geïntroduceerd.

Bij de te behalen lastenverlichting moet onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de vereenvoudigde wijze van het voldoen aan inschrijvingsverplichtingen op grond van de handelsregisterregelgeving en anderzijds de vereenvoudigde wijze van het voldoen aan de deponeringsverplichtingen ingevolge Boek 2 BW. De lastenverlichting als gevolg van de vereenvoudigde wijze van het voldoen aan de inschrijvingsverplichtingen zijn gekwantificeerd in het door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) uitgevoerde onderzoek naar de administratieve lasten van EZ regelgeving zijn deze lasten gekwantificeerd. Uitgaande van dit onderzoek kan het aantal mutaties welke «fysiek», door persoonlijke vervoeging aan de balie van de Kamer van Koophandel moeten worden verricht (nieuwe inschrijvingen, voortzettingen, nieuwe functionarissen en rechtsvormwijzigingen), vermenigvuldigd met de kosten per benodigde tijdseenheid voor een «fysieke» inschrijving en verder rekening houdend met het wegvallen van portokosten bij deponeringen, leiden tot een administratieve lastenverlichting van indicatief € 15 miljoen op jaarbasis.

De lastenverlichting als gevolg van de vereenvoudigde wijze van het voldoen aan de deponeringsverplichtingen zijn gekwantificeerd in het door SIRA Consulting uitgevoerde onderzoek naar de administratieve lasten van Justitieregelgeving. Uit deze kwantificering blijkt het volgende. Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor alle nv's en bv's. Er zijn in Nederland naar schatting 5.000 nv's en 600.000 bv's. De huidige jaarlijkse administratieve lasten als gevolg van de inschrijvings- en deponeringsverplichtingen zijn berekend door een inschatting te maken van de tijdsduur die gemoeid is met de verschillende handelingen, en dit te vermenigvuldigen met een gemiddeld uurtarief. De uitkomst daarvan is vervolgens met de aantallen bv's en nv's. SIRA heeft op deze wijze berekend dat de administratieve lasten als gevolg van de huidige inschrijvings- en deponeringsverplichtingen op dit moment jaarlijks in totaal ongeveer € 22 miljoen bedragen. SIRA heeft voorts berekend dat als gevolg van dit wetsvoorstel er voor nv's en bv's minder tijd gemoeid is met het voldoen aan de inschrijvings- en deponeringsverplichtingen. Doordat de informatie en de stukken niet langer via de fysieke weg hoeven worden aangeboden, maar langs elektronische weg kunnen worden aangeboden, kan sneller, efficiënter en goedkoper aan de verplichtingen worden voldaan. De informatieverplichtingen als zodanig wijzigen niet, maar de wijze waarop aan deze verplichtingen kan worden voldaan wijzigt wel. SIRA heeft becijferd dat door de nieuwe wijze van aanlevering de administratieve lasten in totaal zullen uitkomen op ongeveer € 15 miljoen. Dit levert derhalve op jaarbasis een besparing op van ongeveer € 7 miljoen ten opzichte van de huidige situatie. Zie hierover ook de brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 13 april 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 515, nr. 8).

7. Voorlichtingstraject

Tijdig voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen de Kamers van Koophandel zorg dragen voor verspreiding van publieke informatie over consequenties van deze wet.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

Aan artikel 15, eerste lid, Hrgw wordt toegevoegd dat de verstrekking op elektronische wijze zal geschieden indien de aanvrager dat wenst. Mogelijk is en blijft dat een aanvrager een elektronisch verzoek om een papieren afschrift doet. Voor verstrekking van onderdelen van het dossier die (nog) niet elektronisch worden bewaard, betekent dit dat de Kamer van Koophandel in een voorkomend geval het stuk in elektronische vorm zal moeten omzetten om aan zijn verplichting tot elektronische verstrekking te voldoen. De Kamers van Koophandel zijn inmiddels voldoende toegerust om ieder verzoek elektronisch te kunnen ontvangen en af te doen, behoudens gevallen van overmacht. Alsdan zal de Kamer moeten doen wat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt om het gevraagde op andere wijze te verstrekken.

De abusievelijke dubbele belettering f. van het huidige tweede lid wordt hierbij gecorrigeerd.

Onderdeel B

Artikel 17, eerste lid, Hrgw vereist dat van de opgave van een gegeven ter inschrijving in het handelsregister mededeling wordt gedaan in een door de Minister van Economische Zaken aangewezen publicatieblad. Door de minister is daartoe de Staatscourant aangewezen. Op grond van artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van de richtlijn kunnen lidstaten besluiten de bekendmaking in het nationale publicatieblad te vervangen door een ander, even doeltreffend instrument. Aan het eerste lid van artikel 17 Hrgw wordt daarom toegevoegd dat dit ook een ander instrument kan zijn, mits dit even doeltreffend is, alsmede het vereiste van de richtlijn en dat het instrument ten minste het gebruik van een systeem omvat dat in chronologische volgorde via een centraal elektronisch platform toegang tot de openbaar gemaakte informatie biedt.

Onderdeel C

Met de wijziging die artikel 4, eerste alinea, van de richtlijn aanbrengt, maakt het niet uit of brieven en orders op papier of via een andere gegevensdrager zijn vastgelegd. Op grond van artikel 4, tweede alinea, van de richtlijn moeten de lidstaten voorschrijven dat, indien vennootschappen over een website beschikken, deze website eveneens de in de eerste alinea genoemde gegevens moet bevatten. Op grond van artikel 25, eerste lid, Hrgw moet het handelsregisternummer van vennootschappen worden vermeld op «brieven, orders, facturen en offertes». De tekst van dit artikel maakt niet duidelijk of hieronder ook brieven en orders in elektronische vorm vallen. Verder is onduidelijk of hieronder ook websites vallen. Door de voorgestelde toevoeging «en aankondigingen» wordt deze onduidelijkheid weggenomen. Om te voorkomen dat op alle aankondigingen, ook waar dat minder in de reden ligt, deze informatie moet worden opgenomen, wordt voorgesteld om in deze bepaling in lijn met de tekst van de artikelen 75 en 186 lid 1 van Boek 2 BW uitzonderingen voor telegrammen en reclames op te nemen.

Transponeringstabel

Gewijzigde Richtlijn 68/151/EEGWijze van implementatie
Artikel 1Behoeft geen implementatie
Artikel 2Behoeft geen implementatie
Artikel 3, eerste lidBehoeft geen implementatie
Artikel 3, tweede lid, eerste alineaBehoeft geen implementatie
Artikel 3, tweede lid, tweede alineaWijziging van artikel 3 Hrgb
Artikel 3, tweede lid, derde en vierde alineaToevoeging van nieuw artikel 6a Hrgb
Artikel 3, derde lid, eerste en tweede alineaWijziging van artikel 15, Hrgw en toevoeging van nieuw artikel 6a Hrgb
Artikel 3, derde lid, derde alineaBehoeft geen implementatie
Artikel 3, derde lid, vierde en vijfde alineaBehoeft geen implementatie
Artikel 3, vierde lidWijziging van artikel 17, eerste lid, Hrgw
Artikel 3, vijfde tot en met achtste lidBehoeven geen implementatie
Artikel 3 bisBehoeft geen implementatie
Artikel 4Wijziging van artikel 25, eerste lid, Hrgw
Artikel 6Behoeft geen implementatie

Artikel 2 van de wijzigingsrichtlijn richt zich tot de lidstaten, en behoeft daarom geen implementatie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

Oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State en voorzover nadien gewijzigd.

Naar boven