nr. 18
AMENDEMENT VAN DE LEDEN TEEVEN EN WOLFSEN
Ontvangen 3 december 2007
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel 51h komt te luiden:
Artikel 51h
1. Zowel het slachtoffer of diens nabestaanden als de verdachte kan
in elke fase van het strafproces verzoeken om bemiddeling.
2. De rechter neemt kennis van een overeenkomst die in een bemiddeling
wordt bereikt. Hij kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend
geval in het vonnis.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld
betreffende bemiddeling tussen het slachtoffer of diens nabestaanden en de
verdachte.
4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat
het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Toelichting
Dit amendement strekt ertoe het recht op bemiddeling in strafzaken in
de wet verankeren. De uitkomst van dit proces dient (daar waar dat qua tijdspad
mogelijk is) in het procesdossier van de officier gevoegd te worden opdat
de rechter er kennis van neemt en in de motivatie op zijn vonnis aangeeft
op welke wijze hij dit document (al dan niet) heeft laten meewegen bij zijn
beslissing.
Bemiddeling in strafzaken kan tegemoet komen aan de behoefte van (een
deel van de groep) slachtoffers en mogelijk deels bijdragen ter ontlasting
van de rechterlijke macht. Als een vorm van afdoening kan door de officier
van justitie bijvoorbeeld worden deelgenomen aan het bemiddelingstraject,
waarna de eventueel tot stand gekomen overeenkomst door de rechter wordt getoetst.
Vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, tegemoetkomen aan de
behoeften van direct betrokkenen en efficiënter gebruik van de dure en
tijdrovende rechtsgang wordt het voordeel van bemiddeling steeds vaker ingezien
en ingezet. Er is in Europa recentelijk een enorme ontwikkeling doorgemaakt
op het gebied van bemiddeling in strafzaken. Dit heeft tot verschillende internationale
en Europese documenten geleid waarin het belang en de waarde van bemiddeling
tot uitdrukking wordt gebracht.
Ten gevolge van artikel 10 van het Kaderbesluit van de Raad van 15 maart
2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (2001/220/JBZ)
zijn de lidstaten verplicht bemiddeling in strafzaken te bevorderen en erop
toe te zien dat elke overeenkomst die in dit kader wordt bereikt, in aanmerking
kan worden genomen (lid 2). Hiertoe dienen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen in werking te doen treden (art. 17).
De indieners zijn van mening dat het in artikel 51h voorgestelde «Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende
bemiddeling tussen verdachte en het slachtoffer» onvoldoende recht doet
aan de Europese verplichting en wens die met het Kaderbesluit is uitgesproken.
Na implementatie van het kaderbesluit in de lidstaten (ten tijde van het
Kaderbesluit) zal bemiddeling in strafzaken in elk geval mogelijk zijn in
13 van de 15 lidstaten. Zo is bemiddeling in strafzaken voor volwassen daders
reeds formeel in de wet geregeld in onder meer België en Duitsland1.
Indieners beogen dus een formeel wettelijke verankering van bemiddeling
in strafzaken en benadrukken daarbij de volgende uitgangspunten. Het gaat
om de versterking van de positie van het slachtoffer; het verzoek om bemiddeling
mag niet worden misbruikt ter vertraging of belemmering van het onderzoek
of de rechtsgang. Wel kan het op elk moment door de genoemde partijen kan
worden verzocht en dient het op basis van vrijwilligheid plaats te vinden.
Kortom, bemiddeling in strafzaken kan dienen als aanvulling of complementair
aan de juridische strafzaak. Beoordelaar van het verzoek om bemiddeling (aangewezen
bij amvb) overweegt of het verzoek niet het belang van het onderzoek schaadt
en/of een belemmering van de rechtsgang vormt.
Indieners menen dat daar waar een overeenkomst tussen slachtoffer of diens
nabestaanden en de verdachte tot stand is gekomen dit van dusdanige waarde
is dat de rechter hier in ieder geval kennis van dient te nemen en in het
vonnis dient op te nemen of en op welke wijze (overwegingen en gevolgen) er
(al dan niet) rekening met deze overeenkomst is gehouden.
Het derde en vierde lid van artikel 51 h zien toe op de uitwerking van
bemiddeling in strafzaken in nadere regels middels amvb die in een voorhangprocedure
aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Teeven
Wolfsen