30 141
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Islamitische Republiek Pakistan inzake de export en handhaving van socialeverzekeringsuitkeringen; 's-Gravenhage, 27 september 2004

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2005

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 3 juni 2005.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 juli 2005.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 27 september 2004 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Islamitische Republiek Pakistan inzake de export en handhaving van socialeverzekeringsuitkeringen (Trb. 2004, 302)1.

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

1.1. Wet beperking export uitkeringen

Op 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen (Wet van 27 mei 1999, Stb. 250) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Deze exportbeperking geldt niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan.

Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. De uitvoeringsorganen beschikken dikwijls niet over de mogelijkheden om buiten Nederland de voor de uitvoering van de sociale verzekeringen noodzakelijke verificaties en controles te verrichten zoals die ook in Nederland plaatsvinden. Het doel van de Wet beperking export uitkeringen is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten over de grens te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Hiertoe behoren tevens afspraken die de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen vergemakkelijken.

Op grond van de wet kunnen uitkeringen alleen worden geëxporteerd naar landen waarmee bij verdrag afspraken over handhaving bestaan.

1.2. Handhavingsafspraken

Het verdrag met Pakistan voorziet in de handhavingsafspraken die noodzakelijk zijn in het licht van de Wet beperking export uitkeringen. Deze afspraken zijn erop gericht om verificatie en controle mogelijk te maken ten aanzien van de volgende aspecten die van belang zijn voor de uitvoering van de socialezekerheidswetten:

• identiteit;

• in leven zijn;

• leefvorm;

• inkomen van de betrokkene;

• inkomen van de partner;

• samenloop van uitkeringen;

• arbeidsongeschiktheid;

• vermogen;

• detentie.

Daarnaast is afgesproken dat wederzijds de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van de uitvoeringsorganen inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen en de invordering van verschuldigde premies, alsmede opgelegde boeten en maatregelen, worden erkend. Het verdrag verschaft derhalve een executoriale titel voor tenuitvoerlegging van deze beslissingen en uitspraken in beide landen.

Overeengekomen is om de werkingssfeer van het verdrag aan Nederlandse zijde vooralsnog te beperken tot het AOW-gehuwdenpensioen en de bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Aan de hand van de ervaringen die worden opgedaan bij de uitvoering van het verdrag kan Nederland beslissen om de werkingssfeer van het verdrag uit te breiden naar andere socialeverzekeringswetten die onder het regiem van de Wet beperking export uitkeringen vallen.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat definities van de in het verdrag gebruikte begrippen.

Artikelen 2 en 14

In artikel 2 is voor beide landen de wetgeving opgenomen die onder de materiële werkingssfeer van het verdrag valt.

Het eerste lid geeft aan dat de werkingssfeer van het verdrag aan Nederlandse zijde vooralsnog beperkt blijft tot de Nederlandse wetgeving inzake bijstand (WBB) en het AOW-gehuwdenpensioen. De WWB is onder de materiële werkingssfeer van het verdrag gebracht teneinde te kunnen controleren of bijstandsgerechtigden vermogen bezitten in Pakistan. De bijstand op basis van de WWB is overigens niet exporteerbaar (zie hierna de toelichting op artikel 4).

Het eerste lid van artikel 2 verwijst vervolgens naar het derde lid van artikel 14 met voor Nederland de mogelijkheid om de werkingssfeer van het verdrag uit te breiden tot alle in artikel 2, eerste lid, genoemde takken van sociale zekerheid.

Artikel 3

In dit artikel is geregeld wie onder de personele werkingssfeer van het verdrag vallen.

Artikel 4

Het in dit artikel bepaalde heft de exportbeperking op van de Wet beperking export uitkeringen. De voor het recht op uitkering geldende wettelijke eis dat de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid in Nederland dient te wonen, geldt niet voor de in Pakistan wonende uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden.

Op 9 december 2004 is de Wet houdende goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 28 juni 1962 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid (ILO-verdrag 118; Stb. 2004, 715) van kracht geworden. Ingevolge artikel 2 van die Wet bestaat het recht op pensioen dan wel uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw), de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) respectievelijk de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) tot het moment waarop Nederland niet langer gebonden is aan het ILO-verdrag 118.

Het ILO-verdrag is inmiddels voor Nederland opgezegd (zie Trb. 2005, 49, blz. 3) en treedt op 20 december 2005 voor ons land buiten werking. Gelet hierop kunnen tot genoemde datum in december AOW-, Anw-, WAO- en WAZ-uitkeringen zonder beperkingen naar Pakistan worden geëxporteerd; het onderhavige verdrag met Pakistan heeft hierop geen invloed. Met ingang van 1 januari 2006 zullen (vooralsnog) uitsluitend AOW-uitkeringen ter hoogte van het gehuwdenpensioen naar Pakistan worden geëxporteerd.

Ingevolge het tweede lid van artikel 4 van het verdrag met Pakistan is de bijstand op basis van de WWB expliciet van export uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Dit houdt verband met jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (RSV 2004/46 en 47) op grond waarvan de TW onder de toepassingssfeer van de bilaterale socialezekerheidsverdragen werd geschaard. Hoewel voor de TW een absoluut exportverbod geldt, acht de regering het, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, niettemin aangewezen om de TW in het onderhavige verdrag met Pakistan expliciet van de export uit te sluiten teneinde elke onduidelijkheid hierover uit te sluiten. Aangezien de WAO en de WAZ vooralsnog niet onder de materiële werkingssfeer van het verdrag vallen, wordt de uitsluiting van de export van de TW pas relevant indien de materiële werkingssfeer van het verdrag, conform artikel 14, derde lid, wordt uitgebreid tot de WAO en/of de WAZ.

Het derde lid regelt de verdeling van de nabestaandenuitkering op grond van de Anw als er meer nabestaanden zijn. Hiervan zal sprake zijn op het moment dat de materiële werkingssfeer van het verdrag, conform artikel 14, derde lid, wordt uitgebreid tot de Anw.

Artikel 5

In dit artikel is een identificatieverplichting neergelegd voor de betrokkene in verband met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of de beoordeling van de rechtmatigheid van betalingen aan hem. Tevens is de procedure geregeld in verband met de identificatie.

Artikel 6

De in dit artikel opgenomen bepalingen bieden de rechtsbasis voor de verificatie van de gegevens zoals hiervoor vermeld onder punt 1.2, en het gegevensverkeer tussen de betrokken instanties. Tevens is de mogelijkheid opgenomen voor de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen om werkzaamheden in het kader van dit verdrag uit te oefenen.

Artikel 7

Dit artikel bevat specifieke bepalingen over de medische controle van de uitkeringsgerechtigde of degene die een uitkering aanvraagt.

Artikelen 8 en 9

De bepalingen van deze artikelen strekken ertoe de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen en de invordering van verschuldigde premies, alsmede opgelegde boeten en maatregelen, te vergemakkelijken.

Artikel 10

Dit artikel regelt de bescherming van persoonlijke gegevens die in het kader van het verdrag worden uitgewisseld. Uitgangspunt is dat terzake de wetgeving van het verstrekkende land van toepassing is. Verdere verstrekking, wijziging of vernietiging van deze gegevens is onderworpen aan de wetgeving van het ontvangende land. Gebruik van persoonlijke gegevens voor andere doeleinden dan sociale zekerheid is in beginsel onderworpen aan de toestemming van de betrokkene. Voor Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) terzake relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Is daarvan geen sprake, dan is doorgifte niettemin mogelijk indien onder andere de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven (artikel 77, eerste lid onder a, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder a, van de Richtlijn). Gelet op het feit dat de Nederlandse bevoegde organen bij de uitvoering van het verdrag de betrokkene vragen schriftelijk te verklaren ermee in te stemmen om zijn gegevens ter verificatie door te geven aan de Pakistaanse autoriteiten, kan in het midden blijven of Pakistan een passend beschermingsniveau waarborgt.

Overigens is, los van de vraag of Pakistan al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, doorgifte van persoonsgegevens naar een land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid onder d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van het verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

3. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven