30 139
Veteranenzorg

nr. 70
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2010

Inleiding

Op 3 februari jl. heb ik het advies over de programmering van het onderzoek naar de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) en Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) ontvangen. Het advies treft u aan in de bijlage1. Met het oog op het komende algemeen overleg Veteranenzorg en nazorg missies van 10 februari a.s. heb ik met spoed om dit advies verzocht en zend ik u hierbij reeds mijn appreciatie van dit advies.

Voorgeschiedenis

Op verzoek van Defensie heeft de RZO de gehele keten van het LZV, zoals oorspronkelijk bedoeld door prof. Gersons, nader beschouwd en bezien in hoeverre de huidige structuur en procedures van het LZV overeenkomen met zijn doelstellingen. De RZO heeft hierover in november 2007 «advies nr. 1; Opzet evaluatie Landelijk Zorgsysteem Veteranen» uitgebracht. In dit advies zijn de verschillende aspecten opgesomd die vanuit het perspectief van de veteraan en vanuit het perspectief van de zorginstellingen van belang zijn. Mijn appreciatie van dit advies heb ik u 13 november 2009 toegezonden (Kamerstuk 30 139, nr. 63).

De Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) heeft in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een evaluatie uitgevoerd van de MGGZ en de rol en positie van MGGZ binnen het LZV. De Kamer is daarover op 17 juli 2009 geïnformeerd (Kamerstuk 30 139, nr. 58).

Op 10 september 2009 heeft de RZO «advies nr. 9; Ontwikkeling CQ-index Veteranenketenzorg» uitgebracht. Hierin adviseert de RZO ten behoeve van de evaluatie van het LZV een Consumer Quality-index (CQ-index) Veteranenketenzorg te laten ontwikkelen en daarnaast een aselecte steekproef uit het Veteranen Registratie Systeem (VRS) te trekken om informatie te verzamelen over de kwaliteit van de zorg.

Op 15 oktober 2009 heeft de Kamer de motie-Eijsink/Boekestijn aangenomen (Kamerstuk 32 123 X, nr. 13) waarin wordt aangedrongen op een hernieuwd onderzoek naar de MGGZ. Op 13 november 2009 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 35) heb ik de Kamer geïnformeerd over de reikwijdte en de diepgang van dit onderzoek en de beoogde aanvangsdatum.

Advies RZO over programmering onderzoek naar MGGZ en LZV

In het advies meldt de voorzitter van de RZO dat zij op 30 november jl. een gesprek heeft gehad met de Inspecteur-Generaal van de IGZ en de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg, met als doel een nadere kennismaking en afstemming tussen de toezichthoudende taken van RZO, IGZ en IMG. In dit gesprek zijn de hernieuwde evaluatie van de MGGZ en de evaluatie van de LZV aan de orde geweest.

De drie toezichthouders hebben geconstateerd dat in de motie-Eijsink/Boekestijn wordt gevraagd om een hernieuwd onderzoek naar de MGGZ, maar dat het dictum van de motie vooral een onderzoek naar de kwaliteit van de zorg voor veteranen, inclusief de zogeheten zorgmijders, beschrijft. Deze cliënten maken geen deel uit van de doelgroep van de MGGZ, maar van het LZV. Zij worden door de RZO, conform advies nr. 9, onder de loep genomen. Dit zal gebeuren tijdens de evaluatie van de LZV door een steekproef uit het VRS (voorzien in 2010) en een CQ-vragenlijstonderzoek (voorzien in 2011).

De RZO werpt de vraag op in hoeverre een onderzoek naar de MGGZ kort na het vorige onderzoek zou leiden tot nieuwe inzichten. De IMG, de IGZ en de voorzitter van de RZO hebben geconstateerd dat het beter zou zijn om met het hernieuwde onderzoek naar de MGGZ te wachten tot de evaluatie van het LZV door de RZO in 2011 is voltooid. Dan kan ook worden bezien wat de betekenis en de implicaties van beide onderzoeken voor de MGGZ zijn en kan worden nagegaan in hoeverre, gelet op de uitkomsten van beide onderzoeken, nog aanvullend onderzoek naar de MGGZ nodig is.

De RZO doet de aanbeveling de volgende planning te hanteren voor het onderzoek naar de MGGZ en het LZV. Het jaar 2010 wordt door de RZO gebruikt voor de ontwikkeling van de CQ-index Veteranenketenzorg en het aselecte steekproef onderzoek op basis van het VRS. Het jaar 2011 wordt door de RZO gebruikt voor het doen uitvoeren van het CQ-vragenlijstonderzoek. De IGZ en de IMG zouden dan in 2012 eventueel een vervolgonderzoek naar de MGGZ kunnen verrichten.

Appreciatie van het advies over programmering onderzoek naar MGGZ en LZV

Ik ben het eens met de bevinding van de drie toezichthouders dat de reikwijdte van de motie Eijsink/Boekestijn breder is dan de evaluatie van alleen de MGGZ, omdat de toezichthouders ook op een onderzoek naar veteranen, inclusief zorgmijders aandringen. Veteranen zijn in eerste instantie potentiële cliënten van het LZV en niet of maar zeer ten dele van de MGGZ. Onderzoek naar zorgmijdende veteranen maakt – in tegenstelling tot onderzoek naar zorgmijdende actief dienende militairen – dan ook geen deel uit van de evaluatie van de MGGZ maar van het LZV. Uitvoering van de motie in de volle breedte houdt dus in dat zowel het LZV als de MGGZ dienen te worden geëvalueerd.

Ook ben ik het ermee eens dat een hernieuwd onderzoek van de MGGZ niet te kort na een vorig onderzoek moet worden uitgevoerd omdat zulks geen nieuwe inzichten zal opleveren. Aangezien dit echter strijdig is met de uitvoering van de motie leg ik u dat in deze brief voor. Overigens had de eerste evaluatie een positieve strekking en was er voor de IGZ en de IMG geen aanleiding op korte termijn een nieuw onderzoek in te stellen en waren zij positief over het functioneren van de MGGZ. Daarnaast steun ik de ontwikkeling van de CQ-index Veteranenketenzorg. Ik ben daarnaast voornemens het trekken van de aselecte steekproef uit het VRS te faciliteren. Het VRS is onder andere met dit doel opgezet en is goed gevuld met gegevens van veteranen.

Ik geef de Kamer in overweging in te stemmen met de voorgestelde volgorde, waarbij eerst het LZV wordt geëvalueerd en vervolgens de resultaten van dat onderzoek, vooral met betrekking tot veteranen (waaronder zorgmijders) worden meegenomen in het hernieuwde onderzoek naar de MGGZ.

De evaluatie van het LZV kan volgens het advies niet eerder aanvangen dan 2010 (aselecte steekproef VRS) respectievelijk 2011 (CQ-vragenlijstonderzoek). Gelet op de ontwikkelingsduur van het onderzoeksinstrumentarium acht ik deze planning realistisch. Een hernieuwd onderzoek naar de MGGZ zal dan begin 2012 worden uitgevoerd.

Ten slotte

Ik besef dat ik onlangs met uw Kamer heb gesproken over de uitvoering van moties conform het gestelde dictum. De invulling in deze brief is een andere dan in de motie is gesteld. Ik hoop dat de Kamer begrip heeft voor het feit dat ik dit – gegeven het RZO-advies – toch aan u voorstel.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven