nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat. (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van
State).Noodzaak en doelstelling van het wetsvoorstel
De Wet toezicht Europese subsidies (Wet TES) is in werking getreden op
1 mei 2002, en is in het voorjaar van 2004 vervroegd geëvalueerd.
De redenen voor deze vervroegde evaluatie zijn uiteengezet in de brief van
de minister van Financiën van 11 oktober 2004, waarmee het evaluatierapport
namens het kabinet is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05,
29 832, nr. 1).
In het evaluatierapport wordt aanbevolen artikel 2 van de Wet TES te dereguleren.
In dit artikel is geregeld dat bestuursorganen die niet tot de Staat behoren
en die EG-subsidies ontvangen, de betrokken minister daarvan in kennis stellen.
Daarbij moet worden aangegeven wat de aard en de omvang van de gesubsidieerde
activiteiten, alsmede wat de daarbij opgelegde verplichtingen zijn. Bovendien
doet het desbetreffende bestuursorgaan jaarlijks verslag van de wijze waarop
de EG-subsidie is aangewend dan wel invulling is gegeven aan beheer, controle
of toezicht met betrekking tot de verstrekte subsidie. De beleidsverantwoordelijke
ministers rapporteren jaarlijks, in overleg met de minister van Financiën,
aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
Uit de evaluatie van de Wet TES is gebleken dat de toegevoegde waarde
van de informatieverstrekking als geregeld in artikel 2 gering is. Hoewel
de Wet TES ziet op drie verschillende Europese geldstromen (landbouwsubsidies,
structuurfondsgelden en overige geldstromen), blijkt de informatievoorziening
over de eerste twee geldstromen – die ca. 82% van alle door Nederland
ontvangen EG-subsidies omvatten – buiten de Wet TES al voldoende te
zijn afgedekt (zoals hierna nog wordt toegelicht). De toegevoegde waarde van
artikel 2, dat per saldo slechts betekenis heeft voor de zowel in relatieve
als absolute zin beperkte categorie «overige geldstromen», is
daarom (ook in materiële zin) beperkt. Daar staat echter tegenover dat
deze bepaling in de Wet TES, zeker omdat de daaruit voortvloeiende rapportagelasten
soms niet in verhouding staan tot de (te) ontvangen subsidiebedragen, een
negatieve connotatie heeft bij de (potentiële) ontvangers van EG-subsidies,
met als mogelijk gevolg terughoudendheid bij het aanvragen van dergelijke
subsidies. Gelet daarop is naar aanleiding van de evaluatie de
aanbeveling gedaan om te komen tot een deregulering van artikel 2. Deze aanbeveling
is ook overgenomen door het kabinet.
In het evaluatierapport over de Wet TES (Kamerstukken II 2004/05, 29 832,
nr. 1, blz. 21) wordt nog wel benadrukt dat het van belang is dat
er informatie beschikbaar blijft over de belangrijkste EG-subsidies, te weten
landbouwgelden en structuurfondsen. Zoals hiervoor al werd aangegeven, is
dat ook het geval: een rapportageplicht voor de omvangrijke geldstromen (landbouwgelden
en structuurfondsen) is elders al geregeld. Voor de landbouwsubsidies is deze
geregeld in de Medebewindskostenbeschikking (laatstelijk gewijzigd bij regeling
van 7 juli 2000, Stcrt. 2000, 132) van het ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit. Voor de structuurfondsen is de informatieverstrekking
aan het Rijk afdoende geregeld in de daarop toepasselijke specifieke subsidieregelingen.
Specifieke voorbeelden daarvan zijn de rapportageverplichtingen, opgenomen
in artikel 12 van de Subsidieregeling ESF-3 (Stcrt. 2001, 118) en artikel
15 van de Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004 (Stcrt. 2004, 78). Omdat in Nederland
de uitvoering van de programma's voor de zogeheten doelstellingen 1 (bevordering
van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand)
en 2 (ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van de in structurele
moeilijkheden verkerende zones) grotendeels zijn gedecentraliseerd, zijn daarover
decentralisatieconvenanten afgesloten met de betrokken provincies en gemeenten
(Kamerstukken II 2000/01, 27 813, nr. 1, blz. 5). De wijze
van informatievoorziening aan de Tweede Kamer over de voortgang van de structuurfondsenprogramma's
is uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer van 7 september 2001
(Kamerstukken II 2000/01, 27 813, nr. 2). Voor de overige geldstromen
(niet zijnde landbouwsubsidies of structuurfondsen) heeft de praktijk uitgewezen
dat de lasten die voortvloeien uit artikel 2 van de Wet TES niet in verhouding
staan tot het beschikken over informatie.
Op 9 december 2004 hebben de vaste commissie voor Europese Zaken
en de commissie Rijksuitgaven van de Tweede Kamer in een algemeen overleg
met vertegenwoordigers van het kabinet gesproken over het kabinetsstandpunt
met betrekking tot het evaluatierapport. In dat overleg is vanuit de Tweede
Kamer instemmend gereageerd op het voorstel van het kabinet tot het doen vervallen
van artikel 2 van de Wet TES, conform de aanbeveling in het evaluatierapport
(Kamerstukken II, 2004–2005, 29 751, nr. 3, blz. 5 en
6). Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van de tussen het kabinet
en de Tweede Kamer bereikte overeenstemming.
De Minister van Financiën,
G. Zalm