30 135
Wijziging van de Wet toezicht Europese subsidies

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat. (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Noodzaak en doelstelling van het wetsvoorstel

De Wet toezicht Europese subsidies (Wet TES) is in werking getreden op 1 mei 2002, en is in het voorjaar van 2004 vervroegd geëvalueerd. De redenen voor deze vervroegde evaluatie zijn uiteengezet in de brief van de minister van Financiën van 11 oktober 2004, waarmee het evaluatierapport namens het kabinet is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 29 832, nr. 1).

In het evaluatierapport wordt aanbevolen artikel 2 van de Wet TES te dereguleren. In dit artikel is geregeld dat bestuursorganen die niet tot de Staat behoren en die EG-subsidies ontvangen, de betrokken minister daarvan in kennis stellen. Daarbij moet worden aangegeven wat de aard en de omvang van de gesubsidieerde activiteiten, alsmede wat de daarbij opgelegde verplichtingen zijn. Bovendien doet het desbetreffende bestuursorgaan jaarlijks verslag van de wijze waarop de EG-subsidie is aangewend dan wel invulling is gegeven aan beheer, controle of toezicht met betrekking tot de verstrekte subsidie. De beleidsverantwoordelijke ministers rapporteren jaarlijks, in overleg met de minister van Financiën, aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Uit de evaluatie van de Wet TES is gebleken dat de toegevoegde waarde van de informatieverstrekking als geregeld in artikel 2 gering is. Hoewel de Wet TES ziet op drie verschillende Europese geldstromen (landbouwsubsidies, structuurfondsgelden en overige geldstromen), blijkt de informatievoorziening over de eerste twee geldstromen – die ca. 82% van alle door Nederland ontvangen EG-subsidies omvatten – buiten de Wet TES al voldoende te zijn afgedekt (zoals hierna nog wordt toegelicht). De toegevoegde waarde van artikel 2, dat per saldo slechts betekenis heeft voor de zowel in relatieve als absolute zin beperkte categorie «overige geldstromen», is daarom (ook in materiële zin) beperkt. Daar staat echter tegenover dat deze bepaling in de Wet TES, zeker omdat de daaruit voortvloeiende rapportagelasten soms niet in verhouding staan tot de (te) ontvangen subsidiebedragen, een negatieve connotatie heeft bij de (potentiële) ontvangers van EG-subsidies, met als mogelijk gevolg terughoudendheid bij het aanvragen van dergelijke subsidies. Gelet daarop is naar aanleiding van de evaluatie de aanbeveling gedaan om te komen tot een deregulering van artikel 2. Deze aanbeveling is ook overgenomen door het kabinet.

In het evaluatierapport over de Wet TES (Kamerstukken II 2004/05, 29 832, nr. 1, blz. 21) wordt nog wel benadrukt dat het van belang is dat er informatie beschikbaar blijft over de belangrijkste EG-subsidies, te weten landbouwgelden en structuurfondsen. Zoals hiervoor al werd aangegeven, is dat ook het geval: een rapportageplicht voor de omvangrijke geldstromen (landbouwgelden en structuurfondsen) is elders al geregeld. Voor de landbouwsubsidies is deze geregeld in de Medebewindskostenbeschikking (laatstelijk gewijzigd bij regeling van 7 juli 2000, Stcrt. 2000, 132) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de structuurfondsen is de informatieverstrekking aan het Rijk afdoende geregeld in de daarop toepasselijke specifieke subsidieregelingen. Specifieke voorbeelden daarvan zijn de rapportageverplichtingen, opgenomen in artikel 12 van de Subsidieregeling ESF-3 (Stcrt. 2001, 118) en artikel 15 van de Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004 (Stcrt. 2004, 78). Omdat in Nederland de uitvoering van de programma's voor de zogeheten doelstellingen 1 (bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand) en 2 (ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones) grotendeels zijn gedecentraliseerd, zijn daarover decentralisatieconvenanten afgesloten met de betrokken provincies en gemeenten (Kamerstukken II 2000/01, 27 813, nr. 1, blz. 5). De wijze van informatievoorziening aan de Tweede Kamer over de voortgang van de structuurfondsenprogramma's is uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer van 7 september 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 813, nr. 2). Voor de overige geldstromen (niet zijnde landbouwsubsidies of structuurfondsen) heeft de praktijk uitgewezen dat de lasten die voortvloeien uit artikel 2 van de Wet TES niet in verhouding staan tot het beschikken over informatie.

Op 9 december 2004 hebben de vaste commissie voor Europese Zaken en de commissie Rijksuitgaven van de Tweede Kamer in een algemeen overleg met vertegenwoordigers van het kabinet gesproken over het kabinetsstandpunt met betrekking tot het evaluatierapport. In dat overleg is vanuit de Tweede Kamer instemmend gereageerd op het voorstel van het kabinet tot het doen vervallen van artikel 2 van de Wet TES, conform de aanbeveling in het evaluatierapport (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 751, nr. 3, blz. 5 en 6). Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van de tussen het kabinet en de Tweede Kamer bereikte overeenstemming.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven