30 111 Topinkomens

Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2013

Op 8 januari 2013 heb ik u de Wopt-rapportage over het jaar 2011 toegezonden (Kamerstuk 30 111, nr. 57). De rapportage bevat de gegevens van functionarissen wier beloning boven het op basis van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) voor het jaar 2011 vastgestelde normbedrag uitstijgt, en die op grond van de Wopt openbaar gemaakt moeten worden.

Mij is gebleken, dat het ontbreken van ministers in de Wopt-rapportage vragen opwierp, juist omdat voor de berekening van het Wopt-normbedrag het ministersalaris uitgangspunt is. Zo heeft uw Kamer om een brief verzocht en heeft het lid Van Raak vragen gesteld. Daarnaast heeft het Algemeen Dagblad met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur gevraagd om een overzicht van inkomenscomponenten over 2011 en 2012. Het niet opnemen van ministers of staatssecretarissen in de Wopt-rapportage is geen gebrek aan transparantie. De gegevens over de bezoldiging die de ministers of staatssecretarissen uit hoofde van hun ambt ontvangen, voeg ik daarom toe als bijlage bij deze brief.

In dit overzicht zijn op grond van artikel 6, zevende lid, van de Wopt niet opgenomen de loonbestanddelen die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen. Deze onderdelen worden niet beschouwd als onderdeel van het belastbaar jaarloon in de zin van de Wopt. Het betreft de bijtelling voor het privégebruik van de dienstauto en de vergoeding van de loonbelasting over deze bijtelling. Om te voorkomen dat uit openbaar te maken inkomensgegevens van ministers kan worden afgeleid welk beveiligingsniveau wordt gehanteerd, is artikel 6, zevende lid, aan de Wopt toegevoegd (zie verder Kamerstukken II, 2006–2007, 30 917, nr. 3). Overigens kent ook de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) een vergelijkbare bepaling.

In bijlage 1 bij deze brief geef ik u inzicht in de elementen van de beloning van bewindslieden in de jaren 2011 en 2012.1 Bijlage 2 laat zien hoe voor die jaren de Wopt-norm tot stand is gekomen.2 In bijlage 3 wordt het mechanisme van de totstandkoming van de Wopt-norm toegelicht.3 Bij deze brief is tevens gevoegd de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Raak (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 1162).

Het inkomen van ministers bestaat uit verschillende componenten, die alle wettelijk zijn geregeld en derhalve openbaar zijn. In de basis heeft elke minister hetzelfde salaris. Dat salaris is in 2012 op jaarbasis € 144.108, inclusief 8% vakantie- en 8,3% eindejaarsuitkering. Dit salaris is gebaseerd op de artikelen 1 en 2 van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. Zowel de vakantie-, als de eindejaarsuitkering wordt één keer jaarlijks uitgekeerd. De hoogte van deze uitkering hangt af van de in de voorafgaande periode opgebouwde rechten. Het moment van aantreden of aftreden van een bewindspersoon kan dan ook invloed hebben op het precieze inkomen, dat de minister over het betreffende kalenderjaar heeft.

Naast een salaris komen ministers op grond van artikel 10 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen (hierna: het Voorzieningenbesluit) in aanmerking voor een belaste onkostenvergoeding. Dat is op jaarbasis in 2012 € 8215,75 (2011: € 7999,75). In verband met veelvuldige reizen naar het buitenland ontvangen de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken een onkostenvergoeding die twee keer zo hoog is als die van de andere ministers, namelijk € 16.431,75 (2011: € 15.999,75) in plaats van € 8215,75.

Voor het privégebruik van de dienstauto wordt een percentage van de cataloguswaarde opgeteld bij het belastbare loon. In artikel 7 van het Voorzieningenbesluit zijn de regels opgenomen over de aanschaf van dienstauto’s. Bij een hogere cataloguswaarde (in het bijzonder als gevolg van benodigde veiligheidsvoorzieningen) is er dan sprake van een hoger belastbaar loon. Omdat het privégebruik van de dienstauto voor ministers verplicht is, wordt de fiscale bijtelling voor de dienstauto op grond van artikel 8 van het Voorzieningenbesluit gecompenseerd. Deze vergoeding is belast. Naarmate de bijtelling hoger is, is ook deze compensatie hoger. Zoals gezegd, worden vanuit veiligheidsoverwegingen hierover geen specifiekere gegevens verstrekt. In de bijlagen zijn daarom op grond van artikel 6, zevende lid, van de Wopt niet opgenomen de loonbestanddelen die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen. Deze onderdelen worden niet beschouwd als onderdeel van het belastbaar jaarloon in de zin van de Wopt. Omdat de bijtelling en de vergoeding van de belasting over de bijtelling een niet-representatief onderdeel vormen van het belastbare loon van ministers, worden deze posten voor het vaststellen van het Wopt-normbedrag in mindering gebracht en wordt in plaats daarvan een forfaitaire bijtelling van € 17.600 gedaan.

Daarboven hebben ministers die meer dan vijftig kilometer van hun departement wonen, op grond van artikel 3 van het Voorzieningenbesluit, recht op een verblijfsvoorziening (pied-à-terre). Dergelijke verblijfsvoorzieningen worden in het algemeen na twee jaar fiscaal belast. Tot voor kort waren bewindslieden daarvan uitgezonderd, omdat hun ambt naar zijn aard tijdelijk is en de verblijfsvoorziening slechts voor de duur van het ambt beschikbaar wordt gesteld. Technisch gesproken werd de belastingheffing onder de eindheffing gebracht. Onder de huidige fiscale regelgeving wordt een eventuele fiscale bijtelling onder de werkkostenregeling gebracht.4 De verblijfsvoorziening maakt hierdoor geen deel uit van het belastbare loon. De voorziening wordt dus ook niet betrokken bij het vaststellen van het Wopt-normbedrag.

Overigens worden in het kader van de actieve openbaarmaking van de bestuurskosten van bewindslieden de kosten voor de verblijfsvoorzieningen niet openbaar gemaakt om te voorkomen dat daaruit op enige wijze informatie kan worden gedestilleerd over de beveiliging van een pied-à-terre.

Ministers hebben geen neveninkomsten uit nevenfuncties. Andere, individuele voorzieningen die van invloed zijn op de vermogenspositie van de betreffende functionaris vallen niet onder het bereik van de WOPT; niet qua daarin vervatte norm en ook niet voor wat betreft het met deze wet beoogde doel. Het openbaarmakingsvereiste volgend uit de Wopt is op deze andere voorzieningen dan ook niet van toepassing.

Het bovenstaande resulteerde over 2011 in een gemiddelde van € 193.000 (de Wopt-norm) bij een bandbreedte van € 190.490 tot € 199.103.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

Sinds 1 januari 2011 geldt een nieuwe regeling: de werkkostenregeling (WKR). Door deze regeling kan een werkgever maximaal 1,4% van het totale belastbare loon (de «vrije ruimte») besteden aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor zijn werknemers.

Naar boven