30 105 VIII
Wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (30105 VIII) voor het jaar 2005 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 juni 2005

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers

1

Op welke wijze zijn de moties Van Vroonhoven c.s.1 inzake restauraties van kanjermonumenten en de totale restauratieachterstanden van monumenten verwerkt in de voorjaarsnota?

In de voorjaarsnota zijn de moties Van Vroonhoven c.s. niet verwerkt. Voor het inhalen van de restauratieachterstand is in totaal ca € 230 miljoen benodigd. Daarbij is inbegrepen € 40 miljoen voor de problematiek van de 11 kanjers waarvan de lopende restauraties moeten worden afgerond. Binnen de beschikbare middelen van Cultuur, noch binnen de bestaande subsidiebudgetten voor monumentenzorg (die grotendeels juridisch zijn verplicht tot 2012) is ruimte om een dergelijk bedrag vrij te maken. Ook is er in de Voorjaarsnota, gezien de budgettaire situatie rijksbreed en de omvang van de problematiek, binnen de rijksbegroting geen ruimte gevonden.

2

Zijn er sinds de Miljoenennota 2005 wijzigingen aangebracht in de afschrijvingstermijnen van schoolmeubilair in het po en vo? Zo ja, welke?

Nee, er zijn geen wijzigingen aangebracht in de afschrijvingstermijnen van schoolmeubilair. Wel is de afschrijvingstermijn van de onderwijsleermiddelen in het primair onderwijs verlengd van 8 naar 9 jaar (zie Miljoenennota 2005, blz. 426). Hierdoor wordt een besparing gerealiseerd van € 6,0 miljoen in 2006 oplopend tot € 13,0 miljoen in 2007 e.v.

Voor het voortgezet onderwijs zijn er sinds de Miljoenennota 2005 geen wijzigingen aangebracht. Overigens wordt er voor het voortgezet onderwijs vanuit het ministerie niet gewerkt met te hanteren afschrijvingstermijnen.

3

Hoeveel geeft het departement in 2005 in totaal uit aan subsidies en bijdragen ten behoeve van kinderopvang? Hoe verhoudt zich dat tot het bedrag in 2004? Hoeveel kinderen worden daarmee opgevangen en in welke vormen?

OCW heeft voor 2005 € 13,6 miljoen beschikbaar gesteld voor kinderopvang in de sectoren primair en voortgezet onderwijs. In 2004 is voor deze sectoren in € 25,2 miljoen ingezet. Het verschil tussen 2004 en 2005 vloeit grotendeels voort uit de afschaffing van de WVA-korting voor kinderopvang; hierdoor werden de beschikbare werkgeversbudgetten voor kinderopvang in 2005 30% kleiner. Daar staat tegenover dat door de Wet Kinderopvang de werkgeverslasten per opvangplaats ook lager zijn dan in 2004. Hierdoor zal het aantal kindplaatsen dat uit dit verlaagde budget kan worden gefinancierd naar verwachting niet veel wijzigen. In 2004 maakten circa 17 000 kinderen gebruik van de regeling kinderopvang onderwijspersoneel. De regeling voorziet zowel in opvang van 0 tot 4 jarigen als in buitenschoolse opvang.

4

Heeft u overleg gehad met de staatssecretaris van Financiën om de btw op schoolboeken en bijbehorende software te laten reduceren? Zo ja, wat waren de resultaten van dat overleg? Zo neen, wanneer gaat u daarover overleggen?

Een vergelijkbare vraag is mij eerder gesteld door het kamerlid Vergeer (2040507310 dd. 31 januari 2005). Het antwoord hierop heb ik u mede namens de staatssecretaris van Financiën op 17 maart jl. toegezonden. Samengevat luidde het antwoord als volgt:

Het BTW-besluit is een verduidelijking van het bestaande beleid. Het is aan de BTW-bevoegde belastinginspecteur om te beoordelen of uitgevers aan dat beleid de juiste interpretatie hebben gegeven. De uitkomsten van het onderzoek van de Belastingdienst en van mogelijke uitspraken van de belastingrechter zal ik (minister van OCW) met belangstelling volgen.

Het BTW-besluit is een fiscale aangelegenheid, waarvoor de staatssecretaris van Financiën de eerstverantwoordelijke is. Sinds de beantwoording van de Kamervragen van het kamerlid Vergeer hebben zich geen nieuwe feiten voorgedaan. Inmiddels heeft het kamerlid Vergeer over deze aangelegenheid aanvullende schriftelijke vragen gesteld.

5

Hoeveel wordt er op dit moment uitgegeven aan de voorschool? Hoeveel kinderen worden daarmee bereikt en hoe ziet de groei van de voorschool er in budget en aantallen kinderen uit?

De definitie van «voorscholen» wordt op verschillende manieren uitgelegd.

Als we uitgaan van de volgende uitleg: «opvang voor kinderen van 2 tot 4 jaar, verbonden aan een basisschool en waar VVE-programma's worden aangeboden», kan de volgende informatie gegeven worden.

Met de specifieke uitkering GOA die gemeenten wordt toegekend worden gemeenten geacht inzet te plegen voor de in het Landelijk Beleidskader onderwijsachterstanden (LBK) opgenomen doelstellingen. Eén van deze doelstellingen is de VVE. Uit de analyse van de GOA-plannen (De GOA-plannen geanalyseerd, SCO Kohnstamm Institiuut 2003) blijkt dat VVE het terrein is waarop het grootste deel van de GOA-middelen wordt ingezet. Uit genoemd onderzoek blijkt voorts dat ca. 80% van de gemeenten streeft naar een deelname door tenminste 50 procent van de doelgroepkinderen aan effectieve voor- en vroegschoolse programma's aan het eind van de periode 2002–2006. Ook in de Meerjarige Ontwikkelingsprogramma's van de G30 blijkt dat het merendeel van deze gemeenten streeft naar een deelname percentage van 50 procent.

Specifieke cijfers over hoeveel kinderen deelnemen aan de voorschool zijn onbekend. Met de verantwoording van gemeenten over LBK II eind 2006 moet hier meer zicht op zijn. Wel kan een beeld gegeven worden van de deelname aan de voorschool in de G4:

September 2004:
Amsterdam:70 voorscholen bestaande uit 7 000 kinderen
Rotterdam:91 voorscholen bestaande uit 10 300 kinderen (streefcijfer is 100 voorscholen)
Utrecht:42 voorscholen bestaande uit 2 500 kinderen (nu al 45 voorscholen)
Den Haag:58 voorscholen bestaande uit 6 500 kinderen (streefcijfer is 87 voorscholen)

6

Is bekend bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hoeveel geld gemeenten zelf uitgeven aan voorschool en peuterspeelzalen?

Nee, dat is niet bekend bij het ministerie.

Wel bekend is dat de gemiddelde eigen bijdrage die aan ouders wordt gevraagd ligt op 328 euro per peuterplaats. De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald door het bestuur van de peuterspeelzaal en de gemeente.

7

Waarom was de toename van het aantal studenten en de daardoor hoger uitgevallen kosten niet voorzien in de ramingen?

Zodra tellingen van aantallen leerlingen/studenten beschikbaar komen, worden deze vergeleken met de eerder geraamde aantallen. Verschillen leiden tot bijstelling van de kosten. Bij het PO en VO gaat het om relatief zeer kleine ramingsafwijkingen, maar op een totaal van circa 2,5 miljoen leerlingen voor PO en VO gezamenlijk kan dit toch nog leiden tot niet verwaarloosbare budgettaire effecten.

De raming die in 2004 gemaakt is ter voorbereiding van de begroting 2005 is wat lager dan de gerealiseerde telling van 1 oktober 2004. De hogere gerealiseerde deelname hangt samen met de conjuncturele ontwikkeling. Ervaring leert dat bij laag conjunctuur deelnemers langer in het onderwijs blijven en er tevens een verschuiving plaatsvindt van het goedkopere deeltijd-onderwijs naar het duurdere voltijd-onderwijs. Dit is met name van betekenis voor de sectoren BVE, HBO, WO en de vraag naar studiefinanciering.

8

Wijst de toename van het aantal studenten op verborgen bezuinigingen op het ho-budget en zijn deze voor het jaar 2006 en verder opnieuw te verwachten?

Er is geen sprake van bezuinigingen op het ho-budget. De toename van het aantal studenten in het hoger onderwijs is financieel vertaald door een verhoging van het budget voor het hoger onderwijs voor 2005 én volgende jaren.

In paragraaf 1.3 (blz. 4) van de 1e suppletore begroting 2005 is voor zowel het hbo als het wo toegelicht waar(door) de stijging van het aantal studenten zich voordoet.

9

Klopt het dat de uitwerking van de motie Verhagen c.s.1 niet zichtbaar is bij GOA, VVE en het vmbo? Zo ja, wat is daar de reden voor en kan dit alsnog inzichtelijk gemaakt worden?

De motie Verhagen c.s. heeft wel gevolgen gehad voor GOA, VVE en het VMBO.

In brief PO/OO/2004/50616 d.d. 22 oktober 2004 bent u op de hoogte gebracht van de voorstellen betreffende de uitvoering van de motie Verhagen voor het onderdeel «onderwijsachterstandenbeleid». Voor 2005 betreft het in totaal een bedrag van € 42 miljoen Deze € 42 miljoen is terug te vinden bij hoofdstuk 2 primair onderwijs.

Van deze middelen is in 2005 € 6,3 miljoen toegevoegd aan het GOA-budget voor schakelklassen. Voorts is € 10,5 miljoen overgeboekt naar hoofdstuk 3 voortgezet onderwijs t.b.v. de middelen voor het VMBO.

De overige middelen uit de motie Verhagen c.s. (€ 25,2 miljoen) zijn op basis van het schoolgewicht verdeeld over de basisscholen en bestemd voor de bestrijding van taalachterstanden in de vroegschoolse periode.

10

In hoeverre heeft u met de €45 mln. voor de dekking van het tekort van het vervangingsfonds uw toezeggingen gestand gedaan inzake een noodvoorziening bij de decentralisatie van de vervangingsuitgaven en wachtgelduitgaven vo?

De € 45 mln. heeft alleen te maken met onvoldoende middelen bij het Vervangingsfonds om vervanging van leraren te betalen. Dit bedrag staat los van een noodvoorziening na de decentralisatie van de vervangingsuitgaven en wachtgelduitgaven in het VO. Voor die decentralisatie zijn al eerder bedragen gereserveerd op de OCW-begroting, die scholen zullen ontvangen voor het opvangen van risico's gerelateerd aan de decentralisatie. Het gaat om € 5,4 mln. gerelateerd aan de wachtgeldrisico's en € 13,8 mln. gerelateerd aan de vervangingsrisico's.

De toezegging inzake de noodvoorziening heeft betrekking op het informeren van de Tweede Kamer over de wijze waarop het onderwijsveld om denkt te gaan met de wachtgeldrisico's. Tevens zal de Kamer informatie ontvangen over de manier waarop de risicomiddelen in de lumpsum worden verwerkt.

11

Kan de minister het aanmerkelijke verschil, met name in het po en vo, toelichten tussen de leerlingraming op basis waarvan de begroting is vastgesteld en de raming op basis waarvan de compensatie voor verhoogde onderwijsdeelname is vastgesteld in deze voorjaarsnota?

Zie de beantwoording van vraag 7.

12

Is de aansluiting tussen het vo en het ho verbeterd door de nieuwe tweede fase? Wat zijn hiervan de structurele effecten?

De tot dusver beschikbare gegevens over de effecten van de nieuwe tweede fase op de aansluiting tussen het voortgezet en het hoger onderwijs zijn vooral kwalitatief van aard. Het Tweede Fase Adviespunt is thans bezig met een meer omvattende studie, waarbij ook de beschikbare kwantitatieve gegevens worden betrokken over de studievoortgang van studenten met een profieldiploma. De rapportage hierover zal op korte termijn beschikbaar komen en aan de Kamer worden gezonden. Overigens zijn door het tijdstip van invoering van de nieuwe tweede fase in het vo (1998) nog vrijwel geen gegevens beschikbaar over de studieduur van studenten met een profieldiploma, en daarmee dus ook niet over de structurele effecten.

13

Kunt u aangegeven wat de effecten zijn van efficiencykortingen voor onderwijsinstellingen in de verschillende sectoren en voor de zelfstandige bestuursorganen als NWO en TNO? Gaat deze korting ook ten koste van de kerntaken van deze instellingen?

In de begroting 2003 heeft het hoger onderwijs een efficiencytaakstelling opgelegd gekregen, oplopend tot € 143 miljoen. Deze taakstelling was niet gericht op de kerntaken maar op efficiencyverbetering van de bedrijfsvoering. In de begroting 2005 is een taakstelling op zelfstandige bestuursorganen opgenomen (motie Verhagen), die ook gevolgen heeft voor NWO en TNO. Ook deze taakstelling is gericht op benutting van de mogelijkheden die er liggen om de bedrijfsvoering efficiënter te maken. Beide efficiencytaakstellingen zijn dus gericht op efficiencyverbeteringen en niet gericht op schrappen van kerntaken.

14

Hoe hoog is het dreigende tekort door de instroom in het fonds van werkloze ID-werknemers? Hoeveel werkloze ID-werknemers verwacht de regering?

Zoals in de voorjaarsnota is aangegeven (toelichting B paragraaf 1.2) is het dreigende tekort door mogelijke instroom van ontslagen ID-werknemers met recht op een uitkering begroot op € 14 miljoen euro voor 2005. Dit is inclusief uitvoeringslasten van het UWV. Het begrote bedrag hangt samen met de verwachting dat circa 2400 ID-werknemers op 1 augustus 2005 ontslagen zullen worden door onderwijswerkgevers.

15

Kunt u de meevaller van € 17,3 mln. als gevolg van versneld uitbetaalde opleidingsgelden nader toelichten?

De meevaller van € 17,3 mln. in 2005 is het gevolg van het naar voren halen van de betaling van de tranche 2005 van de regeling bekostiging nascholing voortgezet onderwijs naar 2004. Deze meevaller wordt gecompenseerd door een tegenvaller in 2004. Per saldo nihil.

16

Kan de verhoging van de verplichtingen met €94,5 mln. nader worden toegelicht?

In de toelichting is abusievelijk een verhoging van de verplichtingen vermeld van € 94,5 miljoen. Conform de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» moet dit een verhoging zijn van € 136,5 miljoen. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

• een verschuiving van verplichtingenbudget 2004 naar 2005. Conform de bekostigingsregelgeving wordt in jaar t-1 de rijksbijdrage voor jaar t verplicht. Omdat in 2004 is gerekend met voorlopige parameterwaarden is in dat jaar een gering deel van de rijksbijdrage 2005 (nog) niet verplicht. Dit zal in 2005 plaatsvinden. Hiervoor is een verschuiving van verplichtingenbudget (€ 37,4 miljoen) noodzakelijk.

• de verwerking van de motie Verhagen (29 800 nr. 4) die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is aangenomen. Deze motie maakt (onder meer) een aantal bezuinigingen in het hoger onderwijs ongedaan. De gevolgen hiervan voor de uitgaven en verplichtingen voor 2005 zijn verwerkt in de Nota van Wijziging. Als gevolg van de bekostigingsregelgeving (t-1 systematiek) heeft de uitgavenmutatie 2006 een effect op het verplichtingenbudget 2005. Dit effect (€ 58 miljoen) is verwerkt in de 1e suppletore begroting 2005.

• de compensatie voor de ontwikkeling van het aantal studenten. Als gevolg van de bekostigingsregelgeving (t-1 systematiek) heeft de compensatie in 2006 (€ 33,8 miljoen) een effect op het verplichtingenbudget 2005.

17

Is het waar dat het amendement Joldersma1 inzake handicap en studie niet volledig wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom niet?

Nee, dit is niet juist. Het amendement Joldersma (Kamerstuk 29 800, nr. 4) wordt volledig uitgevoerd. Omdat de middelen voor de uitvoering van de zogenoemde «Impuls»-projecten door de Stichting Handicap + Studie deels in 2004 en deels in 2005 benodigd waren, is een deel van de in 2004 beschikbare middelen doorgeschoven naar 2005. De kasbetalingen zijn daarmee in overeenstemming gebracht met de liquiditeitsbehoefte.

18

Worden naast Mozaïek ook de Vernieuwingsimpuls, Aspasia en de toponderzoeksinstituten van NWO voortgezet?

In 2006 zullen de bij NWO in uitvoering zijnde programma's Mozaïek, Vernieuwingsimpuls en Aspasia worden voortgezet. De toponderzoekscholen zijn in 2003 tussentijds geëvalueerd, ten behoeve van besluitvorming over de periode tot en met 2008. Op basis van deze evaluatie is, op voorstel van het Algemeen Bestuur van NWO, besloten de dieptestrategiepremie voor alle zes toponderzoekscholen te continueren. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 19 januari 2004 (kamerstuk 29 338, nr. 2).

19

Gaat het Rubiconprogramma, dat werd beoogd met amendement Visser c.s.1 dit jaar van start en zijn daar structureel middelen voor gereserveerd, anders dan de middelen die zijn gereserveerd voor Aspasia en Mozaïek?

Het Rubiconprogramma, zoals beoogd met amendement Visser c.s., zal dit jaar van start gaan. Ik heb begin juni 2005 een voorstel van NWO ontvangen voor de invulling van het programma. Op basis van dit voorstel zal ik tevens een besluit nemen over een eventuele structurele inzet van middelen voor het Rubiconprogramma. Overigens dient de uitvoering van dit amendement niet te worden verward met de uitvoering van het amendement Visser op de begroting van 2004. De € 4 miljoen uit dat amendement zijn toen ingezet voor het beleidsprogramma Mozaïek (€ 2 miljoen) en voor de stimulering van vrouwelijk talent (€ 2 miljoen).


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Roefs (PvdA).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GroenLinks), Kalsbeek (PvdA).

XNoot
1

Kamerstuk 29 800 VIII, nrs. 117 en 137.

XNoot
1

Kamerstuk 29 800, nr. 4.

XNoot
1

Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 20.

XNoot
1

Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 35.

Naar boven