30 101
Wijziging van de Gemeentewet in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften bepaald bij gemeentelijke verordening betreffende overlast in de openbare ruimte (Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte)

nr. 17
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID WOLFSEN C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 14

Ontvangen 15 juni 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel B, wordt na artikel 154i een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 154ia

1. Tegen een op grond van artikel 154c opgelegde beschikking kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Het beroep wordt behandeld en beslist door de kantonrechter. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

2. De artikelen 6, tweede lid, 10 en 12 tot en met 20d van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat telkens voor «officier van justitie» wordt gelezen: de burgemeester of het college.

II

Na artikel I worden vier artikelen ingevoegd, die luiden:

ARTIKEL IA

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 71 wordt na «vormt enkelvoudige en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» ingevoegd: en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet.

B

In artikel 78, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt na «in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» ingevoegd: en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet.

ARTIKEL IB

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen) (30 098) tot wet is verheven en in werking is getreden voordat deze wet in werking treedt, wordt in artikel IA, onderdeel A, van deze wet de zinsnede «en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet» vervangen door: «, op basis van artikel 154b van de Gemeentewet» en wordt in artikel IA, onderdeel B, van deze wet de zinsnede «en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet» vervangen door: , in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet.

ARTIKEL IC

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen) (30 098) tot wet wordt verheven en in werking treedt op hetzelfde tijdstip als deze wet, vervalt artikel IIb van die wet en wordt artikel IA van deze wet vervangen door:

ARTIKEL IA

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 71 komt te luiden als volgt:

Artikel 71

Het bestuur van het gerechtshof te Leeuwarden vormt enkelvoudige en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, op basis van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994, en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

B

Artikel 78, derde lid, komt te luiden als volgt:

3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van de handelingen en beslissingen van de rechtbanken en van het gerechtshof te Leeuwarden in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994 en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet, met dien verstande dat de Hoge Raad wel kennis neemt van de eis tot «cassatie in het belang der wet» door de procureur-generaal.

ARTIKEL ID

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen) (30 098) tot wet wordt verheven en in werking treedt op een later tijdstip dan deze wet, wordt in artikel IIb, onderdeel A, van die wet de zinsnede «en op basis van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door: «, op basis van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994» en wordt in artikel IIb, onderdeel B, van die wet de zinsnede «en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door: , in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe het (hoger) beroep op de rechter te regelen overeenkomstig het wetsvoorstel 30 098. Dat brengt mee dat de kantonrechter kennis zal nemen van het beroep tegen de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd en het gerechtshof te Leeuwarden van het hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter.

Met de voorgestelde wijzigingen zijn de overzichtelijkheid en de rechtseenheid gediend. De voorgestelde wijziging brengt namelijk mee dat het voor de overtredende burger niet uitmaakt of de gemeenteraad handhaving door bestuurlijke beboeting heeft ingevoerd of niet: de bevoegde rechter is steeds in eerste aanleg de kantonrechter en in hoger beroep het hof Leeuwarden. Omdat de kantonrechter en het hof bevoegd zijn om in strafzaken kennis te nemen van overtredingen als die waarvoor bestuurlijke beboeting mogelijk wordt, kunnen zij bovendien de eenheid tussen bestuurlijke en strafrechtelijke afdoening bewaken. Zij kunnen immers voorkomen dat bij de uitleg en toepassing van aan het strafrecht ontleende begrippen als «plegen en medeplegen» (artikel 154, vijfde lid), «verwijtbaarheid» (artikel 154e, eerste lid) en «rechtvaardigingsgrond» (154e, tweede lid) onnodige verschillen ontstaan tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke «kolom».

Als een belangrijke bijkomende waarborg voor rechtseenheid zien de ondergetekenden dat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie in het belang der wet zal kunnen instellen tegen de uitspraken van het hof Leeuwarden, zoals hij dat ook kan tegen de uitspraken van dat hof «in zaken met betrekking tot de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften».

De voorgestelde wijzigingen zijn ook in het belang van efficiency. De kantonrechter en het hof hebben immers ervaring met de berechting van overtredingen en hebben daarenboven als op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften bevoegde rechter ervaring met de behandeling van (hoger) beroepen tegen administratieve sancties. Dat laatste is de reden waarom wordt voorgesteld om het procesrecht van deze wet van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Ten slotte bevorderen de voorgestelde wijzigingen de samenhang tussen en daarmee de overzichtelijkheid van het onderhavige wetsvoorstel en wetsvoorstel 30 098. Als gevolg van de wijzigingen zullen beide wetsvoorstellen immers voorzien in een gelijke rechtsgang in eerste aanleg en in hoger beroep waarop hetzelfde procesrecht van toepassing is.

Mocht dit amendement worden aangenomen, dan zou, ter bevordering van de toegankelijkheid van het hof voor de burger en het bestuursorgaan, een zodanige wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen wenselijk zijn, dat het hof in zaken op grond van dit wetsvoorstel (en van het wetsvoorstel 30 098) zitting kan houden in een aantal over het hele land verspreide nevenzittingsplaatsen.

Deze gewijzigde versie is nodig geworden in verband met de derde nota van wijziging op wetsvoorstel 30 098 en bevat louter technische bepalingen betreffende de samenloop van de beide wetvoorstellen met betrekking tot de tekst van de artikelen 71 en 78, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie te komen.

Wolfsen

Luchtenveld

Eerdmans

Van der Staaij

Naar boven