nr. 13
AMENDEMENT VAN HET LID WOLFSEN C.S.
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd.
I
Artikel 154j wordt als volgt gewijzigd:
A. Voor de tekst van het eerste lid komt de aanduiding «1.»
te vervallen.
B. Het tweede lid vervalt.
C. Het derde lid vervalt.
II
Artikel 154k komt als volgt te luiden:
Artikel 154k
1. De invordering vindt plaats met overeenkomstige toepassing van
de wettelijke bepalingen inzake invordering van gemeentelijke belastingen.
2. In afwijking van het eerste lid:
a. vindt kwijtschelding wegens onvermogen tot betalen niet plaats;
en
b. verjaart de bevoegdheid tot invordering van de geldsom twee jaren
nadat de bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.
III
Artikel 154l vervalt.
IV
Artikel 154m vervalt.
Toelichting
Dit amendement beoogt een goede en doelmatige uitvoering van de invordering
van bestuurlijke boeten te bevorderen door deze te laten plaatsvinden op de
wijze waarop gemeentelijke belastingen worden geïnd.
Het is gewenst bij de invordering onnodige kosten voor gemeenten én
betrokken burgers te vermijden. Omdat elke gemeente de eigen gemeentelijke
belastingen invordert en daartoe al over een eigen apparaat beschikt, ligt
het voor de hand daarvan ook bij de invordering van bestuurlijke boeten gebruik
te maken. Voor de burger heeft dat als voordeel dat de zogenaamde vervolgingskosten
(de kosten van aanmaning en dwangbevel e.d.) bij fiscale invordering beduidend
lager zijn dan bij civielrechtelijke invordering. Die lagere kosten staan
bovendien in een betere verhouding tot de relatief lage tarieven van de bestuurlijke
boeten.
Op de toepasselijkheid van de fiscale invorderingsregels bestaan twee
uitzonderingen. In de eerste plaats is kwijtschelding van de bestuurlijke
boete wegens onvermogen tot betaling is niet mogelijk. Deze uitzondering laat
overigens onverlet dat een bestuurlijke boete overeenkomstig de regels voor
de invordering van gemeentelijke belastingen oninbaar kan worden verklaard,
indien geen adequate verhaalsmogelijkheden aanwezig zijn. In de tweede plaats
geldt voor de verjaring van de invordering een kortere termijn, namelijk de
bij Nota van Wijziging geïntroduceerde termijn van twee jaren. De tekst
van het bij die Nota van Wijziging toegevoegde derde lid van artikel 154j
is opgenomen in het tweede lid van het voorgestelde artikel 154k.
Door de gekozen formulering zal de invordering bij het invoeren van de
Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken 29 702), naadloos
de eventuele wijzigingen volgen welke daaruit voor de belastingen voortvloeien,
zodat ook in die situatie voortdurende gelijkheid en benutting van het invorderingsapparaat
voor de gemeentelijke belastingen gewaarborgd is.
Wolfsen
Luchtenveld
Eerdmans
Van der Staaij