Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30100-XV nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30100-XV nr. 9 |
Vastgesteld 28 juni 2005
De vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 16 juni 2005 overleg gevoerd met minister De Geus en staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het jaar 2004.
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Smits
De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Esmeijer
Donderdag 16 juni 2005
14.30 uur
De voorzitter: Ferrier
Aanwezig zijn 4 leden der Kamer, te weten:
Ferrier, Van Egerschot, Mosterd en Noorman-den Uyl,
en de heer De Geus, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer Van Hoof, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De voorzitter:
Ik open dit wetgevingsoverleg met de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Jaarverslag van het ministerie voor het jaar 2004.
Aan de orde is de behandeling van:
het Jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) over het jaar 2004 (30100-XV).
De beraadslaging wordt geopend.
De heerMosterd(CDA)
Voorzitter. Ik herinner mij een behoorlijke discussie over de extra middelen voor bijzondere bijstand en reparatie van zaken voor minima en gehandicapten. Wij zijn blij dat dit voor elkaar is gekomen. Dat geldt ook voor de wachttijd bij de WSW. Door de intercollegiale ruil is toch het nodige teruggebracht bij de wachtlijsten. Voor ons is tevens het principe last-in/first-out een discussiepunt geweest. Dat is nu door de SER bij de WW-adviezen in breder perspectief geplaatst. Naar dergelijke zaken kijken wij met vreugde.
Wij hebben ook een aantal punten die nog volop aan de gang zijn en waarbij nog niet goed is vast te stellen of de beoogde resultaten op korte termijn worden bereikt. Dat betreft bijvoorbeeld de vereenvoudiging van de Arbo- en de Arbeidstijdenwet. Daar wordt volop aan gewerkt, maar ook eerder was het al een fors discussiepunt en dat blijft het nog steeds. Wij moeten maar zien of de resultaten die wij wilden inderdaad zullen worden bereikt.
Wij hebben bovendien aandacht gevraagd voor de effectiviteit van de reïntegratie. Dat blijft nog steeds een vraagstuk, met name wanneer wij kijken naar de seizoensarbeid, die toen aan de orde was. Ook op dat punt vragen wij wel degelijk veel inspanning van het kabinet ter verbetering.
Als gevolg van het lenen, vooral door jongeren, ontstonden en ontstaan grote schulden. Het is ons nog niet duidelijk of door betere voorlichting daarover, waarop de toenmalige staatssecretaris wilde inzetten, enige verbetering heeft plaatsgevonden.
Wanneer je subsidies verleent, heb je een bepaald doel voor ogen dat je daarmee wilt bereiken. Kan de minister de concrete resultaten van de subsidies wat beter inzichtelijk maken? Je bent er niet door te zeggen: wij hebben daar zo veel subsidie gegeven. Je bent er pas als je zegt: ik had dat voor ogen en dat is wel of niet bereikt en zo niet moet ik het veranderen.
Er wordt door de Rekenkamer nogal eens opgemerkt dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de rechtmatigheid van bepaalde subsidies. Van dat woord schrik je in eerste instantie sterk. Bij nadere beschouwing blijkt dat vooral te zitten in het niet op tijd verlenen van subsidie of in een niet correcte administratieve afhandeling. Was het niet mogelijk geweest eerder richtlijnen te geven om kwesties rond de rechtmatigheid van subsidies te voorkomen? Bij de projectsubsidies zien wij een onderuitputting terwijl wij meenden dat daarvoor zo veel extra geld nodig was. Welke doelstellingen zijn daar niet gehaald en waardoor is die onderuitputting ontstaan?
Merkwaardig is eveneens dat de subsidie-uitgaven voor arbeidsmarkt en arbeidsparticipatie, op zichzelf goede doelen, vier keer zo hoog uitvielen als begroot, terwijl de andere posten daar in de buurt veel lager waren. Daarvan wil ik graag de reden horen. Bij de kinderopvang achten wij onvoldoende duidelijk hoe het zit met de subsidies. Waarom zijn die niet meer apart gehouden? Wij hebben onvoldoende inzicht welk deel waarvoor is gebruikt. Kan de minister aangeven welke doelstellingen daar worden gerealiseerd?
Ten slotte heb ik nog een vraag over de subsidie-uitgaven bij beleidsartikel 12 aangaande Equality Vrouwenalliantie. Hoe zit dat in elkaar?
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van Egerschot, die zal ingaan op het thema reïntegratie van de meest moeilijk plaatsbaren.
MevrouwVan Egerschot(VVD)
Voorzitter. Het kabinet is goed op weg met de hervormingsagenda. Dat is een heel knappe prestatie. Bij die hervormingsagenda hoort natuurlijk ook het aspect van de reïntegratie. De effectiviteit daarvan staat hoog op de agenda van dit kabinet. Het kabinet heeft besloten de effectiviteit te vergroten en heeft zich ten doel gesteld het percentage personen dat na deelname aan een reïntegratietraject uitstroomt naar reguliere arbeid met een kwart te verhogen. Deze doelstelling moet in 2007 worden gehaald. De Wet werk en bijstand en de prestatieafspraak met het UWV maken hier de belangrijkste onderdelen van uit. De Wet werk en bijstand (WWB) kan men een tamelijk liberale wet noemen. Uit het jaarverslag blijkt dan ook dat er behoorlijk positieve resultaten zijn behaald bij de WWB. Het aantal bijstandsgerechtigden is ondanks het negatieve economische peil gestabiliseerd. Toch wil ik een opmerking maken over de plaatsing en reïntegratie van de moeilijk plaatsbaren, van wie bij aanvang van de WWB de vrees bestond dat deze door de wet onder druk zou komen te staan. Dit vanwege het feit dat gemeenten er een financieel belang bij hebben om mensen uit de WWB te halen en zich primair te richten op de eerste en tweede fasecliënten. In het jaarverslag is daarover niets te vinden. Kan de regering hierover nader inzicht verschaffen? Over de reïntegratiefunctie van het UWV zijn er in 2004 prestatieafspraken gemaakt. Naast de afspraken die zijn gemaakt over de sluitende aanpak en plaatsingspercentages, zijn afspraken gemaakt over het snel starten van reïntegratietrajecten. De sturing op het resultaat via prestatieafspraken met het UWV laat echter nog veel te wensen over. In geen enkel geval zijn de doelstellingen door het UWV gehaald. Ik kan de percentages wel noemen, maar het gaat niet goed op dat terrein. Daarnaast blijkt uit de gegevens van de landelijke Cliëntenraad, die overigens niet zijn opgenomen in het jaarverslag, dat ruim 75% van de mensen die een reïntegratietraject hebben gevolgd, aangeven niets aan het traject te hebben gehad. Tevens geeft ruim 73% aan geen invloed te hebben gehad op de keuze van het reïntegratietraject. Dat is een ernstige conclusie.
In de rapportage bij het jaarverslag van de Rekenkamer staat als conclusie dat het UWV er ook dit jaar niet in is geslaagd de rechtmatigheid bij de uitvoering van werknemersverzekeringen te vergroten. Het UWV komt dus niet alleen de prestatieafspraken niet na, maar scoort tevens onvoldoende voor de rechtmatigheidafspraken.
Ook valt in het jaarverslag op dat er weliswaar voor 2007 een concrete doelstelling is gerealiseerd maar dat het heel lastig is om uit het jaarverslag op te maken in hoeverre een doelstelling al is gerealiseerd. Met andere woorden: Wat is de stand van zaken per jaar voor de invulling van de doelstelling? Het gaat dan natuurlijk om de eerste resultaten naar aanleiding van de nulmeting uit september 2004. Waarom is er geen uitsplitsing gemaakt van de verschillende reïntegratietrajecten voor de doelbereiking? Kan de minister toelichten waarom er geen tussentijdse streefwaarden worden gehanteerd? Waarom worden voor het bereiken van de doelstelling alleen de resultaten van de nulmeting vergeleken met de eindmeting? Kan de minister verder aangeven wat er wordt verstaan onder "het merendeel van de gemeenten waar 10 tot 15% van de trajecten tot een duurzame baan leidt"? Hoe groot is het percentage trajecten dat tot een duurzame baan heeft geleid in 2004, berekend over alle gemeenten?
Kan de minister voorts toelichten waarom de taakstelling op de uitvoeringskosten van het reïntegratiebudget arbeidsgehandicapten is bijgesteld? Wat was de oorspronkelijke taakstelling en wat is die nu? Dit alles blijkt niet uit het jaarverslag. Erkent de minister dat pas bij het jaarverslag over 2005 in mei 2006 voor het eerst een degelijk inzicht kan worden geboden in de bruto-effectiviteit en de efficiëntie van reïntegratietrajecten? Hoe kan de minister de hoogte van de reïntegratiebudgetten van het UWV en de gemeenten bepalen als hij nog geen inzicht heeft in de effectiviteit en de efficiency van de reïntegratietrajecten? Wat is het oordeel van de minister over de prestaties op het gebied van de reïntegratietrajecten in het jaar 2004? Is hij van mening dat er sprake is van een goede ontwikkeling van de prestaties; is hij tevreden over de prestaties en zo ja, waarop is die tevredenheid dan gebaseerd?
Door het functioneren van het UWV is bij de VVD-fractie de vrees ontstaan dat de doelstelling om het percentage personen dat na deelname aan een reïntegratietraject uitstroomt naar reguliere arbeid met een kwart te vergroten niet wordt gehaald. Dat mag natuurlijk niet gebeuren. Kan de regering ingaan op de mogelijkheden die zouden kunnen worden geboden als het gaat om het instrument van de individuele reïntegratieovereenkomst als middel om de prestaties van het UWV te verbeteren, en op de wijze waarop reïntegratiemiddelen worden besteed? Tot slot merk ik namens de VVD-fractie op dat het jaarverslag op dit punt een gebrekkig inzicht biedt. Op het gebied van de overschrijding van het reïntegratiebudget door het UWV geldt hetzelfde.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Noorman-den Uyl over het thema inkomenskoopkrachteffecten.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Voorzitter. De generieke koopkrachtcijfers in 2004 zijn – eerlijk is eerlijk – iets beter uitgekomen dan in de begroting was opgenomen. Bij alle inactieve sociale minima en AOW'ers is de koopkracht met een kwart tot driekwart procentpunt beter uitgekomen. Dat komt voor een groot deel doordat de inflatie een kwart procentpunt lager is geweest dan verwacht. Is dat te danken aan het kabinet? Nee, het kabinet is in dezen eigenlijk gered door Albert Heijn, de aanstichter van de prijzenoorlog onder de supermarkten. Deze prijzenoorlog begon in het laatste kwartaal van 2003 en duurde voort tot de dag van vandaag. Zonder die prijzenoorlog zouden de koopkrachttabellen een heel ander beeld hebben laten zien dan nu. Heeft de minister van Sociale Zaken de firma AH hiervoor al een bedankbriefje geschreven? Als er iets is waar minister Zalm misschien zijn knopen op zou kunnen tellen tussen alle zwarte berichten die er zijn, is het dat dit in ieder geval de portemonnee iets ten goede is gekomen, maar het moet helder zijn dat dit niet was te danken aan het kabinetsbeleid.
Helaas vertellen de generieke koopkrachtcijfers en de invloed van de prijzenoorlog daarop slechts een deel van het verhaal. "Specifieke maatregelen leiden tot een grotere spreiding van inkomenseffecten in het generieke beeld in vergelijking met eerdere jaren", schrijft de minister, maar hij vermeldt in het jaarverslag niet hoe groot die spreiding precies is. Kan hij aangeven hoe veel mensen meer dan 5% aan koopkrachtverlies hebben ervaren als gevolg van specifieke maatregelen, hoe veel meer dan 3% en hoe veel meer dan 1%, en kan hij ook aangeven hoe veel mensen een koopkrachtwinst hebben geboekt van meer dan 1%, 3% en 5%? Wij hebben deze week het debat over de topinkomens gehad. Die groep is niet zo groot, maar het schrijnt behoorlijk.
Er komt nog iets bij als ik zie hoe met name voor specifieke groepen de koopkracht uitpakt, bijvoorbeeld in de WW. Het aantal mensen in de WW is in 2004 gigantisch gestegen. De WW is in twee jaar tijd bijna verdubbeld. Al die mensen hebben te maken met een koopkrachtverlies van minimaal 30% en soms zelfs van 40% of 50%. Dat zie ik nergens terug in de verantwoordingscijfers. Als het kabinet zich verantwoordt over de ontwikkeling van de koopkracht, horen dit soort bewegingen er onderdeel van uit te maken hoe het zit met de portemonnee van mensen in Nederland. Ik vraag dan ook aan de minister of hij kan aangeven hoe zijn stelling uit het jaarverslag dat " spreiding van het specifieke beeld groter is dan vorige jaren" zich verhoudt tot de boodschap dat de compensatiemaatregelen, zoals buitengewone uitgavenaftrek en bijzondere bijstand, het verwachte effect hebben. Dit schreef hij in een brief over de uitvoering van de motie-Van der Vlies van 17 december 2004. Verwachtte de minister weinig effect en kon daardoor een grotere spreiding ontstaan?
Ik moet trouwens zeggen dat het mij toch wel wat heeft gestoord dat in de begroting over koopkracht heel algemene cijfers werden gegeven, terwijl specifieke pijnpunten die door koopkrachtontwikkelingen zoals die waren voorzien in 2004 in de bijlage bij de begroting voor Sociale Zaken werden ondergebracht. Het meest onacceptabel vind ik het dat de huursubsidie daarin is ondergebracht. In Nederland krijgen 1 miljoen van de 6 miljoen huishoudens huursubsidie en toch worden die koopkrachteffecten niet in het algemene beeld meegenomen. Ik vind dat eigenlijk ongepast omdat veel kleinere koopkrachteffecten voor veel kleinere doelgroepen wel in het beeld worden opgenomen. Dat vertekent het beeld substantieel. Zo ook bij de verantwoording: ik kom op dit punt geen verantwoording tegen. Als ik terugkijk op de behandeling van de begroting voor Sociale Zaken en op de debatten die vlak daarvoor en in 2004 zijn gevoerd, was en is dit voor de Kamer een heel belangrijk issue. In het jaarverslag wordt de koopkrachtontwikkeling flinterdun verantwoord, alleen in de algemene zin die ik heb voorgelezen. Verder staat er niets in. Zo hoort het niet. Ik vraag de minister om in een volgend jaarverslag een verantwoording van het gevoerde beleid op te nemen, aangezien de Kamer nu een aantal jaren achter elkaar zo hecht aan koopkrachtontwikkeling, met name voor kwetsbare groepen. Dan gaat het niet alleen om algemeen generieke gevolgen, maar ook om de specifieke gevolgen, zeker voor substantiële groepen, zoals 1 miljoen huishoudens. Dat is geen flauwekul. Die cijfers moeten als eindresultaten worden geactualiseerd en verantwoord, want ook daarover hoort de regering zich te verantwoorden.
De minister heeft bij zijn stelling dat er een grotere spreiding bestaat in het specifieke beeld de bezweringsformule toegevoegd dat de gemiddelde effecten beperkt zijn gebleven. Dat is toch geen geruststelling voor chronisch zieken en gehandicapten met hoge zorguitgaven? Juist de Kamer heeft erop gewezen dat die algemene gemiddelden geen recht doen aan de sociale werkelijkheid, aan de beleving en de constatering van honderdduizenden individuen dat er met hun portemonnee wel degelijk iets mis is. Als de minister dit uitsmeert over 16 miljoen Nederlanders valt het allemaal wel mee, maar onderkent hij daarmee de noden in onze samenleving onvoldoende. Ik vind dat in dit jaarverslag helder naar voren moet komen wat uiteindelijk de effecten zijn geweest van de maatregelen die de regering heeft genomen, die zij direct kan beïnvloeden of die van buitenaf daarin zijn gekomen en die uiteindelijk hebben geleid tot een ander koopkrachtbeeld. Ook de gemiddelde koopkrachtplusjes dankzij AH hebben niet altijd bij de individuele huishoudens dat effect gehad. Ook dat zijn Nederlanders die recht hebben op een verantwoording van deze regering over het gevoerde beleid.
In antwoord op vraag 106 over het jaarverslag van SZW schrijft de regering dat de koopkrachtmaatregelen wanneer die leiden tot onbedoelde effecten waar mogelijk zijn verzacht. Kan de minister een opsomming geven van de onbedoelde effecten van het koopkrachtbeleid? De minister impliceert met zijn opmerking in het jaarverslag dat sommige onbedoelde effecten niet konden worden verzacht. Wat precies bedoelt de minister daarmee te zeggen?
Einde 2003 heeft de Kamer een motie van de heer Van der Vlies aangenomen waarin de regering werd verzocht onverwijld maatregelen te nemen als zou blijken dat de negatieve effecten voor bepaalde groepen chronisch zieken, gehandicapten en ouderen dusdanig groot zijn dat niet van een rechtvaardige inkomensverdeling zou kunnen worden gesproken. Op 16 december 2004 zei de minister dat het kabinet op dat moment naging wat de inkomenseffecten waren voor genoemde groepen. Kan de minister nu precies een halfjaar later aangeven hoe die inkomenseffecten zijn uitgevallen? Ik vind dat wij die consistentie moeten vasthouden. Dat was overigens ook een opmerking in het verlengde van de motie-Bruls.
Tevens wil ik weten welke conclusie het kabinet heeft kunnen trekken op grond van de aangiften, want de belastingaangiften 2004 zijn inmiddels binnen. Dat was onder andere nodig om het effect van de ingevoerde verzilveringsmaatregel, de TBU-maatregel, helder te krijgen. Beloofd is dat voor de zomer daarover gerapporteerd zou kunnen worden. Daar zijn wij nu. Waar blijft de minister als eerste woordvoerder op koopkrachtterrein? Welke maatregelen acht de minister nog nodig en uitvoerbaar om eventuele ongewenste effecten 2004 alsnog te repareren? Hij heeft zich daarover niet uitgelaten, maar dat zou ik toch graag willen weten. Wat de marginale druk en de armoedeval betreft, laat het jaarverslag zien dat de werkloosheidsval voor alleenverdieners met kinderen en voor alleenstaanden met enkele procentpunten verslechtert. Ook neemt de inkomenswinst af voor huishoudens met een partner die werkt tegen het minimumloon en waarbij de niet-verdienende partner een baan aanvaardt met een inkomen op de helft van het minimumloon. Hoe komt dat? Wat acht de minister de beste manier om verslechtering ten opzichte van de begrotingsramingen zoals wij hier zien in de toekomst te voorkomen?
Spectaculairder nog dan de verslechtering van de werkloosheid, vooral bij de herintredersval, is de toename van de marginale druk van de alleenverdiener met kinderen. Volgens het begeleidend schrijven had de alleenverdiener met kinderen in de begroting 2004 een inkomen dat nog net recht gaf op het hele bedrag van de aanvullende kinderkorting bij een inkomensstijging van 3%. Waarom is dat in dit jaarverslag niet het geval? Daaraan voeg ik nog een vraag toe. De minister heeft via de staatssecretaris van Financiën de Kamer geïnformeerd over de raming van het aantal misgelopen heffingskortingen in 2003. Hij heeft ons geïnformeerd over de raming van de gigantische toename van het mislopen van heffingskortingen die mensen, bijvoorbeeld ouderen, niet meer kunnen verzilveren omdat zij te weinig belasting betalen in 2005. Hij heeft ons echter nooit geïnformeerd over het mislopen van heffingskortingen in 2004. Ik vraag daar wel naar, evenals naar een realisatiecijfer. De Belastingdienst moet, omdat dit een zorg van de Kamer is, toch in de maand juni netjes kunnen aangeven in hoeverre hoe veel Nederlanders hun heffingskortingen zijn misgelopen en voor hoe veel geld? Ik weet dat wij met een soort extraatje voor de AOW een deel van het debat voor zijn, maar dat ontslaat het kabinet niet van de verplichting om zich te verantwoorden over de ontwikkelingen bij de heffingskorting als onderdeel van het inkomensbeleid, want dat is het.
Over een motie bij de begrotingsbehandeling verantwoordt de minister zich wel, maar over het gevoerde debat, de gestelde vragen en de gedane toezeggingen kom ik in het jaarverslag niets tegen. Dat heb ik bij een aantal onderwerpen al aangegeven. Zo zou het niet moeten zijn. Ik vraag de minister dan ook om voortaan bij de verantwoording en bij het jaarverslag ook toezeggingen die bij en rond de begrotingsdebatten zijn gedaan en het resultaat daarvan te verantwoorden.
Mijn laatste opmerkingen gaan over de moties die bij of rond de begroting zijn ingediend en waarover in het jaarverslag een verantwoording wordt gegeven, allereerst de motie-Noorman-den Uyl/Smilde over het recht op vakantie en de motie-Smilde/Noorman-den Uyl. Ik dacht dat dit was opgelost, maar mevrouw Smilde en ik zijn tot de constatering gekomen dat het besluit dat nu is genomen een uitsterfregeling is en dat de bedoeling dat mensen die 57,5 jaar worden ook daadwerkelijk die vrijstelling van de sollicitatieplicht kunnen krijgen als zij mantelzorg of vrijwilligerswerk doen, maar die nu helemaal niet krijgen. Dit geldt alleen voor de mensen die nu 57,5 jaar zijn. Dat is bezijden de afspraken en bezijden de opvatting van de Kamer. Wij stellen er vandaag bij dezen daarom vragen over. Wij zijn het er dus niet mee eens, zoals men kon verwachten. Die motie is niet afgedaan.
De heer Mosterd en ik hebben over de tijdelijke subsidieregeling van de projecten van de Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid een motie ingediend. De minister zegt dat die is afgedaan. Dat ben ik niet met hem eens. Hij heeft zich daarover niet verantwoord. Ik heb geconstateerd dat een van die regionale platforms, namelijk Noord-Holland Zuid, al opgehouden is te bestaan. Ik vraag de minister toch zich over die ontwikkeling en over de afdoening van de motie te verantwoorden.
De motie-Omtzigt/Weekers stel ik nu aan de orde vanwege de urgentie. Daarin wordt gesproken over de halfjaarlijkse rapportage van het UWV en bij de behandeling is afgesproken dat nog voor de zomer de Kamer gerapporteerd zou worden. Het gaat om de invoering van de Wet financiering sociale verzekeringen en het moment van go/no-go om te zien of het u nog lukt om 1 januari 2006 binnen de Belastingdienst die administraties op orde te krijgen. Ik vraag de minister om voor 29 juni aanstaande – het debat over SUWI zullen wij op 30 juni voeren – de tweede halfjaarlijkse rapportage aan de Kamer te doen toekomen. Als wij dan niet weten of het kan en als wij de stekker eruit moeten trekken, is pas echt het land in last. Die motie is dus ook nog niet afgedaan.
MinisterDe Geus
Voorzitter. Ik zal in ieder geval het thema subsidie beantwoorden. Daarna mag dan misschien de staatssecretaris het woord voeren over de reïntegratie.
De heer Mosterd heeft allereerst gevraagd om een concreter inzicht in de resultaten van subsidies. Daarover heeft ook de Rekenkamer opmerkingen gemaakt, die daarbij nadrukkelijk tevens een aantal aanbevelingen tot verbeteringen heeft gedaan. Die opmerkingen en aanbevelingen zullen wij ter harte nemen. Daarover verschillen wij niet van mening. Het is inderdaad juist dat wij daarin nog een aanmerkelijke verbetering kunnen aanbrengen. Ter toelichting is het wel goed te zeggen dat wij de begroting opbouwen in beleidsartikelen. Die verwijzen naar een doelstelling van beleid en dan worden de subsidies die vanuit dat beleidsartikel worden gefinancierd aan die doelstelling gerelateerd. Het is dus niet een totaaloverzicht van subsidies. Het is een totaaloverzicht van de begroting met beleidsartikelen en per beleidsartikel zie je soms subsidies. Dat maakt tevens dat grote en kleine subsidies inderdaad door elkaar lopen.
Bij het ter harte nemen van de aanbevelingen en opmerkingen van de Rekenkamer denk ik bijvoorbeeld – al moet u mij daar nog niet op vastpinnen – aan het idee om grotere subsidiebedragen – ten bedrage van zo'n € 5 mln. – in het jaarverslag nadrukkelijk mee te nemen bij het opstellen van de instructies van het jaarverslag over 2005. Het gaat dan dus om een toelichting op die grotere subsidiebedragen, los van het beleidsartikel zelf voor de posten vanaf ongeveer € 5 mln. Dat zeg ik tevens omdat bij verantwoording op deze wijze ook een beleidsartikel waar een kleinere subsidiepost staat in relatie wordt gebracht tot dat beleidsartikel. Dat is door accountants en zo meer nagekeken. In het jaarverslag zou daarvan een heel gedetailleerde uiteenzetting moeten worden gegeven, waardoor het nog veel dikker zou worden. Maar ik begrijp de wens om wat meer en concreter inzicht te hebben in de resultaten en ik wil daaraan op de genoemde wijze tegemoetkomen.
De heer Mosterd heeft tevens gevraagd naar de onderuitputting en heeft daarvan een concreet voorbeeld genoemd, hoewel dat de andere kant op gaat, maar er zitten soms grote verschillen tussen wat er is begroot en wat er is gerealiseerd. Allereerst is er in de nota van wijziging van 19 november 2003 een wijziging geweest van de subsidietabel. De bedragen daarin zijn toen aangepast. Tijdens het begrotingsonderzoek 2004 is vervolgens de toezegging gedaan om in de begroting van 2005 een integraal overzicht van de subsidies op te nemen. Sinds de verschijning van de begroting 2005 rapporteren wij al op een gedetailleerder niveau over de subsidies. Onder meer splitsen wij uit naar individuele regelingen. Daarnaast zijn er door een inventarisatie enkele regelingen aan het subsidieoverzicht toegevoegd. Een ander verschil waardoor er een afwijking in zit, is dat in het jaarverslag 2004 bij de post Equal de bijdrage regentschap van SZW is meegeteld en in het overzicht in de begroting 2004 niet. De begroting 2004 wijkt dus af van het jaarverslag door het meetellen van de post Equal.
Uw oog was ook gevallen op een andere subsidie die nota bene meer dan vier keer zo hoog is geworden, namelijk die voor arbeidsmarkt en arbeidsparticipatie. Het budget is bij de ontwerpbegroting gesteld op € 0,5 mln. en is bij de eerste en tweede suppletore begrotingswet met € 2,1 mln. verhoogd tot € 2,6 mln. De dekking daarvan is Overige beleidsuitgaven ESF. Van die € 2,6 mln. is vervolgens € 2,4 mln. besteed. Het bedrag van € 0,5 mln. dat hier initieel staat, zou ter vergelijking toelichtend moeten zijn gecorrigeerd met de bijplussing van € 2,1 mln. zodat het cijfer tussen begroot en gerealiseerd uiteindelijk € 2,6 mln. ten opzichte van € 2,4 mln. is. Die ophoging heeft vooral te maken met de subsidie voor het Expertisecentrum EVC. Dat is de erkenning van eerder verworven competenties. Met de Kamer is erover gesproken hoe groot het belang is om dat centrum van erkenning van verworven competenties goed te laten draaien. Het is voor mensen met een elders behaald diploma heel belangrijk en daarmee tevens voor de arbeidsmarkt. Dit geld is goed besteed, maar er is inderdaad een tussenslag gemaakt die heeft plaatsgevonden tussen het opstellen van de begroting en het uiteindelijke jaarverslag.
Op de vraag of de subsidies van de organisaties Equality en Vrouwenalliantie ten laste van de subsidie-uitgaven van artikel 12 komen is het antwoord ja.
Verder is gevraagd naar de verklaring dat de subsidies voor kinderopvang niet apart zichtbaar worden gemaakt. Wij hebben die uitgaven steeds als een post opgenomen. Daar zitten verschillende uitgaven in die omwille van de compactheid niet afzonderlijk zijn gepresenteerd. Voor 2004 gaat het om de Subsidieregeling kinderopvang en om de middelen die aan gemeenten ter beschikking zijn gesteld om het aanbod van 2004 te continueren. Er is dus een bedrag naar de gemeenten gegaan om 2004 nog een tijdje voort te zetten. Er is ook een bijdrage aan het Waarborgfonds Kinderopvang en ten slotte zijn er de uitvoeringskosten van de Wet kinderopvang voor de Belastingsdienst. In 2004 hebben subsidies voor zover die zijn verstrekt vooral in het teken gestaan van de voorbereiding van de sector op de nieuwe wet. Daarmee zijn belangrijke voorlichtingstrajecten gerealiseerd. Ook in de richting van de gemeenten is er een voorbereidingstraject gesubsidieerd.
Dan is er een tweede subsidiestroom kinderopvang. Die gaat over de kwaliteit, toezicht en zelfregulering en niet over de veranderingen in de administratieve kant van de kinderopvang. In het kader van die tweede stroom wordt onder andere een grootschalig onderzoek gesubsidieerd naar de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland. GGD Nederland heeft subsidie ontvangen voor de ontwikkeling van nieuwe toezichtprotocollen die zijn afgestemd op de situatie onder de nieuwe wet.
De heerMosterd(CDA)
Ik heb ook nog iets gezegd over de rechtmatigheid. Hoe kan het dat daarover toch vaak opmerkingen worden gemaakt, dat dit niet eerder is onderkend en dat niet eerder richtlijnen zijn meegegeven om die opmerkingen verder te voorkomen? Het gaat mij niet om dat het bedrag niet terechtkomt waar dat zou moeten, maar dat bijvoorbeeld subsidie niet goed is afgehandeld of te laat is uitbetaald.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
In relatie tot subsidies en armoedebeleid valt in het jaarverslag te constateren dat op de post armoedebeleid in artikel 5 op een subsidiepost van € 272.000 € 160.000 niet is uitgegeven. Wat is daarmee gebeurd? In de toelichting staat dat er misschien in 2005 nog iets tot uitbetaling komt, maar de vraag is wel waarom niet alle openstaande verplichtingen 2004 tot betaling zijn gekomen en of de minister kan aangeven welke concrete doelstellingen met betrekking tot de verstrekte subsidies zijn behaald.
MinisterDe Geus
In algemene zin heb ik al gezegd dat de Rekenkamer een aantal opmerkingen heeft gemaakt over het subsidiebeheer. Daarmee bedoelde ik tevens het punt van de rechtmatigheid. U hebt gezien welke aanbevelingen daarvoor zijn gedaan. Het subsidiebeheer is niet in algemene zin ter discussie gesteld, en is bij het ministerie wel op orde. De opmerkingen hebben vooral betrekking op de administratie en de verantwoording. Daarover heeft de Rekenkamer contact met de auditcommissie van SZW. Er is ook op die punten een verbetertraject ingezet. Wij laten dat absoluut niet liggen, want ook ik ben van mening dat deze tekortkomingen moeten worden verbeterd. Dat gaan wij gewoon doen. Mevrouw Noorman-den Uyl vroeg naar de openstaande verplichtingen bij artikel 5. Begroot was € 272.000, gerealiseerd is € 119.000. Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de afwikkeling van verplichtingen grotendeels was voorzien in 2004, maar voor een aantal projecten in overleg met betrokken organisaties is doorgeschoven naar 2005. Het is dus een doorloop, niet iets wat in het geheel niet tot zijn recht is gekomen. Het zijn voornamelijk projecten en activiteiten op het terrein van schuldhulpverlening, van organisaties als Divosa en NIBUD, maar ook subsidies aan instellingen als de Alliantie voor sociale rechtvaardigheid en het Landelijk Platform Schuldhulpverlening. Daar gaat het vaak om het organiseren van activiteiten en projecten en het vormgeven en opstellen van brochures, dus voorlichtingsactiviteiten. Verder is nog de Denktank Armoede gesubsidieerd en de activiteiten die vanuit die denktank zijn ondernomen, zoals de brochure Doen en meedoen en het project Kinderen met een toekomst, een maatschappelijk offensief tegen armoede en sociale uitsluiting. Hiermee heb ik u inhoudelijk enig zicht gegeven op wat er gebeurt. Het feit dat dit bedrag lager is dan begroot, komt niet doordat er niets is gebeurd, maar de projecten zijn in tijd iets doorgeschoven naar 2005. Dat ziet u in 2005 weer terug.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Dan zou ik het op prijs stellen om volgend jaar te weten of het beschikbare budget wel geheel wordt belegd, dan wel of er sprake is van overschotten, want dat kunnen wij zo niet zien. Ik vind dat van belang omdat er in het verleden structurele subsidies waren voor organisaties. Die zijn afgeschaft. Dat heeft grote nadelen voor veel organisaties opgeleverd. Zij zouden dan hun activiteiten via projectsubsidie kunnen financieren, maar als het in dat jaar niet komt tot uitbetaling van projecten, gaan die organisaties daaraan af en toe stuk. Het is wel van belang dat er ook in uw subsidietoekenning op inhoud een zekere continuïteit is waardoor die organisaties overeind kunnen blijven. Als dit uw beleid is, zie ik in de toekomst clubs door hun hoeven zakken.
MinisterDe Geus
Het schuiven in de afwikkeling in overleg met betrokken organisaties, is niet iets wat bij ons begint. Er is een begrotingspost van € 272.000 en er wordt afgeboekt op het moment dat de administratie is afgewikkeld. Het is geen doel van ons daarin te traineren. Overigens komt de door u gevraagde informatie natuurlijk bij het volgende jaarverslag aan de orde.
De voorzitter:
Ik geef nu het woord aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen van mevrouw Van Egerschot over reïntegratie.
StaatssecretarisVan Hoof
Voorzitter. Misschien mag ik beginnen met een paar prealabele punten die door de heer Mosterd aan de orde zijn gesteld over lopende zaken. Een daarvan was de Arbo-regelgeving. Het is de heer Mosterd waarschijnlijk bekend dat ik voor ik daarover iets kan zeggen eerst het advies van de SER moet ontvangen, dat er binnenkort aankomt. Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik binnen een maand na ontvangst daarover het kabinetsstandpunt zal geven. Dat wordt krap. Ik had gevraagd om een advies op 1 mei jongstleden. Het is half juni en dat advies is er nog steeds niet. Vervolgens krijgen wij te maken met de recesperiode. Ik hoop dat het lukt om binnen een maand met dit standpunt te komen; anders kom ik er zo snel mogelijk daarna mee. Ik zeg dit heel expliciet omdat ik steeds heb gezegd dat ik het binnen een maand zou doen. Lukt het dan om de resultaten te halen? Wij willen maximaal resultaat boeken, maar u weet, inmiddels kijkend naar de Arbo-wetgeving, dat 70% van die regelgeving uit Europa komt. Het onderwerp waarover wij spreken, is voor een belangrijk deel in eerste instantie de nationale kop en in tweede instantie datgene wat wij in Europa kunnen proberen te realiseren, maar dat is wat hardnekkiger werk dan wat wij hier zelf kunnen doen.
De projecten op het gebied van de seizoensarbeid lopen. In de ene regio gaat het hiermee natuurlijk beter dan in de andere, zoals ik al eens heb aangegeven. Wij zullen zien wat de resultaten daarvan uiteindelijk zijn. Tenslotte loopt het seizoen nog steeds.
MevrouwVan Egerschot(VVD)
Voor de Arbo moet een administratieve lastenverlichting van 25% worden gehaald en moet nog € 92 mln. aan maatregelen worden ingevuld, die grotendeels zullen komen uit de vereenvoudiging van de Arbo-regelgeving. Krijgen wij daar nog een probleem mee of blijven wij daarmee in de pas lopen? Dat is een essentieel punt.
StaatssecretarisVan Hoof
Ik zou natuurlijk kunnen zeggen dat dit helemaal afhankelijk is van wat wij uiteindelijk doen naar aanleiding van het SER-advies en dat wij dan ook precies weten over welk bedrag wij spreken. Van die 25% heb ik het gevoel dat wij dat zullen halen. In die zin denk ik dat ook de doelstelling die daar geformuleerd was, bereikt zal worden. Wij hebben over de reïntegratie en over het onderwerp effectiviteit in deze Kamer indringende discussies gevoerd. Ik herinner mij in ieder geval twee brieven naar aanleiding waarvan wij hier gesproken hebben in een algemeen overleg op 13 april jongstleden dat uiteindelijk heeft geleid tot een VAO op 19 april. In dat overleg hebben wij tevens met veel aandacht gekeken naar het onderwerp effectiviteit, waarbij wij om het moeilijk te maken zijn begonnen met vast te stellen dat er twee verschillende soorten effectiviteit zijn: de – zeer meetbare – effectiviteit die veel mensen denken te kunnen meten in het kader van de plaatsingen en de effectiviteit waarbij het effect veel moeilijker meetbaar is, namelijk van de activiteiten die niet zijn gericht op directe toeleiding naar een baan, maar die te maken hebben met sollicitatiecursussen, opleidingstrajecten en zo meer. Hoe moet je daarmee omgaan? U weet dat dit de discussie is over de bruto- en netto-effectiviteit die wij hier hebben gevoerd. Wij hebben vastgesteld dat daar tot op dit moment weinig inzicht in bestaat. Voorzover dat inzicht wel bestaat, verschillen geleerden daarover van mening. U weet dat wij in dat kader hebben gezegd dat wij nog eens precies zullen proberen uit te tekenen wat de bruto- en de netto-effectiviteit is, met inzet van de verschillende geleerden. Als zij van mening verschillen, kunnen zij dat beter onderling doen dan ons daarmee achteraf te bestoken, zodat wij er een duidelijk beeld van krijgen. Dit maakt het moeilijk als het erom gaat effectiviteit in algemene termen te bespreken of reïntegratie wel of niet effectief is. Ik vind dat wij heel zorgvuldig dat onderscheid moeten maken.
Als het vervolgens gaat om de vraag wat wel beschikbaar en inzichtelijk is met betrekking tot reïntegratieactiviteiten van de instanties die zich daarmee bezighouden, is het goed de kanttekening te maken dat er een verschil is tussen het UWV aan de ene kant en de gemeenten aan de andere kant. U weet dat wij in het kader van de Wet werk en bijstand de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie in brede zin en de financiële gevolgen daarvan bij de gemeenten hebben neergelegd. Dat is gebeurd in verband met de grote operatie van de WWB-decentralisatie en tegelijkertijd – ik weet dat het u aanspreekt – hebben wij de afspraak gemaakt om ook in de richting van de gemeenten de administratieve en bestuurlijke lasten niet te verhogen, maar dat heeft meteen als consequentie dat wij gelimiteerd zijn in de uitvraag. Ik realiseer mij dat wij heel vaak heel veel willen weten over wat er bij gemeenten gebeurt. Die discussie hebben wij regelmatig met uw Kamer.
Tegelijkertijd weten wij dat wij daarbij in een spagaat zitten, want als wij niet uitvragen en dat ook niet willen, kennen wij de vragen niet en kunnen wij er ook niet op antwoorden. Dit betekent dus ik heel specifieke vragen over de onderverdeling van de reïntegratieactiviteiten en de scores daarvan bij gemeenten heel moeilijk kan beantwoorden. Wel is natuurlijk een aantal gegevens beschikbaar, waarover ik u op 31 mei jongstleden de zogenaamde verzamelbrief heb gestuurd. Ik kan daaraan toevoegen dat in het jaarverslag 2005 de eerste koppeling zal komen tussen trajecten en plaatsingen met de middelen van het UWV. Voor de gemeenten is dit veel moeilijker, want dan moet je weer apart onderzoek gaan doen. Het speelt ook nog een rol dat er in de weergave van de cijfers altijd sprake zal zijn van overloop. Het traject dat bijvoorbeeld is ingezet aan het einde van 2003 loopt natuurlijk door tot in 2004 en misschien nog wel langer. Dat zijn elementen die in cijfermatige opstellingen mogelijkerwijs de gedachte oproepen dat er sprake is van verschillen, maar die zijn verklaarbaar door de duur van de trajecten.
In het algemeen is wel, gelet op de spelers op het veld, te zeggen dat bij gemeenten de beperking van het aantal mensen in de bijstand heel opvallend is, zeker gezien de economische ontwikkeling en die rond de WW. Desondanks is de toename bij de Wet werk en bijstand uiterst beperkt, terwijl een veel grotere toename te verwachten zou zijn. Men kan niet anders dan vaststellen dat er op dat terrein door de gemeenten best goede prestaties worden geleverd, maar men moet het wel doen in de context van de economische ontwikkeling en de conjunctuur die daarvan het gevolg is.
Voor 2004 zijn gedetailleerde prestatiegegevens nog niet in beeld, maar in de algemene gegevens kunnen wij wel inzicht krijgen. Nu is er alleen nog maar een voorlopig overzicht van de G4 en de G26, nog niet van alle gemeenten, omdat de rapportagetijd voor 2004 nog niet is verstreken. Dat komt wat later. De gemeenten staan desalniettemin onder druk van de conjunctuur. Daarbij komt dat de prestaties per gemeente enorm verschillen. Ik heb al vaker, en gisteren ook nog in de Kamer, verwezen naar het onderzoek dat Divosa daarover zelf heeft gehouden en waaruit blijkt dat bij 50% van de gemeenten die cultuuromslag van bijstandverstrekking naar werk op de eerste plaats en inkomen op de tweede plaats wel degelijk is gemaakt. Dat is echter nog niet bij alle gemeenten het geval. Dit verklaart tevens de verschillen in resultaten bij de gemeenten.
Bij het UWV zien wij dat de plaatsingscijfers voor 2003 voor de WAO zijn gehaald, maar voor de WW zijn achtergebleven. Ook hier geldt dat wij voor 2004 nog niet precies weten wat de stand van zaken is. Wel zijn er in 2004 nieuwe instrumenten, zoals de IRO, de proefplaatsen, de jobstages voor jongeren en de mogelijkheid van preventieve inzet. De verwachting is dat met behulp van die nieuwe instrumenten de prestaties zullen toenemen.
De WW-doelstelling is niet verder gekomen dan 31% bij een streefwaarde van 40%. Ik denk dat wij hier worden geconfronteerd met de conjuncturele ontwikkeling die ons parten speelt.
Hoe groot is nu het risico dat met name gemeenten zich bij de reïntegratieactiviteiten in eerste instantie richten op de wat gemakkelijker plaatsbaren en de moeilijker plaatsbaren minder in beeld zullen brengen? Daar zijn twee opmerkingen bij te maken. De eerste is dat in de WWB is aangegeven dat er sprake moet zijn van een evenredige benadering van de verschillende cliënten, maar tegelijkertijd ben ik realist genoeg om te denken dat gemeenten zich, gezien de resultaten die worden behaald, waarschijnlijk ook in eerste instantie via de Workfirst-projecten hebben gericht op degenen met wie de beste resultaten zijn te behalen. Is dat erg? Als de trek in de schoorsteen gaat ontstaan, zullen zij vanzelf verder komen in de bestanden en zullen gemeenten op die manier langzaam maar zeker ook bij de moeilijker plaatsbaren komen en ook andere instrumenten moeten gaan hanteren. Daar hebben wij gisteren weer uitgebreid over gesproken. Langs die weg zal de reïntegratie ook op zijn effectiviteit worden aangesproken.
Bij effectiviteit en het waarnemen daarvan zijn nog twee aspecten relevant. Het eerste is het opdrachtgeverschap. Ik meen dat je er als opdrachtgever goed aan doet bij het inkopen van reïntegratietrajecten goed te formuleren wat je wilt en welke mensen je in zo'n traject zet, goed te bezien of het traject past bij de behoefte van het individu en te monitoren of de trajecten daadwerkelijk worden ingevuld. Daarbij kun je werken met no-cure/no-pay of less-cure/less-pay. Dat zie je ook steeds meer gebeuren bij gemeenten. Dergelijke afspraken worden steeds beter gemaakt. Het opdrachtgeverschap bij gemeenten verbetert.
Als gemeente moet je daarnaast ook weten hoe die markt er uitziet. U weet dat wij zijn begonnen met het inzichtelijker en transparanter maken van de reïntegratiemarkt. Dat gebeurt door de organisaties BOA en Borea die daarmee in samenwerking met de RWI druk bezig zijn. Wij zien daar de benchmark tevoorschijn komen, en de prestatiegegevens. Ik verwijs naar een rapportage van de RWI van enkele dagen geleden waarin staat dat de klanttevredenheid groeiende is. Er is een TNO-rapport op komst waaruit met wat mitsen en maren toch zou blijken dat de effecten van reïntegratie er toe zouden leiden dat de werkloosheidsperiode met een halfjaar wordt verkort. Dat lijkt mij een spectaculair gegeven.
Er is aangaande de reïntegratiemarkt in algemene zin heel veel aan de hand. Tegelijkertijd constateer ik dat wij, niet in de laatste plaats op aandringen van uw Kamer, de gemeenten de vrijheid hebben gegeven om wel of niet te kiezen voor het inhuren van reïntegratiebedrijven en het inkopen van reïntegratietrajecten. De uitbestedingsverplichting zal daarmee vervallen, nadat wij al eerder de aanbestedingsverplichting hadden laten vervallen, met dien verstande dat de Europese aanbestedingsregels natuurlijk van toepassing blijven.
MevrouwVan Egerschot(VVD)
Ik ben het ermee eens dat het cijfer van 6,7 dat aan een reïntegratiebedrijf is gegeven een mooi rapportcijfer is. Ik ben bijna met dat cijfer afgestudeerd. Als men bij de concrete cijfers een splitsing maakt tussen UWV en gemeenten, is het bijna niet haalbaar de cijfers bij de gemeenten jaarlijks in een jaarverslag te geven. Maar ik ga er logischerwijs van uit dat het wel de cijfers zijn die wij bij de evaluatie van de WWB als Kamer onder ogen krijgen.
StaatssecretarisVan Hoof
Wij spreken er met elkaar over wat er in de evaluatie van de WWB allemaal wel en niet is opgenomen. Ik heb daarover gisterochtend al met uw Kamer van gedachten gewisseld en daarbij al toegezegd dat wij alle elementen die vanuit de Kamer nog aan de orde zijn gesteld kritisch zullen langslopen en zullen zien hoe wij daarmee omgaan. Uiteraard zullen wij de Kamer daarover ook nog informeren. Uw vraag staat dus op de lijst.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
De staatssecretaris heeft over de prestaties van de gemeenten bij bijvoorbeeld de uitstroom naar reïntegratie aangekondigd dat er een benchmark zal verschijnen. Zijn daarin bij de vergelijking tussen wat verschillende gemeenten doen ook deze cijfers zichtbaar, waardoor de Kamer een indruk kan krijgen van het resultaat en de effectiviteit van het beleid, zonder dat overigens op de millimeter nauwkeurig te weten?
StaatssecretarisVan Hoof
Ik antwoord met enige terughoudendheid omdat ik niet zeker weet of dat op dit moment al zichtbaar is. Er spelen bij de vergelijkbaarheid van gemeenten in het algemeen twee zaken een rol. De ene is de kernkaart, die wij volgende week publiek zullen maken en waarin een aantal globale gegevens in beeld komen, letterlijk en figuurlijk via internet, waarin gemeenten kunnen zien hoe zij het doen ten opzichte van andere gemeenten. Ik verwacht dat dit een heel spannend project zal worden. Daarnaast is er – met een goed oog voor het voorkomen van een dubbeltraject – de benchmark via Stimulansz, waarvan ik niet zeker weet of die nog komt of al zichtbaar is. Dat zal de plaats zijn waar de gegevens die u zoekt aanwezig zullen zijn. Stimulansz is veel meer een verdieping en biedt aanvullende gegevens op wat de kernkaart toont.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Ik vind het heel interessant omdat ik al jarenlang pleit voor een benchmark, niet op managementniveau, want dat hoeven wij hier in Den Haag niet te weten, maar wel op een zodanig geaggregeerd niveau dat wij in grote lijnen toch het resultaat van bij de gemeenten gedecentraliseerd beleid kunnen zien, omdat dit ook een algemene rijksdoelstelling is. Zal de kaart ongeveer dat beeld geven?
StaatssecretarisVan Hoof
De kaart zal een aantal elementen in beeld brengen, maar niet het functioneren van de dienst en de gegevens die daarbij horen. U vindt daar dus niet hoe veel klachten er bijvoorbeeld binnenkomen. In de afstemming tussen wat in de kernkaart komt en wat via de informatie van Stimulansz wordt gepubliceerd – dit zeg ik met enige terughoudendheid – zitten de reïntegratie-elementen geaggregeerd, niet gedetailleerd, want dan komen wij op een heel bijzondere uitvraag en wij proberen niet meer uit te vragen dan wij op dit moment doen.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister voor de beantwoording van de vragen over inkomenseffecten en koopkrachteffecten.
MinisterDe Geus
Voorzitter. De eerste vraag van mevrouw Noorman-den Uyl had betrekking op een bedankbriefje aan Albert Heijn over de prijzenoorlog omdat die effect heeft gehad op de inflatie. Het is niet gebruikelijk dat de regering correspondeert met oliesjeiks, buitenlandse of binnenlandse energiebedrijven of elektronicaconcerns die verantwoordelijk zijn voor prijsstijgingen of -dalingen en economische groei. Het zou bij AH wel eens een uitzondering kunnen gaan worden omdat de prijzenoorlog van de supermarkten wel iets substantieels heeft gedaan. Bovendien heeft die indirect tot zo veel verlaging van de winst van Ahold geleid dat daar tegelijkertijd ook het topinkomen een beetje is gedaald. Ik zal dat briefje overwegen en als het zo ver komt, zal ik u zeker vragen die bedankbrief mede te ondertekenen. Mevrouw Noorman-den Uyl vroeg naar de spreiding van de inkomens en de wijze waarop die in het verslag is opgenomen. Zij vroeg waarom dit niet in de bijlage inkomensbeleid is opgenomen. Voor het merendeel van de in de bijlage inkomensbeleid bij de begroting 2004 opgenomen maatregelen geldt dat de uitwerking is zoals die in die bijlage is beschreven. Dan zou de bijlage een herhaling worden van wat in de begroting staat. Dat is niet nodig. Het betreft bijvoorbeeld de beschrijving van de ingreep in de huursubsidie. Daarvan zijn de inkomenseffecten heel nauwkeurig voorspelbaar en voorspeld, die bij de begrotingsstukken zitten. Over de uitwerking van de maatregelen in de zorg en de daarmee samenhangende compensatiemaatregelen is uitgebreid informatie uitgewisseld met de Tweede Kamer. Naar de correspondentie over dat punt wordt in het jaarverslag verwezen. Het integraal herhalen van die informatie is natuurlijk niet wat zij vraagt. Wij bieden bij de begroting een integraal overzicht en bij het verslag gaan wij erop in hoe dat is verwerkt, maar vooral daar waar de situatie eventueel anders is. Dat betekent dat wij zeer nadrukkelijk, anders dan mevrouw Noorman-den Uyl zegt, wel degelijk ook bij de begroting aandacht geven aan de verschillende aspecten van maatregelen. Dat wordt anders op het moment dat de Kamer bij de begrotingsbespreking vraagt naar effecten, niet van bepaalde maatregelen, maar voor bepaalde doelgroepen van een eventueel samenstel van maatregelen. Dan kom je in de matrix uit waarin je van een heel scala van maatregelen moet zeggen hoe dat bij bepaalde doelgroepen uitkomt. Bij de begrotingsbehandeling 2004, teruggaand tot najaar 2003, hebben wij heel expliciet stilgestaan bij het compensatiepakket voor chronisch zieken en gehandicapten. Daarvoor is ook een extra pakket van maatregelen gekomen.
Mevrouw Noorman-den Uyl heeft gevraagd naar het effect van die maatregelen. Die effecten werden voor een deel direct zichtbaar en zaten voor een deel nog in de vraag of er wel of niet voldoende gebruik van wordt gemaakt. Het onderzoek van de Belastingdienst naar het effect van de wijziging in 2004 komt in september aanstaande beschikbaar, en is in het AO van 19 mei van dit jaar tevens aan de orde geweest. Dat is het belastingdeel. Het is aan de ene kant jammer dat dit pas zo laat beschikbaar komt, maar aan de andere kant wel begrijpelijk. Tot 1 mei is de aangiftetermijn. Dan pas heeft de Belastingdienst alle gegevens en vervolgens moeten die worden geanalyseerd. Dat vergt enige tijd.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Krijgen wij dan in september, dat zou voor het eerst zijn, het werkelijke resultaat van het niet-gebruik van de heffingskortingen? Tot nu toe is met de Kamer alleen de begroting als raming gecommuniceerd en nooit de werkelijkheid. Wij hebben daarom een aantal keren gevraagd. Nu u zegt dat in september de Belastingdienst op basis van de aangiften de Kamer wel kan informeren, mag ik er toch van uitgaan dat de Belastingdienst de Kamer dan ook informeert over het werkelijk volume van de niet te incasseren heffingskortingen?
MinisterDe Geus
Ik weet niet of dat cijfer blijkt uit de gegevens van de Belastingdienst, want die is natuurlijk uitgegaan van de gedane aangiften. Voor zover niet-gebruik gebaseerd is op het ook niet hebben gedaan van aangifte valt dat buiten het gezichtsveld van de Belastingdienst. Wel worden aangiften zichtbaar die gedaan zijn en de mate waarin die zijn gehonoreerd. Daarin kunnen de heffingskortingen een rol spelen. Uit de cijfers van de Belastingdienst blijkt niet in hoeverre er ook mensen waren die daar geen gebruik van hebben gemaakt. Bij de aanloop naar de begroting voor 2004, en naar ik meen ook bij de bespreking in de eerste kwartalen van 2004, heeft de Belastingdienst wel grove schattingen gemaakt hoe veel mensen het zou betreffen. Ongetwijfeld zal het overzicht van september daartegen worden afgezet. Dat wil niet zeggen dat wij een slag maken in de verantwoording maar dat wij van een regeling waarbij het initiatief bij de burger ligt ook in de verantwoording steeds aangeven wat het verschil is tussen wel- en niet-gebruik.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Ik word iets preciezer. Als ik bij een wetsvoorbereiding tot op de cent nauwkeurig van de Belastingdienst, afdeling Toeslagen, te horen krijg hoe veel mensen er in de bijstand zitten of daar vlak boven die tot op het dubbeltje geen heffingskorting krijgen omdat zij te weinig belasting betalen, kan de Belastingdienst dat ook voor alle Nederlanders. Ik accepteer het dat u zegt dat dit pas in september mogelijk is, maar ik zou het niet accepteren dat dit voor heel Nederland niet kan. Daarbij komt dat het er hier over gaat dat mensen hun heffingskortingen, zoals de ouderenkorting, de alleenstaande-ouderkorting en de kinderkorting – die kent u ook tot op het dubbeltje – niet kunnen incasseren omdat zij te weinig belasting betalen. Dat is een probleem dat inmiddels € 100 mln. beloopt. Dat wil ik boven tafel hebben, niet meer op basis van ramingen, maar op basis van de werkelijke gegevens. Dan mag ik erop rekenen dat ik die gegevens in september ook krijg.
MinisterDe Geus
De gegevens die de Belastingdienst heeft en die zijn toegezegd, krijgt u. Waar het gaat om gegevens die transparant en eenvoudig herleidbaar zijn, is dat geen probleem, maar ik zeg u hier niet toe dat daarmee een volledig zicht bestaat op het niet-gebruik. Dat is ook niet wat u vraagt. Wat dat betreft zijn wij het erover eens dat de transparant herleidbare gegevens kunnen worden geleverd en de andere niet.
Mevrouw Noorman-den Uyl heeft verder gevraagd naar de koopkracht voor de inkomensverbetering van alleenverdieners met kinderen. Er was van uitgegaan dat er nog wel recht was op kinderkorting. De berekening volgt een standaardprocedure. Dat betekent voor de genoemde groep dat het besteedbaar inkomen wordt vergeleken met het besteedbaar inkomen voor de alleenverdiener met kinderen op modaal niveau en met het besteedbaar inkomen voor de alleenverdiener met kinderen op modaal plus 3%. Dat modale inkomen wordt volgens een standaardmethode geprikt op een niveau net onder de ziekenfondsgrens. Het is dus geen keuze geweest de kinderkorting net wel mee te nemen, maar het gevolg van deze standaardmethodiek in de berekeningen. Een kleine wijziging in de inkomenshoogte leidt er dan toe dat in de nieuwste ramingen net wel een verlies aan kinderkorting optreedt bij een mutatie tussen modaal en modaal plus 3%. Dat zou voor het beleid verder geen verschil hebben gemaakt. Het gaat om een effect dat zich op een heel klein inkomenstraject afspeelt en slechts op één inkomensniveau speelt het plotseling wegvallen van de kinderkorting. Voor de andere inkomens geldt dit effect niet. Daarnaast wordt, zoals het jaarverslag meldt, deze problematiek in 2006 opgelost door de stroomlijning van de kinderkorting. Het is dus niet een probleem dat wij verder laten zitten. Wat de armoedeval betreft, kennen wij de discussie die wij bij de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen hebben gevoerd. Wij zijn er nog niet. Wij zijn wel op de goede weg en wij hebben daarvoor met de Awir ook meer instrumentarium. Met name bij de huursubsidie hebben wij voor de armoedeval echt een goede slag gemaakt. Het zal u niet zijn ontgaan dat wij deze week een vruchtbare behandeling daarvan hebben gehad in de Eerste Kamer, waar overigens nog niet is gestemd. Ook die stemming zie ik met vertrouwen tegemoet. Op dat punt zal de armoedeval worden bestreden, onder andere door de Awir.
Ten slotte heeft mevrouw Noorman-den Uyl gevraagd naar een aantal moties die wel of niet zijn afgehandeld. Ik loop die even na. Ik herinner mij dat wij over de motie-Noorman/Smilde over de sollicitatieplicht voor 57,5-jarigen verschillende malen indringend hebben gesproken. Het eerste antwoord van de regering heeft haar niet bevredigd. Ik had in eerste instantie een voorstel gedaan voor een structurele regeling die in haar ogen te weinig hout snijdt voor de groep die zij op het oog heeft, van degenen die als het ware zijn groot geworden met de 57,5-regeling en die vanaf 1 januari 2004 in die leeftijdscategorie zitten. Daarbij had mevrouw Noorman twee overwegingen om ons voorstel voor een structurele regeling op die wijze af te wijzen. Ten eerste wordt deze groep in onvoldoende mate integraal bediend. Ten tweede moeten wij nu wat extra's doen, gegeven de stand van de conjunctuur waardoor weinig mensen gemakkelijk aan een baan kunnen komen. Ten derde moeten wij rekening houden met een ontwikkeling van investeren in de capaciteiten van mensen, die ook ouderen zal leiden tot een betere arbeidsdeelname in de toekomst, maar de groep van 57,5 jaar en ouder per 1 januari 2004 is daarvoor nog helemaal niet toegerust. Daarom moeten wij ook in de overgang van weinig naar meer participatie van ouderen iets doen. Ik heb mevrouw Noorman-den Uyl nadrukkelijk gevraagd of dit betekent dat wij te maken hebben met een regeling die daadwerkelijk tijdelijke componenten bevat. In het verlengde daarvan zijn wij vervolgens, voor zover ik mij herinner, in een goed samenspel tot besluitvorming gekomen. Het is natuurlijk mogelijk dat de Kamer toch nog kanttekeningen of vragen heeft. Die zie ik dan tegemoet. Dat betekent dat wij daarover verder, al of niet schriftelijk, zullen spreken, en zo nodig ook weer mondeling.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Dat het gaat om een tijdelijke regeling zijn wij het wel eens. Dat vind ik geen bezwaar. Het gaat erom dat u de nieuwe 57,5-jarigen die morgen 57 jaar worden uitsluit. Dat was nooit onze bedoeling. Wij zullen u morgen die vragen doen toekomen en daarom kan dit punt hier nu blijven liggen.
MinisterDe Geus
Vervolgens heeft mevrouw Noorman-den Uyl de motie over de Regionale Platforms Arbeidsmarkt aan de orde gesteld. Dat is ook een discussie die al geruime tijd speelt. In 2004 is de tijdelijke subsidieregeling in werking getreden. Er zijn veel aanvragen ingediend. Bij de toekenning van de subsidies is het subsidieplafond van de tweejarige regeling bereikt. Dat is dus volkomen uitgeput. De eindafrekening van die subsidie vindt in 2005 plaats. In het kader van de gezamenlijke beleidsagenda gemeentelijk arbeidsmarktbeleid SZW en VNG is er in 2004 onderzoek gedaan naar het organiserend vermogen van regionaal arbeidsmarktbeleid. In dat onderzoek zijn tevens de succesfactoren beschreven en zijn handreikingen gedaan voor de regionale actoren om de toegevoegde waarde van de RPA's functioneel te verankeren. Dat betekent dus dat wat de regering betreft de motie Noorman-den Uyl/Mosterd over het twee jaar actief steunen van het dekkend netwerk wordt nageleefd, zij het dat de afrekening daarvan en de totale verantwoording in het jaarverslag over 2005 valt, maar de subsidieregeling bestrijkt dus twee jaar en is volledig uitgeput.
Over de motie-Omtzigt/Weekers kan ik toezeggen dat de Kamer voor 29 juni aanstaande een rapportage ontvangt over de stand van zaken met de voorbereiding van Walvis/SUB door het UWV en de Belastingdienst.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Ik vraag de minister en de staatssecretaris om voortaan in het jaarverslag een bijlage inkomensbeleid op te nemen omdat ik vind dat het tot het goed gebruik van dit huis zou moeten behoren dat de verantwoording over de ontwikkelingen in het inkomensbeleid structureel onderdeel van de jaarrapportage uitmaakt. Dat mag in de vorm van een bijlage zoals die ook bij de begroting aan de Kamer wordt voorgelegd.
MinisterDe Geus
Hoewel ik u altijd graag de informatie geeft die u vraagt, gaat het hier niet alleen om de informatie als zodanig, maar ook om de presentatie en de bewerkelijkheid daarvan. Ik ken ook uw wens om zo min mogelijk papier te ontvangen als dat geen toegevoegde waarde heeft en om een zo transparant mogelijke presentatie te krijgen. U krijgt bij de begroting een bijlage inkomensbeleid. Die is zeer specifiek. Daar wordt ook altijd zeer hard aan gewerkt en ik houd het graag zo dat bij de begroting wordt aangegeven hoe het met de verschillende elementen gaat en dat wij niet in het jaarverslag ook weer de systematiek van de begroting op die manier nabootsen als dat geen nieuwe informatie betreft.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Wat krijgen wij nu? De minister weigert zich te verantwoorden over het resultaat van door hem gevoerd inkomensbeleid. Wat zitten wij hier met elkaar te doen?! Dat kunt u niet serieus menen, minister. Ik geef u in overweging daar nog even goed over na te denken en anders zal ik de Kamer vragen zich daarover uit te spreken.
MinisterDe Geus
Het betreft hier geenszins informatie in de ja/nee-sfeer en ook gaat het niet om het wel of niet verantwoording willen afleggen. Het gaat om de vraag of datgene wat bij de begroting wordt aangeleverd aan gedetailleerde informatie als die geen aanleiding geeft tot nieuwe tabellen zou moeten worden herhaald in dit stuk. Dat is een nuchtere overweging. De secretaris-generaal reikt mij de bladzijden 26, 27 en volgende aan waar in beleidsartikel 21 over inkomensbeleid een algemene doelstelling staat, met de operationele doelstelling, de prestatie-indicatoren, de armoedeval en zo meer. Het kan toch niet uw bedoeling zijn dat hier uit te knippen en dat vorm te geven in een bijlage? Ik denk dat wij wat dat betreft echt de informatie leveren die u vraagt. Om u van dienst te zijn wil ik dan preciezer weten of ten opzichte van wat hier staat zaken anders zijn dan wij bij de begroting presenteren die u nog wilt weten. Anders stel ik voor om het hierbij te laten.
MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)
Ik kan het u zo opsommen. In de begroting geeft u in een bijlage aan wat de inkomenseffecten zijn van alle maatregelen die u niet in de generieke koopkrachtgegevens opneemt. Ik heb bijvoorbeeld de huursubsidie genoemd. Een miljoen huishoudens in Nederland gaat er vanwege de huursubsidie op achteruit. De huursubsidie is tussentijds aangepast door een andere rekenmethodiek, ik meen conform de motie-Depla. Daar verantwoordt u zich niet over en u geeft ook niet aan hoe de huurlasten uiteindelijk zijn geland. Dat staat in de bijlage. Ik spreek nu bijvoorbeeld over de no-claim. Het zou toch echt te grijs zijn als u zich straks niet verantwoordt over de mate en het volume van inkomenseffecten door de invoering van de no-claimkorting. Dat staat in de bijlage, niet in de paragraaf die u noemt. Het gaat om de hele reeks van maatregelen in de bijlage van de begroting die inkomenseffecten heeft. Het is niet een opsomming van alleen maar het te voeren beleid. Het gaat er ook om in hoeverre mensen daardoor inkomenseffecten hebben, hoe groot die groepen mensen zijn en welke gevolgen de combinatie van maatregelen heeft. U levert ons daar puntenwolken voor bij de begrotingsbehandeling en ik heb ook geklaagd over het feit dat u zich over alles wat rond de begrotingsbehandeling gebeurt niet wenst te verantwoorden. Dat kan niet. Ik vind dat u zich bij het jaarverslag moet verantwoorden over de voorgenomen inkomenseffecten die in de bijlage bij de begroting zijn benoemd en die wel degelijk grote groepen mensen raken. Men kan daarbij denken aan de discussie die wij hebben gevoerd over chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Ik acht het niet meer dan normaal dat u zich daarover verantwoordt. Het is ook heel gemakkelijk om de bijlage bij de begroting met één amendement te amenderen, maar ik houd van een transparante begroting. Het is van tweeën een: of u dwingt de Kamer de bijlage bij de begroting te amenderen en dan doen wij dat, al vind ik dat niet mooi, of u zegt: nee, ik zet alles zo globaal in de algemene artikelen – daarvoor hadden wij gekozen – maar in de bijlage specificeer ik op het terrein van het inkomensbeleid en als zodanig verantwoord ik mij dan ook in een bijlage bij het jaarverslag over wat daarvan is terechtgekomen en wat het uiteindelijke effect is op het inkomensbeleid, want dat is niet altijd wat u in het jaar daarvoor tevoren zo kon vaststellen.
MinisterDe Geus
In de herkansing ga ik in op uw suggestie bij de vorige interruptie. Ik zal er nog even goed over nadenken en u er een brief over schrijven.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van dit overleg. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen en de leden voor de vragen.
Sluiting 15.57 uur.
Samenstelling:
Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Koser-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30100-XV-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.