Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30100-XV nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30100-XV nr. 7 |
Vastgesteld 7 juni 2005
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, heeft over het Jaarverslag 2004 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kamerstuk 30 100 XV, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 7 juni 2005 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Kan de regering een overzicht geven van de door de Kamer aangenomen moties en amendementen, op welke wijze de regering daaraan gevolg heeft gegeven en welke effecten dat heeft gehad voor de realisatie 2004.
Amendementen bij de begroting 2004
1. Amendement Verburg (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XV nr. 29) «Maatwerk bijzondere bijstand».
Hier hoort bij Motie Weekers (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XV nr. 53) «Inkomenspositie chronisch zieken en gehandicapten».
Met de uitvoering van dit amendement (€ 50 miljoen) en deze motie (€ 30 miljoen) is in totaal € 80 miljoen beschikbaar gekomen die aan het gemeentefonds is toegevoegd voor de bijzondere bijstand. Dekking is gevonden in de ontvangsten op de arbeidsmarktregelingen.
2. Amendement Bussemaker (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XV nr. 62) «Overblijfmogelijkheden voor kinderen».
Dit amendement heeft € 2 miljoen beschikbaar gemaakt die vervolgens aan de begroting van het ministerie van Onderwijs is toegevoegd. Dekking is gevonden in de regelingen voor kinderopvang (artikel 2 en artikel 11).
Een overzicht van de moties die tot uitvoering zijn gekomen in 2004 treft u aan in de bijlage.
Zouden de overzichten van gerealiseerde ontvangsten en uitgaven in 2004 vergezeld kunnen worden van soortgelijk vormgegeven overzichten van begrote ontvangsten en uitgaven over 2004, en kan dat voortaan ook in de toekomst?
De vergelijking tussen de begroting 2004 en de realisatie 2004 per artikel staat op blz. 159 van het Jaarverslag. Tot een grafische vormgeving hiervan is omwille van de beperking van de omvang van het jaarverslag niet overgegaan.
Kan de regering aangeven waaruit de post diverse bestaat bij de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven naar artikel in 2004?
Zie verantwoordingsstaat op blz. 159.
Ontvangsten: | |
Artikel 1 Basisdienstverlening Werk en Inkomen | 0,3 mln |
Artikel 8 Tijdelijke inkomensgarantie voor kunstenaars | 3,3 mln |
Artikel 11 Vergroten mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren | 0,2 mln |
Artikel 12 Emancipatiebeleid | 0,3 mln |
Artikel 13 Verbetering arbeidsomstandigheden | 6,8 mln |
Artikel 17 Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en inkomen | 8,8 mln |
Artikel 98 Algemeen | 7,0 mln |
Totaal | 26,7 mln |
Uitgaven: | |
Artikel 7 Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsongeschikten | 7,0 mln |
Artikel 8 Tijdelijke inkomensgarantie voor kunstenaars | 59,6 mln |
Artikel 12 Emancipatiebeleid | 13,4 mln |
Artikel 14 Tegemoetkoming asbestslachtoffers | 3,3 mln |
Artikel 17 Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en inkomen | 13,8 mln |
Artikel 97 Aflopende regelingen | 1,0 mln |
Totaal | 98,1 mln |
Kan de regering de gerealiseerde uitgaven Algemeen voor € 242 miljoen in 2004 specificeren?
Dit betreft de uitgaven die vallen onder artikel 98 Algemeen. Hieronder vallen onder andere de uitgaven voor personeel, materieel, huisvesting, automatisering en niet aan beleidsartikelen toe te delen algemene programmauitgaven. Voor een gedetailleerde toelichting verwijs ik naar de bladzijden 102–109 van het jaarverslag.
Kan de regering aangeven welke verbeteringen er het afgelopen jaar op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn gerealiseerd om de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering te verbeteren? Hoe is dit merkbaar bij de burgers en Tweede Kamer en zijn er in de toekomst nog meer verbeteringen te verwachten? zo ja welke en op welke termijn. Zo neen, waarom niet?
Op het terrein van de bedrijfsvoering van SZW wordt – ook in 2004 was dat het geval – doorlopend gezocht naar mogelijkheden om evenwicht te bewerkstelligen tussen doelbereik enerzijds en (beperking van de) regel- en controledruk anderzijds. Zoals in de kabinetsreactie op het IBO-rapport Regeldruk en controletoren is uiteengezet wordt op basis van risico-analyse bepaald welke en in welke intensiteit beheersmaatregelen (en daarmee interne regels en procedures) nodig zijn. De bedrijfsvoering is ondersteunend aan het primaire proces en de gevolgen van verbeteringen van de bedrijfsvoering komen daarin tot uitdrukking. De Tweede Kamer zal de directe gevolgen van de verbeteringen op het terrein van de bedrijfsvoering vooral merken in (verbetering van) de kwaliteit van de informatie over de bedrijfsvoering van SZW. Zo leidt de planning- en controlcyclus bij SZW tot steeds betere informatie over de bedrijfsvoering en de beheersing van de daarin optredende risico's bij SZW. Bedrijven en instellingen zullen de gevolgen vooral kunnen merken indien zij in een contractuele- of subsidierelatie tot SZW komen te staan. Ten aanzien van de uitvoering van het subsidiebeheer worden in 2005 maatregelen genomen om – onevenredige – administratieve lasten voor gesubsidieerde instellingen én voor SZW te beperken.
De instelling van de Directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering (GOB) heeft geleid tot verbeteringen in het betalingsgedrag.
De economische groei bleef wederom achter bij zowel die in het Eurogebied als in de VS. Vooral de consumptiegroei was teleurstellend, schrijft de regering. «Belangrijke factoren hierbij zijn de koopkrachtontwikkeling en de afname van het vertrouwen.» Welke lessen trekt de minister van SZW hieruit, als verantwoordelijke bewindspersoon voor de koopkrachtontwikkeling? Waarom heeft de regering nagelaten maatregelen te nemen die het vertrouwen konden vergroten?
De koopkrachtontwikkeling 2004 was niet gunstig. Deze koopkrachtontwikkeling hangt samen met het ongunstige economische beeld. Daarnaast is het kabinet, zoals bekend, bezig met ingrijpende hervormingen op onder andere het terrein van de sociale zekerheid, om ook op termijn onze verzorgingsstaat betaalbaar te houden. Op korte termijn vraagt dit evenwel om offers. Al deze factoren kunnen betekenen dat het vertrouwen op korte termijn afneemt. Op de langere termijn verwacht het kabinet echter dat deze maatregelen de economie ten goede komen en het vertrouwen van de consument juist versterken.
Kan de regering een overzicht voor 2004 geven van het koopkrachtbeeld voor de verschillende inkomenscategorieën, inclusief de specifieke maatregelen zoals huursubsidie (begroot versus gerealiseerd)?
In het jaarverslag 2004 is in de toelichting op artikel 2 (Inkomensbeleid) in hoofdstuk 8 (Overige beleidsonderwerpen) een tabel opgenomen (tabel 2.1) met de koopkrachtontwikkeling 2004. Daarbij is onderscheid gemaakt in de raming bij de begroting 2004 en de actuele inzichten voor 2004. Het betreft hier de zogenaamde standaardkoopkrachtcijfers voor de gebruikelijk gepresenteerde inkomenscategorieën. In de voorgenomen maatregelen rond de huursubsidie is voor het jaar 2004 geen verschil opgetreden ten opzichte van de voornemens in de begroting 2004 (voor de huishoudens met huursubsidie een negatief inkomenseffect van ½% à ¾%). Daarnaast speelden in 2004 vooral specifieke maatregelen op het terrein van de zorg. Over de uitwerking hiervan is de Kamer geïnformeerd in de brief van 17 september 2004 (2004/05, 29 200 XV nr. 110). Het antwoord op vraag 111 gaat nader in op het specifieke beeld voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.
Wat is de oorzaak van de afname van het arbeidsaanbod?
In het jaarverslag wordt opgemerkt dat de werkloosheid in 2004 minder sterk is toegenomen dan eerder werd verwacht. Hierbij wordt vervolgens aangegeven dat dit mogelijk samenhangt met een afname van het arbeidsaanbod. Bedoeld is een afname van de groei van het arbeidsaanbod.
Volgens het CEP 2005 is het arbeidsaanbod in personen in 2004 met 0,2% toegenomen (dit is ten opzichte van 2003). Hoewel er dus geen sprake is van een afname (in ieder geval gemeten in personen), is de toename geringer dan in de gehele voorafgaande periode (vanaf 1991) en ook geringer dan de raming ten tijde van de MEV 2004 (1%). Oftewel: de groei van het arbeidsaanbod is afgevlakt. Een dergelijke afvlakking kan een verklaring bieden voor een minder sterke toename van de werkloosheid. Dat het arbeidsaanbod in 2004 minder sterk is toegenomen dan in eerdere jaren is een «normaal» verschijnsel in tijden dat het economisch minder goed gaat. Immers, een deel van het arbeidsaanbod raakt ontmoedigd en zal zich niet op de arbeidsmarkt aanbieden omdat ze verwachten dat de kans om een baan te vinden relatief gering.
In 2003 bedroeg de instroom in de WAO 66 000; in 2004 is dit gedaald tot 59 000. Aangegeven wordt dat de instroom in 2006 gedaald dient te zijn tot 25 000. Kan de regering aangeven hoe realistisch dit streven is?
Het streefcijfer van 25 000 betreft het aantal volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Het aantal van 59 000 dat in 2004 is ingestroomd, betreft de totale instroom in de WAO.
In het wetsvoorstel WIA wordt onderscheid gemaakt tussen volledig en duurzaam arbeidsongeschikten enerzijds en gedeeltelijk arbeidsgeschikten anderzijds. Voor deze laatste groep is van belang dat de mate van arbeidsongeschiktheid minimaal 35% bedraagt. In dat geval bestaat recht op een WGA-uitkering.
Volgens informatie op bladzijde 16 zijn in 2004 negen tweedefasearboconvenanten afgesloten. Hoe verhoudt deze informatie zich tot de informatie op bladzijde 87, waar gesproken wordt over twaalf van dergelijke convenanten? Kan de regering een opsomming geven van deze convenanten?
Er zijn in 2004 twee eerstefaseconvenanten getekend en negen tweedefaseconvenanten. In een schriftelijke ronde is vervolgens nóg een tweedefaseconvenant getekend, waarbij een deel van de handtekeningen in 2004 is verzameld en een deel ná 2004; de ondertekeningsdatum is vastgesteld op 31 december 2004. In het jaarverslag is dit convenant niet consequent meegeteld in het kalenderjaar 2004. Op pagina 87 is ook abusievelijk vermeld dat eind 2004 twaalf tweedefaseconvenanten zijn ondertekend. Dit had moeten zijn tien tweedefase- en twee eerstefaseconvenanten.
Het overzicht van getekende convenanten in 2004 ziet er als volgt uit:
Kan de regering voor 2004 aangeven hoeveel reïntegratietrajecten in het kader van de WWB, WAO en WW hebben geleid tot uitstroom naar regulier werk?
Gegevens over de uitstroom naar werk zijn opgenomen in tabel 2.2 (pagina 29 van het jaarverslag). In deze tabel staan de plaatsingscijfers voor WW, WAO en ABW/WWB. De plaatsingen bij WW en WAO betreffen duurzame plaatsingen (minimaal half jaar werk). Plaatsingscijfers ABW/WWB betreffen alleen prestatieafspraken met de G4 en G26 (die gelden tot 1 juli 2004) in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Zoals bij de tabel vermeld kunnen voor ABW/WWB de gerealiseerde plaatsingen niet direct gerelateerd worden aan de gestarte trajecten in een jaar. Voor de begroting 2006 wordt hier een verbeterslag aangebracht (zie ook de brief aan de Tweede Kamer AM/BR/05/34282).
In tabelvorm:
De doelstelling op het gebied van reïntegratie is een toename met een kwart in 2007 van het percentage uitkeringsgerechtigden dat, na deelname aan een reïntegratietraject, uitstroomt naar reguliere arbeid. Kan de Minister aangeven in hoeverre deze doelstelling nu al gerealiseerd is en wat in 2006 gerealiseerd dient te zijn?
De eerste cijfers van deze doelstelling worden gepresenteerd in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt september 2005. Dit betreft de uitkomsten van de nulmeting ten opzichte waarvan de doelstelling gerealiseerd moet worden. Bij de nulmeting wordt de uitstroom naar regulier werk gemeten van reïntegratietrajecten die in 2002 gestart zijn en waarvan de uitstroom in 2002, 2003 en 2004 naar regulier werk wordt vastgesteld. Bij deze doelstelling zijn er geen tussentijdse streefwaarden (zie ook pagina 33 van het jaarverslag). In het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt van september 2008 zal worden gerapporteerd over de eindmeting. Dit bericht geeft de uitstroom naar regulier werk van trajecten die in 2005 zijn gestart.
Er wordt aangegeven hoeveel reïntegratietrajecten er in 2004 zijn gestart voor mensen die gebruik maken van de WWB, WAO of de WW, echter staat er niet bij hoeveel mensen ook daadwerkelijk vanwege het gevolgde reïntegratietraject een baan heeft gevonden. Kan de regering hier meer duidelijkheid over verschaffen?
Zie vraag 11.
De regering streeft ernaar de daling van de netto arbeidsparticipatie van ouderen te keren in een stijgende trend. Een dalende trend heeft zich in de afgelopen jaren echter nooit voorgedaan, zelfs geen tijdelijk dipje. Blijft de regering vasthouden aan de huidige doelstelling (40% in 2007)?
De regering heeft begin 2004 de doelstelling geformuleerd om in 2007 een netto-arbeidsparticipatie van 40% van ouderen (55–64 jaar) te realiseren. Hierbij werd uitgegaan van een netto-arbeidsparticipatie van ouderen in 2003 van 38,6% en een door het CPB voor 2004 verwachte verdere daling van de werkgelegenheid. Waar in 2003 en 2004 de totale arbeidsdeelname van 15–64 jarigen daalde, bleef de arbeidsdeelname van ouderen doorstijgen. Per saldo heeft de arbeidsdeelname van ouderen eind 2004 al vrijwel het beoogde niveau van 40 procent bereikt: 39,8%. Dit ondanks de hoge werkloosheid als gevolg van de slechte conjunctuur.
Door de voortgang in het bereiken van de doelstelling van 40% netto-participatie, komt de in het kader van het Lissabonproces afgesproken Europese doelstelling van 50% in 2010 binnen bereik. In het kabinetsstandpunt «Stimuleren langer werken van ouderen» (Tweede Kamer, 2004–2005, 27 046) is deze doelstelling vertaald in een arbeidsparticipatie van 45% in 2010 (hierbij gaat het om banen van ten minste 12 uur per week). Om deze doelstelling te realiseren, zal de netto-arbeidsparticipatie in 2005–2010 jaarlijks gemiddeld genomen met bijna 1% moeten stijgen.
Hoe verklaart de regering dat in het kader van reïntegratie de «snelle start WW» slechts in 25% van de gevallen is geslaagd, hoewel werd gestreefd naar 85%?
In 2004 is de prestatie-indicator snelle start toegevoegd om te zorgen dat cliënten niet onnodig lang hoeven te wachten met de aanvang van reïntegratie. Het streven was om in 85 procent van de gevallen tijdig (binnen 4 weken na het vaststellen van de afstand tot de arbeidsmarkt door CWI) met een reïntegratietraject te starten. In de loop van 2004 bleek dat het niet haalbaar zou zijn om deze norm te realiseren onder ander meer als gevolg van een hoge instroom in de WW. In de kwartaalberichten Arbeidsmarkt is hierover gerapporteerd. In 2004 zijn verschillende stappen gezet om een snelle start van reïntegratie mogelijk te maken. Zo is een wetsvoorstel aanhangig gemaakt dat beoogt het mogelijk te maken om in bepaalde situaties reeds vóór de eerste WW-dag met reïntegratie te beginnen (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 016, nr. 2). Op 1 oktober van dit jaar zal de reïntegratiecoach operationeel zijn. De reïntegratiecoach bewaakt de voortgang van de reïntegratie. In het eerste kwartaal van 2005 is in 42% van de gevallen de snelle start gerealiseerd.
Kan de regering meer concreet aangeven wat het bereikte resultaat van de invoering van de WWB is over 2004?
Het bereikte kwantitatieve resultaat is thans nog niet te duiden. Wel beschikken we over de volgende feiten, die een indicatie geven van positieve ontwikkelingen:
• In de Macro Economische Verkenningen 2004 werd nog uitgegaan van een gemiddeld volume van WWB-uitkeringsgerechtigden (onder de 65 jaar) van 399 000, dat later werd bijgesteld tot 362 000. De uiteindelijke realisatie van het gemiddelde volume bedroeg 337 000.
• Gedurende de eerste drie kwartalen 2004 is de instroom in absolute termen lager dan gedurende de eerste drie kwartalen in 2003: 82 000 tegenover 80 000 instromers in de WWB van thuiswonende uitkeringsgerechtigden onder de 65 jaar.
• Gedurende de eerste drie kwartalen 2004 is ook de uitstroom in absolute termen hoger dan de eerste drie kwartalen in 2003: 79 000 tegenover 70 000 uitstromers uit de WWB (< 65 jaar, thuiswonenden).
• Het voorlopige sluitende aanpak-percentage voor de gemeentelijke doelgroep in 2004 boven de 23 jaar is toegenomen van 54 naar 59% (halfjaarcijfer).
Het ligt in de bedoeling om in het najaar van 2005 een eerste kwantitatieve analyse over de werking van de WWB aan te bieden op basis van beschikbare statistieken; een kwalitatief onderzoek zal naar verwachting in juni 2005 aan het parlement worden aangeboden.
Kan de regering toelichten waarom het plaatsingsresultaten voor WW-ers en AG-ers na een reïntegratietraject zo ver beneden de norm voor 2004 liggen?
Het aantal plaatsingen WW en AG wordt gerelateerd aan het kalenderjaar waarin de trajecten zijn gestart. De plaatsingspercentages WW 4% en AG 5% betreffen dus plaatsingen van contracten die in 2004 zijn gestart. Als gevolg van de duur van reïntegratietrajecten komen plaatsingspercentages met een vertraging van ongeveer 2 jaar beschikbaar. Van de trajecten WW gestart in kalenderjaar 2002 heeft 31 procent geresulteerd in een duurzame plaatsing. Deze trajecten zijn (vrijwel allemaal) afgerond en dit plaatsingspercentage zal dus (vrijwel niet) meer oplopen. De realisatie blijft mede als gevolg van de conjuncturele ontwikkeling achter bij de streefwaarde van 40 procent. Van de AG Trajecten gestart in kalenderjaar 2002 heeft 30 procent geresulteerd in een duurzame plaatsing. Ook deze trajecten zijn (vrijwel allemaal) afgerond en het plaatsingspercentage zal dus (vrijwel niet) meer oplopen. De realisatie voldoet hiermee aan de streefwaarde van 30 procent. Van de trajecten gestart in 2003 heeft op dit moment bij WW 19% en bij AG 17% geleid tot een plaatsing. De in 2003 gestarte trajecten kunnen doorlopen tot eind 2005. In het eerste kwartaal 2006 is de daadwerkelijke realisatie 2003 bekend. In het eerste kwartaal 2007 is de daadwerkelijke realisatie 2004 bekend. Zie ook toelichting bij premieartikel 1 en premieartikel 3 van het Jaarverslag 2004.
Hoe groot is de groep WW-ers van 57,5 of ouder waarvoor de sollicitatieplicht is ingevoerd en welk deel daarvan heeft in 2004 werk gevonden?
Analyse van uitvoeringsgegevens van het UWV laat zien dat op 1 januari 2004 een kleine 10 duizend personen sollicitatieplicht hebben gekregen. Gegevens om te kunnen bepalen welk deel hiervan in 2004 het werk heeft hervat zijn nog niet beschikbaar.
Kunnen de resultaten van de maatregelen op het gebied van arbeidsparticipatie gekwantificeerd worden?
Zie ook vraag 14.
Het Kabinetsstandpunt «Stimuleren langer werken van ouderen» (Tweede Kamer, 2004–2005, 27 046) van 29 april 2004 bevat een overzicht van algemeen beleid dat gericht is op het stimuleren van langer doorwerken van oudere werknemers en van specifieke maatregelen die in aanvulling op het algemeen beleid worden ingezet. Een deel van de specifieke maatregelen is bedoeld om een gedragsverandering gericht op langer doorwerken te stimuleren. Per saldo zou dit totale pakket aan maatregelen moeten leiden tot de realisatie van een netto-participatiegraad van 40 procent in 2007 en 45 procent in 2010. Het beoogde resultaat van 40 procent netto-arbeidsparticipatie in 2007 betekent – uitgaande van een toename van het aantal ouderen volgens de bevolkingsprognose van het CBS – dat het aantal werkende ouderen toeneemt van de huidige 757 duizend (jaargemiddelde 2004) naar 822 duizend in 2007. De toename naar 45 procent in 2010 impliceert een verdere toename van het aantal werkende ouderen naar 975 duizend in 2010.
In 2004 zijn er verschillende maatregelen genomen zoals onder andere de fiscale faciliëring VUT, sollicitatieplicht 57,5 plussers en premievrijstelling bij het in dienst nemen of houden van oudere werknemers. Kan de regering toelichten of deze maatregelen hebben geleid tot een verhoging van de arbeidsdeelname van oudere werknemers of dat hieraan andere oorzaken ten grondslag liggen?
Het kabinet streeft naar het verder verhogen van de netto-arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar). Ondanks de hoge werkloosheid als gevolg van de slechte conjunctuur is de netto-arbeidsparticipatie van ouderen in 2004 toegenomen tot 39,8%. Dit is een toename ten opzichte van 2003 (38,6%). Dit kan erop duiden dat het kabinetsbeleid in zijn geheel effect sorteert, het effect van afzonderlijke maatregelen is moeilijk te bepalen omdat daarbij rekening gehouden dient te worden met een veelheid aan factoren zoals economische ontwikkeling, maar ook met zaken als gedragseffecten en cultuuromslag. De effecten van het afschaffen van de fiscale voordelen bij VUT- en prepensioenregelingen zijn nog niet bekend, aangezien deze maatregel pas op 1 januari 2006 wordt ingevoerd.
Kan de regering toelichten op welke gebieden extra administratie lastenverlichtende maatregelen genomen kunnen worden indien de huidige en nog in te voeren maatregelen niet tot een lastenverlichting van 25% leiden?
SZW gaat ervan uit dat de beoogde lastenvermindering van een kwart nog deze kabinetsperiode zal worden gerealiseerd. In de brief «administratieve lastenreductie voor bedrijven» (Kamerstukken II, 2004/05, 29 515, nr. 61) van 18 maart 2005 aan de Tweede Kamer presenteert SZW een pakket maatregelen van € 540 miljoen ofwel 21,3%.
De nog resterende reductie zal worden gerealiseerd door een herziening van bepalingen op de beleidsterreinen van arbeidsomstandigheden en werknemersverzekeringen (loondomein).
Er zijn geen extra administratieve lastenverlichtende maatregelen voorzien, indien de huidige en nog in te voeren maatregelen niet tot een lastenverlichting van 25% leiden.
Hoeveel werkgevers hebben het werkoverleg daadwerkelijk afgeschaft na het vervallen van de wettelijke verplichting?
De informatie ontbreekt om inzicht te geven in het aantal werkgevers dat het werkoverleg daadwerkelijk heeft afgeschaft.
Kan de regering aangeven welke vereenvoudigingsvoorstellen er in 2004 zijn toegevoegd en welke vereenvoudigingen tot lastenverlichting leiden en welke niet?
Tabel 1 geeft de gerealiseerde vereenvoudigingsvoorstellen in 2004 weer. Tabel 2 geeft de toenames in administratieve lasten voor 2004 weer.
Tabel 1:
Tabel 2:
Wat bedoelt de regering met de tekst in voetnoot 1? Hoe groot zijn deze uitvoeringsmeevallers? Kan de regering in detail aangeven waarop deze meevallers betrekking hebben (aantallen uitkeringen, bedrag per uitkering, mate van arbeidsongeschiktheid, etc.)?
Sinds het Hoofdlijnenakkoord is de instroom in de WAO belangrijk gedaald. Dit heeft geleid tot een bijstelling van de WAO-raming. Door deze zogenaamde uitvoeringsmeevaller is de basis waarop de stelselherziening betrekking heeft kleiner geworden en daarmee ook de besparing die de stelselherziening bewerkstelligt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA (blz. 128) is de besparing in 2007 als gevolg van de stelselherziening bijgesteld tot € 455 miljoen. Tezamen met de uitvoeringsmeevaller is er een besparing van € 680 miljoen. De uitvoeringsmeevaller komt overeen met ongeveer 15 000 herleide uitkeringsjaren.
In tabel 4.7 wordt aangegeven hoe de mutaties van het doel eruit zien. Kan de regering aangeven waardoor deze mutaties zijn ontstaan?
• Mutatie WAO: de mutatie hangt samen met enerzijds het vervallen van de partnertoets in de WIA en anderzijds met het toelaten van personen met een geringe kans op herstel in de IVA. Dit is afgesproken bij het Sociaal Akkoord in respectievelijk 2003 en 2004. Met beide redenen is € 10 mln gemoeid in 2007.
• Mutatie Reïntegratie: de taakstelling op het reïntegratiebudget is verlaagd, grotendeels omdat de taakstelling op de uitvoeringskosten te fors is gebleken.
• Mutaties VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling: deze mutaties zijn ontstaan als gevolg van de afspraken over VUT/prepensioen/levensloop die in de Najaarsakkoorden van achtereenvolgens 2004 en 2005 zijn gemaakt en de behandeling van het wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop in de Eerste en Tweede Kamer.
• De raming van de opbrengsten van de herinvoering van de sollicitatieplicht voor 57½-plussers (betreffende het WW-deel van deze maatregel) en de invoering van een premievrijstelling voor oudere werknemers luidde aanvankelijk in lopende prijzen. In overleg met het ministerie van Financiën is besloten om met ingang van de begroting 2005 financiële reeksen in constante prijzen te vermelden. Deze overgang heeft een neerwaarts effect op de verwachte opbrengst van de maatregelen.
• Bij de raming van de opbrengsten van de afschaffing van de vervolguitkering WW is rekening gehouden met doorstroom van WW'ers naar de WWB. Deze doorstroom is aangepast naar aanleiding van een nadere bestandsanalyse.
Kan de regering voor beleidsartikel 1 aangeven in hoeverre de operationele doelstelling om passende activerende dienstverlening te bieden aan de werkzoekende is bereikt? Het CWI heeft klanttevredenheidsonderzoeken uitgevoerd onder gemeenten, werkgevers en UWV. Wij verzoeken de regering ook de resultaten van de klanttevredenheidsonderzoeken van werkzoekenden te presenteren.
Gelet op de scores van CWI op de verschillende prestatie-indicatoren (die ik gebruik als focus om CWI op deze operationele doelstelling aan te sturen) kan geconcludeerd worden dat de streefwaarden alle zijn gehaald.
Wat betreft de klanttevredenheidsonderzoeken kan ik het volgende melden. In 2004 hebben klanttevredenheidsonderzoeken van werkzoekenden plaatsgevonden volgens een andere opzet dan eerdere jaren. De in 2004 uitgevoerde cliënt survey meet expliciet de verwachtingen die cliënten hebben van de CWI-dienstverlening. Ook worden er suggesties gevraagd hoe de dienstverlening volgens de cliënt kan worden verbeterd. De cliënt survey heeft in 2004 ook onder niet fase 1-cliënten plaatsgevonden. De algemene score over de CWI dienstverlening is 6,5. Verder blijkt dat CWI goed scoort op klantvriendelijkheid en klantgerichtheid. Op de realisatie van de klant-verwachtingen scoort CWI minder. De verwachtingen van de klant zal CWI meenemen in de dienstverlening. Het client survey had overigens betrekking op een 60-tal vestigingen van CWI (minder dan de helft) en is ook om die reden niet geheel vergelijkbaar met de uitkomsten van eerdere klantonderzoeken.
Kan de regering toelichten waarom het streefcijfer over 2004 inzake uitkerings- en werkdossiers zo laag is gesteld? Dit gezien de veel hogere realisatie over 2003.
Het streefcijfer voor 2004 is al in de eerste helft van 2003 vastgesteld. De forse verbetering van de quotes die in het najaar van 2003 is opgetreden is daardoor niet in het streefcijfer voor 2004 meegenomen. CWI streeft een snelle dossieroverdracht na; echter voorkomen moet worden dat CWI zich te eenzijdig richt op een snelle overdracht van uitkeringsdossiers, terwijl onvoldoende tijd wordt ingeruimd voor bemiddeling, dat ten koste zou gaan van de preventiequote.
Vanaf 2004 kunnen werkgevers zelf een vacature invoeren op www.werk.nl. Het aantal vacatures is hierdoor sterk gestegen, echter is de realisatie vervullingsquote van de vacatures slecht met 1.5% gestegen? De match tussen vraag en aanbod blijft dus op 35% steken? Kan de regering aangeven waardoor de match tussen vraag en aanbod zo laag is en hoe men dit wil verbeteren?
De vervulling(squote) van vacatures heeft uitsluitend betrekking op vacatures die werkgevers gericht voor vervulling aan het CWI aanbieden. Het aantal aldus vervulde vacatures is toegenomen van ca. 63 000 in 2003 naar zo'n 82 000 in 2004, wat overeenkomt met ruim 35% van het totaal geworven vacatures (exclusief werk.nl), dit mede dankzij uitvoering van het vacatureoffensief. Daarnaast zijn er de door werkgevers rechtstreeks in werk.nl ingevoerde vacatures. Dit aantal is inderdaad fors gestegen. Recent onderzoek (enquete bij werkgevers die vacatures afmelden) geeft aan dat dit in ruim 20% van de gevallen leidt tot het in contact komen (via werk.nl) van de werkgever met geschikte kandidaten voor vervulling van de vacature.
De reïntegratieadviezen van gemeenten krijgen een onvoldoende (5,0), omdat ze blijkbaar niet voldoen aan de vigerende kwaliteitseisen. Hoe komt dat? Wat gaat er fout? Wat is nodig om de adviezen te verbeteren?
Het onderzoek onder de ketenpartners waaruit dit lage waarderingscijfer naar voren komt is in het voorjaar van 2004 gehouden. Daarvoor (in 2003) was, in overleg met de ketenpartners, nog het format van het reïntegratieadvies ingrijpend aangepast. Verwacht wordt daarom dat het reïntegratieadvies goed aansluit bij de wensen van ook de gemeenten. De resultaten van deze wijziging konden ten tijde van het onderzoek nog niet doorklinken in de waardering van gemeenten.
CWI is overigens voornemens om het reïntegratieadvies op termijn te vervangen door een zgn. overdrachtsverslag, waarin de ervaringen van en met de werkzoekende en de resultaten van sollicitaties worden weergegeven en een arbeidsmarktkansenanalyse wordt opgesteld.
Waarom zijn er geen realisatiecijfers bekend over 2003 wat betreft prestatie-indicatoren gegevensuitwisseling?
De prestatie-indicatoren m.b.t. gegevensuitwisseling waren nog niet voor het begrotingsjaar 2003 vastgesteld. In het kader van de operationele doelstelling m.b.t. gegevensuitwisseling in de Suwiketen zijn voor begrotingsjaar 2004 deze twee nieuwe prestatie-indicatoren geformuleerd. Vandaar dat er alleen wordt verantwoord over de realisatie voor 2004.
Kan de regering aangeven welke drie soorten wijzigingen het BKWI onderscheidt en welke gemiddelde normtijd er per soort wordt gehanteerd?
Met betrekking tot het releasebeleid onderscheidt BKWI de volgende wijzigingen: «Voorgenomen veranderingen», «Ketenwijzigingen» en «Ketencomponentwijzigingen». In het jaarplan 2004 heeft BKWI aangegeven dat deze wijzigingen overeenkomstig moeten zijn met de tussen ketenpartners afgesproken procedures en doorlooptijden. In dit kader heeft BKWI met de ketenpartijen afgesproken om in 2004 voor «de gemiddelde doorlooptijd Ketenwijzigingen» en «de gemiddelde doorlooptijd Ketencomponentwijziging» een norm af te spreken van 3 maanden.
Wat is de verklaring voor de discrepantie tussen de hogere raming voor reïntegratiemiddelen voor WAO en WW (+ 48 mln) en de lagere raming voor gestarte reïntegratietrajecten en plaatsingen?
De raming van het aantal gestarte trajecten WAO en WW in tabel 2.2 betreft slechts een deel van het totaal aantal trajecten zoals in noot 2 onder de tabel is aangegeven. De reden daarvoor is dat niet voor alle trajecten op gedetailleerd niveau informatie beschikbaar was over de effectiviteit. Wel is uit het jaarverslag van UWV bekend dat het totaal aantal gestarte trajecten voor WW en Arbeidsongeschiktheid tezamen bijna 87 000 bedroeg. Dit is meer dan begroot en draagt bij aan een hogere raming voor de reïntegratiemiddelen. Het aantal plaatsingen voor in 2004 gestarte trajecten ligt nog op een laag niveau aangezien als gevolg van de duur van reïntegratietrajecten de plaatsingspercentages met een vertraging van ongeveer 2 jaar beschikbaar komen en het grootste deel dus nog niet is afgerond. Wel kan gemeld worden het aantal plaatsingen in 2004 ruim 21 000 bedroeg zoals UWV meldt in haar jaarverslag. Deze plaatsingen zijn voor het grootste deel het gevolg van trajecten die voor 2004 zijn gestart.
Waarom zijn in 2004 ruim 100 000 minder reïntegratietrajecten (WAO, WW, WWB) gestart dan geraamd terwijl het beroep op WW en WWB is toegenomen?
Zie vraag 32 voor WAO en WW.
De raming van het aantal gestarte reïntegratietrajecten ABW/WWB betreft de tot nu toe beschikbare gegevens. Dit zijn de trajectcijfers uit de rapportage van de Agenda voor de Toekomst (AvdT) (afspraken met gemeenten over trajecten en uitstroom). Deze cijfers bevatten niet alle reïntegratietrajecten die voor de ABW/WWB groep ingezet worden.
Bovendien zijn in de rapportage van de AvdT trajecten opgenomen tot 1 juli 2004 en alleen voor de G4 en de G26 (halfjaargegevens voor een deel van de groep gemeenten). In het najaar komen de complete AvdT gegevens beschikbaar.
Hoeveel reïntegratietrajecten zijn er in 2004 gestart voor Nuggers?
Er zijn op dit moment alleen cijfers over het eerste halfjaar 2004 beschikbaar. Op basis van deze cijfers kan voor heel 2004 het aantal reïntegratietrajecten voor Nuggers (jongeren en volwassenen) worden geraamd op circa 7 500.
De plaatsingsresultaten van reïntegratietrajecten loopt uiteen van 40% tot 50%. Geldt voor de overige 60% respectievelijk 50% dat dit allemaal nog lopende trajecten zijn? Zijn er trajecten voortijdig afgebroken zonder succes? Om hoeveel trajecten gaat dit?
De begroting van de plaatsingsresultaten voor 2004 van 40% tot 50% betreft de verwachting van het aandeel geslaagde trajecten als alle trajecten zijn afgerond. Dit betekent dat naar verwachting respectievelijk 60% en 50% niet tot een plaatsing leidt. Voor de raming van de plaatsingsresultaten voor 2004 geldt dat dit een tussenstand betreft aangezien het grootste deel van de in 2004 gestarte trajecten nog loopt.
Hoeveel reïntegratietrajecten zijn er in 2004 gestart voor Wajongers?
UWV meldt in haar jaarverslag dat in 2004 ruim 4 750 jonggehandicapten zijn gestart met een reïntegratietraject.
Wat is de uitkomst van het quotiënt van succesvolle plaatsingen van WAO-ers en de reïntegratiemiddelen die besteed zijn voor succesvolle plus niet-succesvolle plaatsing?
Het quotiënt dat in de vraag wordt bedoeld, betreft in feite de kosten per plaatsing waarin de kosten van niet succesvolle trajecten zijn verdisconteerd. Op basis van UWV gegevens over afgeronde trajecten voor het contractjaar 2002 wordt afgeleid dat dit quotiënt circa € 10 500 bedraagt. Hieraan ten grondslag ligt een aantal afgeronde trajecten met plaatsing van 15 089, een aantal afgeronde trajecten zonder plaatsing van 28 691 en een gemiddelde trajectprijs van € 3 650.
Van het budget voor Kinderopvang Abw is meer dan € 24 miljoen op de plank blijven liggen. Er is «minder gebruik gemaakt van de regeling dan verwacht». Wat is daarvan de oorzaak? Welke conclusie verbindt de regering daaraan?
De onderbenutting wordt veroorzaakt doordat minder gebruik is gemaakt van de regeling dan verwacht én doordat er minder nabetalingen over de afrekeningen van eerdere jaren hebben plaatsgevonden. Overigens sluit deze realisatie aan bij de tendens van de voorgaande jaren en was een lichte stijging zichtbaar in de uitgaven ten opzichte van 2003. Het begrotingsbedrag 2004 (€ 83,5 mln.) is via voor- en najaarsmutaties met € 14 mln. neerwaarts bijgesteld.
De KOA-regeling is met ingang van 2005 opgegaan in de Wet kinderopvang.
Het budget van de tijdelijke stimuleringsregeling voor het regulier maken van ID-banen is niet volledig benut, omdat een groot deel van de aanvragen pas binnenkwam in de laatste weken voor de sluitingsdatum van de regeling, schrijft de regering. Wat betekent dit voor het aantal ID-banen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 april 2005 (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 XV, nr. 81), zal het aantal van 10 000 omgezette ID-banen niet gehaald worden. Ik verwacht nu dat er uiteindelijk maximaal 7 750 ID-banen omgezet zullen zijn in reguliere banen. De discrepantie tussen deze 7 750 omgezette banen en ruim 13 300 aanvragen heb ik in mijn brief van 6 april jl. verklaard. Werkgevers bleken voor meer omzettingen subsidie aangevraagd te hebben dan het aantal banen dat zij uiteindelijk daadwerkelijk omzetten.
Per 1-1-2004 is budget voor 45 500 ID-banen overgeheveld naar het gemeentelijk reïntegratiebudget in het kader van de WWB. Het is sindsdien de vrijheid en de verantwoordelijkheid van gemeenten om eigen keuzes te maken over besteding van dit budget.
Over het inzetten van de onderuitputting van het budget van de stimuleringsregeling voor het regulier maken van ID-banen is er overleg met de convenantpartijen. Nog deze maand wordt u geïnformeerd over deuitkomsten van het overleg met de convenantpartijen. Daarbij wordt ook uw vraag naar het behoud van werkgelegenheid voor (voormalig) ID'ers meegenomen tegen de achtergrond van de nieuwe beleidsvrijheid van gemeenten.
Kan de regering toelichten waarom de sluitende aanpak voor werklozen jonger dan 23 jaar achterblijft?
Het in het jaarverslag gepresenteerde cijfer van 86% voor de mate van sluitendheid voor jongeren betreft een voorlopig cijfer. Met het afschaffen van de WIW is de wettelijke verplichting afgeschaft om jongeren na 12 maanden een WIW dienstbetrekking aan te bieden. Dit wil niet zeggen dat de uitvoerders (gemeenten en UWV) geen aandacht hebben voor jongeren.
Als gevolg van vertraging in de besluitvorming in het kader van het kabinetsstandpunt langer doorwerken ouderen hebben niet alle geplande activiteiten in 2004 kunnen plaatsvinden, schrijft de regering. Wat gebeurt er nu met dit geld? Of is de regering soms van mening dat stimulering niet meer nodig is nu zij haar doelstelling van 40% netto arbeidsparticipatie van ouderen al heeft gehaald?
De voor 2004 begrote middelen die ten dele nog niet tot uitvoering konden worden gebracht zijn door middel van de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2005. Deze middelen zullen in 2005 worden ingezet. Gelet op het streven van de regering om in 2010 een netto-arbeidsparticipatie van 45% (CBS-cijfers) te realiseren, blijft kabinetsbeleid gericht op het stimuleren van langer doorwerken van belang.
De mate van sluitendheid wordt bepaald door het aantal mensen dat binnen 1 jaar een baan vindt of in een reïntegratie-traject terecht komt. Voor een goede gang naar werk hoort men naast het vinden van een reïntegratietraject ook de sluitendheid na een reïntegratie-traject mee te rekenen. Deze wordt hier echter niet bij betrokken. Kan de regering aangeven hoe de sluitendheid er dan uitziet?
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de mate van sluitendheid en de uitstroom naar werk.
De definitie van de mate van sluitendheid is als volgt: het aantal personen dat binnen 12 maanden na instroom in de werkloosheid een aanbod voor een activiteit gericht op arbeidsreïntegratie of sociale activering krijgt en/of zelfstandig uitstroomt uit de werkloosheid, in verhouding tot de totale instroom in de werkloosheid.
Het gaat dus om personen die uitstromen uit de werkloosheid. Dit betekent niet dat deze personen per definitie naar werk uitstromen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de werkzoekende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Dit is ook gebleken uit een onlangs door CWI uitgevoerd onderzoek. De mate van sluitendheid is een indicator voor het voorkomen van langdurige werkloosheid, maar is daarmee geen goede indicator voor de uitstroom naar werk.
Gegevens over de uitstroom naar werk zijn opgenomen in tabel 2.2 (zie ook pagina 29 jaarverslag). In deze tabel staan de plaatsingscijfers voor WW, WAO en ABW/WWB. De plaatsingen bij WW en WAO betreffen duurzame plaatsingen (minimaal half jaar werk).
Zoals bij de tabel vermeld kunnen voor ABW/WWB de gerealiseerde plaatsingen niet direct gerelateerd worden aan de gestarte trajecten in een jaar. Voor de begroting 2006 wordt hier een verbeterslag aangebracht (zie ook de verzamelbrief reïntegratie van 31 mei jl AM/BR/05/34282).
Gegevens over de uitstroom naar regulier werk komen in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt september 2005 beschikbaar bij de resultaten van de nulmeting voor de 25% doelstelling.
Wat is het percentage werkzoekenden dat zich, na succesvolle plaatsing binnen 6 maanden na beëindiging van de plaatsing, weer inschrijft als werkzoekende? (zie noot 5)
In noot 5 wordt gesproken over duurzame plaatsing na een reïntegratietraject, dit is een plaatsing waarbij binnen 6 maanden na aanvang van de plaatsing geen hernieuwde inschrijving als niet werkende werkzoekende heeft plaatsgevonden.
Over het aandeel van de niet-duurzame plaatsingen komen gegevens beschikbaar in september bij de resultaten van de nulmeting voor de 25% doelstelling (25% meer uitstroom naar regulier werk na het volgen van een reïntegratietraject).
Kan de regering een overzicht geven van de bestedingen van het W-deel van de WWB uitgesplitst naar moeilijke bemiddelbaren (fase 3 en 4 cliënten) en de makkelijk bemiddelbaren (fase 1 en 2 cliënten).
Een overzicht van de bestedingen van het W-deel (in 2004) gerelateerd aan de fase-indeling kan de regering niet verstrekken. Overigens moet worden bedacht dat het grootste deel van de bestedingen uit het W-deel in 2004 zullen zijn opgegaan aan gesubsidieerde arbeid.
In de statistieken en het uitvoeringsverslag van gemeenten wordt niet gevraagd naar de trajectkosten per cliënt of cliëntgroepen naar fase-indeling. In het kader van de toegenomen verantwoordelijkheid van gemeenten voor het eigen reïntegratiebeleid en de derapportage die gepaard ging met de invoering van de WWB, ligt het ook niet voor de hand dat de regering verslag doet van de verdeling van de bestedingen van het W-deel op cliëntgroepniveau. Conform de Verzamelbrief Reïntegratie die u 31 mei jl. ontvangen heeft, zal SZW wel ten behoeve van het jaarverslag 2005 een koppeling maken tussen trajecten, plaatsingen en middelen voor het gehele gemeentelijke domein.
Inmiddels is bekend dat 7 200 ID-banen regulier gemaakt zijn door de stimuleringsregeling. Kan de regering toelichten waar zij deze onderuitputting van € 47,6 miljoen voor gaat inzetten?
Zie antwoord bij vraag 39.
Staat het gebruik van de woorden «sluitend oppakken» symbool voor de manier waarop de regering over werkloze jongeren denkt? (Zie voetnoot 2.)
Het kabinet hecht eraan dat er geen jongeren langs de zijlijn (blijven) staan. Het is onwenselijk dat jongeren inactief thuis zitten en daarmee hun afstand tot de arbeidsmarkt vergroot wordt.
Met de term «sluitend oppakken» wordt erop gedoeld dat de uitvoeringsorganisatie elke jongere met een uitkering gesproken heeft (en nuggers die zich aanmelden) en (samen met de jongere) een analyse heeft gemaakt over de wijze waarop de jongere gereïntegreerd wordt: de realisatie van de sluitende aanpak voor jongeren. Hierbij hecht het kabinet eraan dat voor jongeren zonder startkwalificatie het behalen van de startkwalificatie voorop staat en voor jongeren met een startkwalificatie de kortste weg naar werk ingezet wordt.
De regering had als doel 10 000 ID-banen regulier te maken. Dat zal echter hooguit 7600 keer lukken. Kan de regering deze discrepantie verklaren en kan zij toelichten welke maatregelen zij neemt/heeft genomen om werkloosheid onder (voormalig) ID'ers te voorkomen? Wat is het effect daarvan?
Zie antwoord bij vraag 39.
Waarom is het streven wat betreft 2003–2010 inzake het niet in het bezit zijn van een startkwalificatie niet te geven?
Het streven voor 2010 is geformuleerd in de vorm dat minder dan 20% van de beroepsbevolking in dat jaar niet in het bezit is van een startkwalificatie. Vertaald naar de tussenliggende jaren impliceert deze doelstelling – zoals aangegeven in het Jaarverslag – dat jaarlijks gemiddeld 50 000 personen extra, bovenop de trendmatige ontwikkeling, tot 2010 een startkwalificatie dient te behalen.
Kan het streefcijfer 2010 wat betreft het niet hebben van een startkwalificatie ook concreter worden aangegeven?
Bij een toename tussen 2002 en 2010 van het aantal 25–64 jarigen conform de bevolkingsprognose van het CBS met 143 duizend personen, en een trendmatige toename van de bruto-participatie naar 78 procent in 2010 (extrapolatie van de gemiddelde jaarlijkse groei in de periode tussen 1998 en 2002) volgt dat de beroepsbevolking 25–64 jaar toeneemt naar 7,1 miljoen personen in 2010.
Realisatie van de doelstelling van 80 procent in 2010 met startkwalificatie impliceert een beroepsbevolking 25–64 jaar met startkwalificatie in 2010 van 5,68 miljoen personen. Ten opzichte van de omvang in 2002 (4,82 miljoen personen) betekent dit een jaarlijkse toename met 108 (afgerond 110) duizend personen. Hiervan is afgerond 60 duizend toe te schrijven aan een «autonome groei» (d.w.z. bij een gelijkblijvend aandeel met startkwalificatie in de beroepsbevolking) en afgerond 50 duizend aan «extra groei» (als gevolg van de doelstelling van verhoging van het aandeel naar 80 procent in 2010).
De feitelijke groei van de beroepsbevolking 25–64 jaar met startkwalificatie in 2003 bedroeg 140 duizend personen, dit is 71 duizend bovenop de trendmatige groei van 69 duizend personen, en 21 duizend meer dan de globale doelstelling van 50 duizend «extra groei».
De regering streeft ernaar de netto arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen van 54% in 2004 (wat nota bene lager is dan in 2003!) naar 65% in 2010. Kan de regering gemotiveerd aangeven hoeveel de netto arbeidsparticipatie van deze groep zal toenemen als gevolg van cohorteffecten, hoeveel samenhangt met afwijkingen van de evenwichtswerkloosheid en welke bijdrage beleidsveranderingen zullen moeten leveren? Als deze bijdrage van beleidswijzigingen significant dient te zijn, welke maatregelen zal het kabinet dan nemen om het participatieverschil tussen mannen en vrouwen te verkleinen?
Hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling van plaatsing van 50 000 herintredende vrouwen?
Bij de evaluatie van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2000 dat in 2005 plaats vindt en eind 2005 aan de Kamer wordt aangeboden, zal worden nagegaan in hoeverre de genoemde emancipatiedoelstelling (65% arbeidsparticipatie van vrouwen in 2010), gerealiseerd gaat worden, zo mogelijk met verdiscontering van demografische en conjunctuureffecten. Op grond van die prognose wordt in het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2006–2010 een beleidsrichting voor de middellange termijn gepresenteerd. Zie eveneens het antwoord op vraag 53.
De doelstelling om door middel van convenantafspraken tot plaatsing van 50 000 herintredende vrouwen te komen, heb ik verlaten zoals aangegeven in mijn brief van 4 november 2004 (TK 2004–2005, 27 853, nr. 7). Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 52.
Kan de regering aangeven wanneer CINOP de blauwdruk ten behoeve van het stimuleren van (intersectorale) mobiliteit klaar heeft zodat de Kamer hier een oordeel over kan vellen?
In een VAO van 16 september 2004 is door de regering de toezegging gedaan om op 1 juli 2005 te rapporteren over de voortgang in het uitvoeren van het Kabinetsstandpunt «Stimuleren langer werken van ouderen» (Tweede Kamer, 2004–2005, 27 046) van 29 april 2004. De blauwdruk van CINOP zal de Tweede Kamer bij deze Voortgangsrapportage worden aangeboden.
Kan de regering aangeven wanneer de overige regionale convenanten ten behoeve van het stimuleren van de participatiegraad van herintredende en allochtone vrouwen ingevoerd zullen worden en tot hoeveel banen hierdoor gecreëerd zullen worden?
In mijn brief van 4 november 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 27 853, nr.7) die ik met u heb besproken in een Algemeen Overleg op 24 november 2004 (Tweede Kamer 2004/05, 29 769 en 27 853, nr. 4), heb ik aangegeven dat ik afstapte van de initiërende rol voor totstandkoming van convenanten, maar de ondersteuning van bestaande convenanten handhaaf, alsmede de ondersteuning van nieuwe convenantspartijen die zich melden. In mijn brief gaf ik ook aan dat er op dat moment vier regionale convenanten in uitvoering waren en twee regionale convenanten in voorbereiding. Van de convenanten in voorbereiding is één niet gerealiseerd – partijen kwamen niet tot overeenstemming – en één tot stand gekomen met partijen uit Maastricht. Ik verwacht niet dat naast deze vijf regionale convenanten, er nog regionale convenanten herintredende vrouwen zullen worden overeengekomen.
Wel zijn er door de commissie PaVEM 29 zogeheten Participatieagenda's met gemeenten afgesloten. Daaronder zijn – variërend per gemeente – ook afspraken over het aan het werk helpen van allochtone herintredende vrouwen. Overigens komen door convenants- of participatie-afspraken geen nieuwe banen tot stand, maar zijn de inspanningen er op gericht de vrouwen te bemiddelen naar vacatures.
Wat is de verklaring voor de daling van de participatiegraad van vrouwen?
De daling van de participatiegraad van vrouwen met 0,3% in 2004 ten opzichte van de 54,7% in 2003, is te wijten aan de verslechterende economische situatie. Ter vergelijking: de arbeidsparticipatie van mannen in 2003 bedroeg 75,3% en daalde in 2004 met 1,6 procentpunt tot 73,7%.
Kan de regering aangeven waarom de arbeidsparticipatie van minderheden in 2004 achterblijft bij de doelstelling voor 2004? Kan de regering nader ingaan op deze achterblijvende resultaten in relatie tot het aflopen van de Wet SAMEN?
De daling van de participatiegraad van minderheden met 1,5% in 2004 ten opzichte van de 49% in 2003, is te wijten aan de algemene economische situatie. De arbeidsparticipatie is in 2004 voor de hele beroepsbevolking in Nederland gedaald en niet alleen voor minderheden. Ter vergelijking: de arbeidsparticipatie van de totale beroepsbevolking in 2003 bedroeg 65,1% en daalde in 2004 met 0,9% procentpunt tot 64,2%.
Uit de evaluatie Wet SAMEN blijkt dat deze wet niet geleid heeft tot een aantoonbare positieverbetering voor allochtonen.
De Taskforce jeugdwerkloosheid is een actie opgestart om het tekort aan stageplaatsen inzichtelijk te maken. Is al bekend wat de resultaten van deze actie zijn?
De Taskforce heeft in 2004 de Bve Raad (de raad voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) verzocht om, in samenwerking met het Colo en CWI, het initiatief te nemen om de tekorten aan BPV-plaatsen (stageplekken in het middelbaar beroepsonderwijs) bij regionale opleidingscentra (ROC's) in het najaar 2004 maandelijks te monitoren.
Naar aanleiding van deze monitor wordt geschat dat er per januari 2005 een tekort is van ruim 8 200 plaatsen. Afgezet tegen het totale aantal deelnemers in het MBO-onderwijs (460 000) gaat het om een relatief beperkt tekort, minder dan 2 procent.
De problematiek van de aansluiting vraag en aanbod en het tekort aan stages wil de Taskforce serieus blijven volgen en daarom zal op initiatief van Colo en de Taskforce, en in samenwerking met de Bve Raad en CWI, de BPV-actie dit voorjaar worden herhaald. De platforms BPV en arbeidsmarkten onderwijsinformatie hebben inmiddels een traject in gang gezet om na de zomervakantie regionale gegevens (in overleg met ROC's) rond aanbod en vraag van BPV-plaatsen op een rij te hebben. Op deze manier komen knelpunten in een vroeg stadium naar boven en kan er tijdig actie worden ondernomen door de kenniscentra, ROC's en door de Taskforce Jeugdwerkloosheid.
Kan de regering uiteenzetten hoe zij staat tegenover het advies dat de commissie PaVEM heeft uitgebracht om de taalachterstand van allochtone vrouwen door middel van een nationaal actieplan te verhelpen?
Op 15 december 2004 heeft de Commissie PaVEM het advies Taal ToTaal aan de ministers De Geus en Verdonk overhandigd. Dit advies richt zich op het wegwerken van de taalachterstand van allochtone vrouwen. In haar advies geeft de Commissie aan dat participatie niet mogelijk is zonder de taal te spreken. De Commissie is gevraagd om het advies Taal ToTaal uit te werken in een Nationaal Actieplan Taal ToTaal.
Op 9 juni a.s. zal dit actieplan worden aangeboden aan de ministers De Geus en Verdonk. Conform eerdere toezegging zal de kabinetsreactie op de resultaten van PaVEM en de verankering daarvan (waaronder een reactie op het Nationaal Actieplan Taal ToTaal) voor het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden. In deze inhoudelijke reactie wordt tegelijkertijd aangegeven op welke wijze inbedding plaats zal vinden.
Wat zijn de redenen waarom werkgevers geen gebruik hebben gemaakt van jeugdbaancheques?
CWI had in 2004 de beschikking over € 11 mln. drempelslechtingsbudget, namelijk € 8 mln. voor 2004 aangevuld met het niet-uitgegeven budget 2003 van € 3 mln.
Op basis van de 15 000 in omloop gebrachte cheques kan maximaal ca. € 15 mln tot betaling komen, maar feitelijk worden veel minder cheques geïnd dan die 15 000. In 2004 zijn 241 jeugdbaancheques (2%; € 0,3 mln) geïnd. De verwachting is dat in 2005 nog ca. 1500 jeugdbaancheques zullen worden geïnd (€ 2,7 mln). CWI heeft aangegeven dat vermoedelijk de hoogte van het bedrag (max € 1000,-) werkgevers onvoldoende heeft kunnen motiveren tot het declareren van gemaakte kosten en dus het innen van de jeugdbaancheques.
Omdat in de loop van 2004 bleek dat de interesse van werkgevers voor de verzilvering van jeugdbaancheques achter bleef bij de verwachting, is besloten om het resterende drempelslechtingsbudget in te zetten voor 165 extra fte's aan jongerenadviseurs (€ 8 mln.), om extra bemiddelingen van jongeren naar een baan te realiseren.
Hoeveel van de circa 15 000 jeugdbaancheques zijn er daadwerkelijk geïnd? Wat waren de redenen waarom van deze mogelijkheid slechts zeer beperkt gebruik is gemaakt?
Zie vraag 57.
Hoe hoog was het drempelslechtingsbudget van het CWI en welk percentage daarvan werd besteed aan de jeugdbaancheques? Waar ging de rest van het budget daartoe?
Zie vraag 57.
Kan de regering toelichten hoeveel geld Nederland onbenut heeft gelaten voor het ESF-programma in 2004?
De benutting van de jaartranche 2004 is op dit moment nog niet bekend. Zoals u weet heeft een lidstaat drie jaar de tijd om declaraties in te dienen op een beschikbaar gekomen jaartranche. SZW kon daarom tot eind 2004 declaraties indienen op de jaartranche 2002. Zoals gemeld in mijn brief van 1 februari jl. (AM/ESM/05/1782) bedroeg de declaratie van eind 2004 € 176 mln. Bij een beschikbaar bedrag van € 255 mln resulteert dit in een decommittering van ca. € 79 mln. De benutting van de jaartranche 2004 zal pas eind 2006 bekend zijn.
In hoeverre draagt de afschaffing van de SPAK bij aan de explosieve toename van de wachtlijsten WSW?
Er is geen direct verband tussen de afbouw van SPAK en de toename van de Wsw-wachtlijst. De subsidie die per Wsw-plaats aan gemeenten wordt verstrekt en het totale aantal voltijds Wsw-plaatsen (89 817) waarvoor subsidie beschikbaar is, zijn niet afgenomen. Wel leidt de afbouw van de SPAK voor de sw-sector tot een beperkte inkomstenvermindering bovenop de rijkssubsidie per plaats en is deze in 2004 voor de sector gecompenseerd uit verlaging van de taakstelling met 775 SE.
De regering noemt een aantal mogelijke verklaringen voor de groei van het aantal aanmeldingen voor de WSW. Die groei zou hebben geleid tot de langere wachtlijsten. Die verklaringen zijn voor een groot deel structureel: veranderingen in regelgeving als WWB en WAO, actievere reïntegratie en actieve werving door gemeenten. Dit suggereert dat dringend actie nodig is om het aantal WSW plaatsen uit te breiden. Welke actie gaat de regering ondernemen om dit voor elkaar te krijgen?
Er lijkt meer sprake te zijn van een verschuiving van mensen van gemeentelijke voorzieningen in het kader van de WWB naar de rijksvoorziening Wsw dan van structurele uitbreiding van de doelgroep. Tegenover een toename van de nieuwe instroom staat de uitstroom van Wsw-werknemers die feitelijk niet meer tot de Wsw-doelgroep behoren. In de brief over de modernisering die de Tweede Kamer nog voor deze zomer ontvangt, wordt uitgebreid ingegaan op de doelgroepontwikkeling en de behoefte aan uitbreiding van het aantal Wsw plaatsen.
Wanneer denkt de regering het streven van 25% begeleid werken te behalen?
De realisatie van 9% begeleid werken in 2004 blijft inderdaad nog ver achter bij de met de VNG bestuurlijk afgesproken doelstelling van 25% van de nieuwe instroom. Slechts een aantal gemeenten realiseert de volle 25% van de nieuwe instroom in een begeleid werken plek. Er is overigens wel sprake van een landelijke trend van geleidelijke groei van de realisatie. In de brief over de modernisering van de Wsw, die de Tweede Kamer nog voor deze zomer wordt aangeboden, wordt uitgebreid ingegaan op begeleid werken en voorstellen voor acties van de regering.
Het gerealiseerde aantal plaatsingen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal plaatsingen blijft in 2004 ver achter bij de doelstelling (9% versus 25%). De redenen daarvoor zijn blijkens de toelichting al in eerdere evaluaties aangegeven. Welke actie gaat de regering nu op basis van die evaluaties en in het licht van de teleurstellende realisatie in 2004 ondernemen? Of is de regering van plan de doelstelling dan maar aan te passen?
Zie vraag 63.
Kan de regering aangeven hoe zij het percentage van WSW-geïndiceerden die via begeleid werken geplaatst worden in de toekomst wil laten stijgen?
Zie vraag 63.
Kan de regering aangeven waarom er in 2004 minder aan handhaving is uitgegeven voor de WWB? Heeft dit eraan bijgedragen dat onnodig veel mensen onterecht een bijstanduitkering hebben ontvangen?
De belangrijkste reden van de onderbesteding over 2004 is dat met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 gemeenten het directe eigen belang van een goede handhaving hebben onderkend en handhaving (zowel preventief bij de «poort» als repressief in de opsporing) voortvarend hebben opgepakt. Daarbij hebben gemeenten in het implementatiejaar van de WWB blijkbaar minder behoefte gehad om gebruik te maken van het subsidie-instrument. Zij waren toen ook nog volop bezig met het implementeren van de methode van Hoogwaardig Handhaven, waarvoor gemeenten in 2003/2004 een beroep hebben gedaan op de Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaving (Stcrt. 29 januari 2003 nr. 20, pagina 22).
Het aantal fraudegevallen in de Bijstand is afgenomen, maar het totale fraudebedrag is toegenomen. Hoe komt dat? Wat heeft ertoe geleid dat het gemiddelde bedrag per fraudegeval is toegenomen? Hoe kan dit worden voorkomen?
Met de invoering van de WWB zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet waaronder handhaving. Uit de CBS fraude- en debiteurenstatistiek over 2004 blijkt dat er minder fraudegevallen zijn geconstateerd (overtreding inlichtingenplicht), doch dat het totale fraudebedrag en gemiddeld fraudebedrag is gestegen. In 2002 en 2003 was het aantal geconstateerde fraudegevallen hoger, omdat een deel van de gemeenten bezig was met het wegwerken van de achterstand met de verwerking van de belastingsignalen, waarbij het veelal ging om kleinere schadebedragen. In 2004 was sprake van meer constateringen op het vlak van zwarte fraude en partnerfraude, waarbij het veelal gaat om relatief hoge schadebedragen.
Zoals in het antwoord op vraag 66 is aangegeven zijn gemeenten de methode van Hoogwaardig Handhaving aan het implementeren. Het concept van Hoogwaardig Handhaven dat onder meer vroegtijdig informeren, optimaliseren van de dienstverlening, vroegtijdige detectie (risicoanalyse zoals scorekaart) bevat en het daadwerkelijk sanctioneren (lik op stuk) zal naar verwachting zijn vruchten gaan afwerpen in de komende jaren.
Kan de regering een verklaring geven voor de onderuitputting van het budget van REA-lasten van € 2 miljoen?
In de Regeling fondsbelasting Wet REA (Staatscourant 1998, 111) is geregeld hoe het Reïntegratiefonds wordt gevoed vanuit de diverse sociale verzekeringsfondsen (arbeidsongeschiktheidsfondsen en Algemeen Werkloosheidsfonds). Ook vanuit het Arbeidsongeschiktheidsfonds Jonggehandicapten (AfJ) gaan er middelen naar het Reïntegratiefonds. De bijdragen vanuit de sociale verzekeringsfondsen worden zo vastgesteld dat de uitgaven vanuit het Reïntegratiefonds volledig worden gedekt. In het Reïntegratiefonds is derhalve nooit sprake van een overschot of een tekort.
Omdat een deel van de uitvoeringskosten niet meer op het Reïntegratiefonds rusten maar zijn toebedeeld aan andere arbeidsongeschiktheidsfondsen zijn er ten laste van het Reïntegratiefonds minder uitgaven gedaan. Dit werkt via de Regeling fondsbelasting Wet REA door naar de sociale verzekeringsfondsen die het Reïntegratiefonds voeden. Voor het AfJ betekent dit een verlaging van de bijdrage 2004 van 2 mln euro (zie tabel 3.1. van het Jaarverslag 2004, blz. 125).
Kan de regering aangeven waarom de doelstelling voor 2004 voor de tijdigheid van de Wajong uitkeringen niet is behaald en zelf lager is dan 2003?
De verklaring voor de lage tijdigheid is voor een groot deel gelegen in het uitstellen van de afronding van de einde wachttijdbeoordeling tot ná 1 oktober in verband met de implementatie van het aangepaste schattingsbesluit. Hierdoor werd voorkomen dat klanten met twee verschillende schattingscriteria geconfronteerd werden. Daarnaast is in 2004 het referentiewerkproces ingevoerd en zijn aanpassingen doorgevoerd ten behoeve van de uitvoering van het nieuwe schattingsbesluit. Dit heeft extra druk gegeven op de beschikbare capaciteit en daarmee de tijdigheid.
Waarom is de tijdigheid van de Wajong in 2004 veel lager dan het streven? Welke actie is nodig om de tijdigheid snel te verbeteren? Hoe wordt dat bereikt?
Zie vraag 69.
Kan de regering toelichten waarom er voor de Wajong geen aparte handhavingsgegevens beschikbaar zijn? Kan tevens worden aangeven of de regering verwacht dat de aanpak efficiënter kan worden indien deze gegevens wel bekend zijn? Zo ja, waarom wordt dit niet ingevoerd? Zo neen, waarom niet?
UWV verstrekt de handhavingsgegevens voor WAO inclusief Wajong (en WAZ) gezamenlijk in de periodieke verantwoordingsinformatie, omdat het arbeidsongeschiktheidsregelingen met gelijke verplichtingen betreft. Naleving van de verplichtingen wordt inzichtelijk door middel van controles, die zowel op reguliere wijze als op basis van risico-analyse worden uitgevoerd. Op deze wijze zijn de risico's afgedekt.
Kan de regering aangeven waarom er gekozen is voor een andere tellingsystematiek voor de in- en uitstroom van de Wajong?
Uitkeringen die in hetzelfde jaar herleven als ze beëindigd zijn, worden vanaf 2004 meegeteld. Dit maakt de telling volledig. Het gevolg hiervan is dat zowel de instroom als de uitstroom met eenzelfde aantal toeneemt (het gaat om 580 uitkeringen).
Hoe gaat de regering voorkomen dat de uitgaven WIK volgend jaar weer zo volledig verkeerd worden ingeschat?
De uitgaven zijn nu naar verwachting beter ingeschat omdat meer dan in het verleden rekening is gehouden met het effect van achterlopende brutering. Daarnaast is per 1 januari 2005 de WWIK ingegaan. Bij de WWIK zijn bruteringseffecten niet aan de orde omdat de WWIK een bruto-uitkering is.
Kan de regering uiteenzetten waarom dat zij verwachtte dat de WIK uitkeringslasten in 2004 ten opzichte van 2003 met €15 000 (oftewel 31%) zou dalen, terwijl de uitkeringslasten in de jaren voor 2004 constant stegen?
De WIK-uitgaven 2004 zijn hoger dan in de ontwerpbegroting is aangegeven. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen.
1) het aantal mensen dat binnen 4 jaar herinstroomt is onderschat. Hierdoor hebben vanaf 2003 minder mensen hun maximale termijn bereikt dan eerder geraamd is. Het volume is daarom hoger uitgekomen dan eerst gedacht
2) WIK-uitkeringen werden in de periode 1999–2004 uitgekeerd in netto-bedragen. Brutering vond later plaats en liep achter. Dit effect is in de ontwerpbegroting 2004 te laag ingeschat.
Kan de regering aangeven waarom zij niet bedacht was op de stijging van de gemiddelde prijs voor kinderbijslag als gevolg van een groot aantal kinderen naar een hogere leeftijdscategorie? Is dit niet makkelijk te voorspellen aan de hand van aanwezige informatie?
De gemiddelde prijs voor de kinderbijslag wordt berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de aantallen kinderen per leeftijdscategorieën en de bijbehorende kinderbijslagbedragen. De verhouding tussen jonge en oude kinderen wordt bepaald door de factoren geboorte, sterfte, immigratie en emigratie. Deze factoren zijn niet makkelijk te voorspellen.
Hoe komt het dat in het budget voor kinderopvang (€ 256 mln) bijna € 18 mln op de plank is blijven liggen?
De uitgaven op het budget voor Kinderopvang zijn € 17,6 mln lager uitgevallen dan begroot. Het grootste deel van dit verschil wordt echter wel aangewend voor kinderopvang omdat dit betrekking heeft op een overboeking naar het Ministerie van Financiën voor uitvoeringskosten van de Belastingdienst voor de Wet Kinderopvang (€ 14,7 mln).
De eerste nulmetingen voor de prestatie-indicator voor operationele doelstelling 1 (vermindering van het verschil tussen gewenst en feitelijk gebruik van verlof) vindt plaats 2005. Worden de resultaten van die meting werkelijk pas begin 2006 gepubliceerd? En blijft de regering vasthouden aan de doelstelling dat de vermindering met een kwart in 2007 moet zijn behaald?
Als de eerste tussentijdse resultaten begin 2007 naar buiten komen, betekent dit dan dat aanvullende maatregelen dan pas op zijn vroegst in de begroting voor 2008 kunnen worden opgenomen?
Het CBS voert de monitor arbeid en zorg uit. De eerste nulmeting voor de monitor «combineren arbeid en zorg» vindt plaats in 2005, als onderdeel van een al langer bestaande enquête naar de beroepsbevolking (Enquête Beroeps Bevolking). De systematiek van deze enquête gaat uit van dataverzameling gedurende het gehele jaar. Vandaar dat de resultaten van de nulmeting begin 2006 gepubliceerd kunnen worden.
Het proces van verdere implementatie van de Wet arbeid en zorg zal gevolgd worden aan de hand van deze monitor. De regering ziet geen aanleiding om de doelstelling (het verminderen van de discrepantie met een kwart) te verlaten. Afhankelijk van de resultaten van de monitor in 2006 en 2007 wordt bezien of aanvullende beleidsmaatregelen aan de orde zijn.
Waarom is het aantal vrouwen in de top van de overheid 20% (3%-punt) achtergebleven bij de doelstelling? Welke maatregelen zal de rijksoverheid nemen gezien dit teleurstellende cijfer?
Het aandeel vrouwen in hogere functies bij de overheid stijgt geleidelijk, maar overheidsinstellingen verschillen hierin van elkaar. Zo zijn er departementen met relatief veel vrouwen in de middenfuncties, maar waar de doorstroom naar hogere functies stokt, op andere departementen vindt de stagnatie al plaats in de middenfuncties of is het aandeel vrouwen in de hele organisatie laag. Het onderzoek Genderbewust Personeelsbeleid (SZW/04/57344) bij de overheid gaf aan dat een extra inspanning nodig is. Zo ontwikkelt BZK in samenspraak met andere departementen beleid voor diversiteitmanagement bij de overheid. Daarnaast hebben 14 overheidsorganisaties geparticipeerd in het Equalproject MIXED en de Ambassadeursnetwerken Glazen Plafond om de doorstroom van vrouwen te vergroten. Verder wordt een benchmark «glazen plafond» ontwikkeld voor de overheid, gekoppeld aan de website www.glazenplafondindex.nl. Daarmee zullen overheidsinstellingen onderling worden vergeleken, zowel cijfermatig als wat betreft hun beleid.
Kan de regering nader toelichten wat de efficiencytaakstelling wat betreft artikel 12 inhield?
Als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord zijn een aantal budgetten op artikel 12 structureel verlaagd. De personele en materiële budgetten zijn daarbij met ingang van 2004 meerjarig verlaagd met in totaal € 0,101 miljoen, het budget primair proces (beleidsuitgaven) is voor 2004 verlaagd met € 0,104 miljoen en met ingang van 2005 structureel verlaagd met € 0,133 miljoen.
De algemene conclusie van een aantal Europese conferenties tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap was dat in geen van de lidstaten specifiek beleid werd gevoerd voor vrouwen uit etnische minderheden of voor migrantenvrouwen, terwijl dat eigenlijk wel nodig zou zijn. Dat geldt dus ook voor Nederland. Welk nieuw of aanvullend beleid acht de regering op dit punt noodzakelijk voor Nederland?
Ik acht aanvullend beleid voor Nederland niet nodig. De Commissie PaVEM heeft de afgelopen twee jaar met de G30 afspraken gemaakt over een aanbod taal en werk voor allochtone vrouwen. De Commissie PaVEM zal op 9 juni haar eindresultaat overhandigen aan de minister van SZW en de minister voor V&I (zie vraag 56). Deze zal onder andere worden gekoppeld aan de uitvoering van het Plan van aanpak emancipatie en integratie, dat nog doorloopt tot eind 2006. Ook zullen de ministers een advies in ontvangst nemen (Taal Totaal) over extra taalscholing van allochtone vrouwen. Met de inzet van al deze activiteiten wordt een stevige impuls gegeven aan het beleid voor allochtone vrouwen.
Wat heeft de integratie van de Vrouwen Veiligheids Index in al bestaande lokale veiligheidsindexen tot nu toe opgeleverd?
De resultaten van de VVI-pilots zijn inmiddels door het Verwey Jonker Instituut opgeleverd in een eindrapport. Dit eindrapport zal ik voor 15 juni aan de Tweede Kamer sturen.
Welke projecten op het gebied van arboconvenanten zijn niet dan wel later dan 2004 aanbesteed?
Zes tweedefase convenanten zijn begin 2005 ondertekend. Daarnaast zijn bij lopende convenanttrajecten een aantal voor 2004 geplande projecten later gestart.
Wat is de reden dat de uitgaven voor de SPA-regeling en enkele projectsubsidies zijn vertraagd en zijn deze uitgaven inmiddels voldaan? Zo neen, waarom niet?
De projecten die SPA subsidieert zijn productontwikkelingsprojecten. Deze projecten vergen meerdere jaren voor een succesvolle afronding. Inmiddels zijn enkele producten uit voorgaande jaren gerealiseerd en op de markt gebracht. Aangezien conform de regeling alleen werkelijk gemaakte kosten worden vergoed, zijn de projectsubsidies uit 2003 nog niet geheel uitbetaald. Subsidies die de komende jaren worden toegekend zullen hetzelfde (vertraagde) uitgavenpatroon kennen.
Wat is de reden van de onzekerheid over het behalen van het streefcijfer voor het arbeidsrisico kracht zetten?
Het deel van de werkenden dat veel kracht moet zetten tijdens het werk, is al enige jaren stabiel rond de 22%. De verwachting is dat de afname van kracht zetten ten gevolge van de convenantactiviteiten de komende jaren in de cijfers tot uiting zal komen, maar dat door onderstaande effecten het streefpercentage van 15,4 in 2006 zeker nog niet zichtbaar zal zijn.
• Momenteel zijn nog niet alle convenanttrajecten afgerond. Daardoor is een deel van de maatregelen en instrumenten in een aantal trajecten nog niet zo lang beschikbaar, of zelfs nog in ontwikkeling. Het proces van implementatie van maatregelen is dus nog volop gaande.
• Daarnaast hebben convenantmaatregelen over het algemeen enige tijd nodig voordat ze effect sorteren. Bij het aanvankelijk vastgelegde streefcijfer is er, achteraf gezien, te weinig rekening mee gehouden dat maatregelen in veel van de convenanten pas aan het einde van het traject op volle sterkte zijn. De effectieve doorwerking van maatregelen via brancheaanpak naar individuele bedrijven kost daarna nog extra tijd.
• Bovendien lopen metingen altijd enige tijd achter op de werkelijkheid. Wat in 2006 bereikt zal zijn, is pas op zijn vroegst medio 2007 zichtbaar in de cijfers.
42 sectoren kwamen in aanmerking voor een tweedefase arboconvenant. Toch nemen naar verwachting slechts 18 sectoren deel aan die tweede fase. Hoe verklaart de regering dit teleurstellende resultaat? Welke actie zal de regering ondernemen om het aantal deelnemende sectoren te verhogen?
In 2003 is een tweetal selectiecriteria geformuleerd voor deelname aan de tweedefase, namelijk de omvang van de WAO-problematiek én de omvang van de sector. Op basis daarvan bleken 42 sectoren in aanmerking te komen voor deelname, waarvan 31 sectoren die al een eerstefasetraject waren gestart en 11 zogenaamde «nieuwe» sectoren. Met vertegenwoordigers van deze 42 sectoren zijn de onderhandelingen gestart. De verwachting was op dat moment dat ongeveer de helft daarvan daadwerkelijk zou leiden tot een tweedefaseconvenant. Uiteindelijk hebben 19 sectoren een tweedefaseconvenant afgesloten. Dit is een bevredigend resultaat.
In de besprekingen met sectoren die geen tweedefaseconvenant hebben afgesloten, zijn de volgende redenen genoemd:
• de reductiedoelstellingen van 20% ten aanzien van ziekteverzuim en/of WAO-instroom zijn al in de eerstefase behaald en nóg een keer een dergelijke reductie doelstelling wordt te ambitieus geacht;
• de uitvoering van de afspraken in het eerstefaseconvenant vragen alle energie en aandacht;
• er is geen financiering voor de tweedefase beschikbaar.
Op basis van welke criteria zijn de streefcijfers voor het jaar 2005 bepaald?
In de missie van de Arbeidsinspectie is aangegeven, dat voorrang wordt gegeven aan de aanpak van misstanden en hoge risico's. Voor het bepalen welke dat zijn en waar deze het meeste voorkomen wordt gebruik gemaakt van een risicoanalyse model. In deze analyse worden gegevens over het ziekteverzuim, de instroom in de WAO, ongevallen en blootstelling aan risico's betrokken. De streefcijfers voor 2005 zijn op dat speciaal voor de Arbeidsinspectie ontwikkelde Arbeidsinspectie Risicoanalysemodel Arbeidsomstandigheden (AIRA) gebaseerd.
Waarom heeft de arbeidsinspectie in 2004 relatief veel aandacht besteed aan grote in plaats van aan kleine bedrijven? Bij grote bedrijven is de streefwaarde voor de inspectiefrequentie overtroffen, bij kleine onderschreden. In hoeverre is sprake van een afruil tussen controle bij grote en bij kleine bedrijven?
Er zijn in Nederland ca. 450 000 kleine en 116 000 middelgrote en grote vestigingen van bedrijven. In 2004 zijn 6 394 inspectietrajecten die betrekking hadden op kleine bedrijven en 12 992 inspectie trajecten bij middelgrote en grote bedrijven afgesloten. Inspecties bij grotere bedrijven zijn in het algemeen efficiënter omdat per inspectie de arbeidsomstandigheden van meer werknemers kunnen worden beïnvloed dan bij een inspectie in een klein bedrijf. Het streven voor 2005 is er op gericht relatief meer kleine bedrijven in de hoge risicoklasse te inspecteren. In vergelijking met 2003 zijn er in 2004 al 45% meer kleine bedrijven in die klasse bezocht.
Kan een totaal overzicht gegeven worden van de uitgaven die noodzakelijk zijn gebleken wat betreft ontvlechting Arbvo?
In mijn brief over de Afwikkeling Arbeidsvoorziening van 28 april jl (AM/BR/2005/3055) informeerde ik u over de kosten die verband houden met de financiële afwikkeling van de liquidatie van Arbeidsvoorziening. De raming voor de uitgaven voor de afwikkeling van Arbeidsvoorziening van 2002 tot en met 2027 komen cumulatief uit op € 495 mln, waarvan een bedrag van € 406 mln al is verantwoord en nog € 89 mln. beschikbaar is voor de periode na 1 november 2004.
In die brief is onderstaand schema opgenomen.
Samenvatting ontwikkeling kosten afwikkeling Arbeidsvoorziening
De onderuitputting voor handhaving is bijna € 31 miljoen. Als verklaring wordt gegeven dat de voorbereiding van enkele acties langer heeft geduurd? Heeft men dit geld gereserveerd voor 2005 zodat er in het lopende jaar voldoende geld is voor de handhavingsacties?
Het budget voor 2005 is toereikend om de voor 2005 voorgenomen acties op het gebied van handhaving te financieren.
Wat zijn de uitgaven voor wat betreft voorlichtingscampagnes op het gebied van emancipatie?
De uitgaven voor wat betreft voorlichting op het gebied van emancipatie zijn verantwoord op artikel 12 Coördinatie Emancipatiebeleid. De realisatie voor 2004 (€ 0,094 miljoen) heeft betrekking op het e-magazine «Op Gelijke Voet» (www.opgelijkevoet.nl).
Aangegeven wordt dat de subsidies in bij de beleidsartikelen beleidsmatig worden toegelicht. Bij de beleidsmatige toelichting blijkt dat dit niet bij elk subsidie gebeurd is. Kan de Regering de subsidie-uitgaven die niet beleidsmatig zijn verklaard alsnog beleidsmatig verklaren?
Bij de beleidsartikelen 2 en 5 ontbreken de toelichtingen. Deze worden hieronder alsnog verstrekt.
De subsidies kinderopvang maken deel uit van het totale budget Kinderopvang (operationele doelstelling 2), zijn niet apart zichtbaar op artikel 11 en daarom ook niet apart toegelicht. De toelichting op «Kinderopvang» en «Operationele doelstelling 2» op pagina's 70 en 71 van het Jaarverslag, geldt voor het gehele budget dus inclusief de subsidieuitgaven op artikel 11.
De overige subsidies zijn wel bij de beleidsartikelen toegelicht.
Subsidies artikel 2
De hogere subsidieuitgaven op artikel 2 worden geheel veroorzaakt door het Innovatieprogramma Werk en Bijstand. Vanwege de grote belangstelling voor dit Innovatieprogramma is er gedurende de uitvoering van de begroting 2004 extra budget ter beschikking gesteld om aan meer projecten, dan oorspronkelijk geraamd, subsidie te kunnen verstrekken.
Subsidies artikel 5
Ten laste van het budget subsidies op artikel 5 worden de in het verleden aangegane verplichtingen «Armoedebeleid», «NIBUD» en «overige projecten» financieel afgewikkeld. Niet alle openstaande verplichtingen zijn in 2004 tot betaling gekomen. Een deel van de openstaande verplichtingen zal in 2005 worden afgewikkeld.
Kan de regering toelichten waarom de tijdigheid van de uitvoering van de WW is achtergebleven bij de doelstelling?
In 2004 is een doelstelling van 86% afgesproken voor de tijdige uitvoering van de WW. De realisatie is 91%. De doelstelling is derhalve gerealiseerd.
De uitvoeringskosten van de WW als percentage van de totale WW-uitgaven zijn gedaald. Kan de regering gemotiveerd aangeven of deze daling zich zal voortzetten? In hoeverre zijn de uitvoeringskosten te bestempelen als «vast» en in hoeverre als «variabel»?
In absolute termen laten de uitvoeringskosten WW gedurende de jaren 2000–2004 een stijging zien, met name veroorzaakt door het toenemende beroep op de WW. In het geval van een stijgend volume neemt de verhouding kosten/totale uitgaven (uitkeringslasten) af aangezien de vaste kosten per persoon dalen en zodoende de marginale kosten (per persoon) steeds kleiner worden.
Voorts zullen de uitvoeringskosten WW de komende jaren een daling vertonen als gevolg van de in het financiële beeld verwerkte beleidsintensiveringen en de SUWI-efficiency-besparingen. Hierdoor zal het efficiencyniveau stijgen en zal de verhouding kosten/totale uitgaven (uitkeringslasten) verder afnemen.
Het aantal onrechtmatigheden bij de WW is meer dan twee keer zo hoog als waarnaar werd gestreefd in 2004. Hoe komt dat? Waarom is de rechtmatigheid minder goed in orde dan in 2002? Welke maatregelen nemen regering en UWV om de rechtmatigheid te verbeteren?
Het streven is om voor alle wetten een rechtmatigheidscore van 99% te bereiken. Voor de WW ligt deze score onder dit percentage. UWV heeft in het jaarverslag 2004 een analyse gepresenteerd van de belangrijkste knelpunten. Een meerjarig traject is in gang gezet om de rechtmatigheid te verhogen. In de overgangssituatie 2002–2004, waarin ook de transformatie van het UWV plaatsvindt, kan dit leiden tot een lichte afname van de rechtmatigheid.
Om de rechtmatigheid WW te verbeteren heeft UWV in 2004 zijn werkprocessen rondom werkloosheid geüniformeerd. Tevens is de convergentie van systemen van ex-Cadans naar het ex-GAK-systeem voltooid. In 2005 vindt de convergentie van de ex-GUO naar ex-GAK-systeem plaats. In 2004 is daarnaast een nieuw kwaliteitssysteem ingevoerd en geoptimaliseerd. Voor 2005 worden verder verbetermaatregelen genomen om te komen tot reductie van fouten in dominante aspecten: sollicitatieactiviteiten (via onder meer inzet van de reïntegratiecoach), verwijtbare werkloosheid en daglonen. Deze maatregelen zullen vanaf 2005 effect sorteren.
Daarnaast is in overleg met het UWV een dereguleringstraject in gang gezet in het kader van de WW, waarvan in de komende jaren ook een vereenvoudiging van de werkprocessen en verbetering van de rechtmatigheid verwacht mag worden.
Zie ook antwoord op vraag 13 bij het rapport van de Rekenkamer.
Hoe verhoudt de instroomkans van 57½-plussers zich tot de instroomkans van jongere groepen, zoals bijvoorbeeld de leeftijdsgroepen van 35 tot 40 jaar, 40 tot 45, 45 tot 50, 50 tot 55?
Instroomkans wordt gedefinieerd als het aantal nieuwe WW-uitkeringen per honderd verzekerden in een bepaalde leeftijdscategorie. De onderstaande tabel geeft de instroomkansen weer van verschillende leeftijdscategorieën in de jaren 2002 t/m 2004.
Tabel: Aantal nieuwe WW-uitkeringen per honderd verzekerden
Bron: jaarverslagen UWV
Uit de tabel blijkt dat de instroomkans van de leeftijdscategorie 57½-plus t.o.v. de jongere leeftijdscategorieën in de loop van de periode 2002–2004 aanmerkelijk is verbeterd. Ter illustratie een getallenvoorbeeld: de instroomkans van de leeftijdscategorie 57½-plus was in 2002 23% hoger dan de instroomkans voor de leeftijdscategorie 45 tot 54 jaar (i.e. 5,4 / 4,4), in 2004 was die 2% lager (i.e. 5,5 / 5,6). De verhouding tussen de instroomkansen van deze leeftijdscategorieën is dus gedaald van 1,23 naar 0,98.
Welk percentage van de beëindigde WW-uitkeringen hangt samen met het bereiken van de leeftijd van 65 jaar? Welk percentage hangt samen met het aflopen van de WW-uitkering vóór de leeftijd van 65 is bereikt? Hoe hebben deze cijfers zich ontwikkeld in de periode 2002–2004?
In het jaarverslag onderscheidt UWV een aantal redenen voor het beëindigen van WW-uitkeringen. De onderstaande tabel vermeldt voor de jaren 2002–2004 de aantallen en percentages voor de beëindiging «wegens bereiken van de leeftijd van 65 jaar» en «wegens bereiken van de maximum uitkeringsduur»:
Tabel: 65 jaar en maximum uitkeringsduur als reden voor beëindiging WW-uitkering (x 1 000 uitkeringen en in procenten)
Bron: jaarverslagen UWV
Uit de tabel blijkt dat steeds meer oudere uitkeringsgerechtigden uitstromen voor zij 65 jaar worden. In 2004 bereikten meer WW-gerechtigden hun maximum uitkeringsduur dan in voorgaande jaren.
Het percentage WW'ers voor wie de «sluitende aanpak» in 2004 niet sluitend was, ligt op 14%. Dat is bijna drie keer zo hoog als het streven (5%). Hoe kan dat worden verklaard? Welke actie ondernemen regering en UWV om de sluitende aanpak vanaf nu ook daadwerkelijk sluitend te laten zijn? In hoeverre verschilt dat van de acties die zij voor 2004 hebben genomen?
Ten aanzien van de Sluitende Aanpak van de WW-populatie kwam het UWV in 2004 uit op 86 procent. Hiermee is niet voldaan aan de norm van 95 procent. Omdat de prestatie-indicator sluitende aanpak pas achteraf inzicht geeft in resultaten, is in 2004 de nieuwe prestatie-indicator snelle start WW toegevoegd. Deze prestatie-indicator geeft in een eerder stadium inzicht in de prestaties van UWV waardoor tijdig bijsturen mogelijk wordt. In 2004 bleek dat de realisatie van de snelle start WW achterbleef bij de verwachtingen o.a. door hoge instroom in de WW. In de kwartaalberichten Arbeidsmarkt is hierover gerapporteerd. In 2004 zijn verschillende stappen gezet om een snelle start van reïntegratie mogelijk te maken. Zo is een wetsvoorstel ingediend waardoor het mogelijk zal worden om in bepaalde situaties reeds vóór de eerste WW-dag met reïntegratie te beginnen. Het voornemen is om op 1 oktober de reïntegratiecoach operationeel te laten worden. De reïntegratiecoach bewaakt de voortgang van de reïntegratie. Door deze maatregelen wordt verwacht dat in het derde kwartaal van 2005 de streefwaarde voor de snelle start WW zal worden gehaald. In het eerste kwartaal van 2005 is al in 42% van de gevallen de snelle start gerealiseerd terwijl over 2004 het resultaat 25% was. Door verbetering van de snelle start zal ook de realisatie van de sluitende aanpak verbeteren. Over 2004 was de realisatie 86% maar begin 2005 is de sluitende aanpak WW realisatie gestegen tot 90%.
Zijn de laatste twee kolommen in de onderste twee regels van tabel 1.4 met elkaar te vergelijken? Zo ja, waarom blijft de realisatie dan zo dramatisch ver achter bij de streefcijfers?
De kolommen bij het plaatsingspercentage nieuwe instroom WW zijn niet direct vergelijkbaar en moeten met de juiste toelichting gelezen worden. Het plaatsingspercentages WW 4% betreft de plaatsingen van contracten die in 2004 zijn gestart. Als gevolg van de duur van reïntegratietrajecten komen plaatsingspercentages met een vertraging van ongeveer 2 jaar beschikbaar. In het eerste kwartaal 2007 is de daadwerkelijke realisatie 2004 bekend. De 4% is een tussenstand.
De kolommen bij de snelle start nieuw instroom WW zijn wel vergelijkbaar. In 2004 is de prestatie-indicator snelle start toegevoegd om te zorgen dat cliënten niet onnodig lang hoeven te wachten met de aanvang van reïntegratie. Het streven was om in 85 procent van de gevallen tijdig (binnen 4 weken na het vaststellen van de afstand tot de arbeidsmarkt door CWI) met een reïntegratietraject te starten. In de loop van 2004 bleek dat het niet zou lukken om deze norm te realiseren o.a. door hoge instroom in de WW. In de kwartaalberichten Arbeidsmarkt is hierover gerapporteerd. In 2004 zijn verschillende stappen gezet om een snelle start van reïntegratie mogelijk te maken. Zo is een wetsvoorstel ingediend waardoor het mogelijk wordt per 1 juli 2005 om in bepaalde situaties reeds vóór de eerste WW-dag met reïntegratie te beginnen. Het voornemen is om op 1 oktober de reïntegratiecoach operationeel te laten worden. De reïntegratiecoach bewaakt de voortgang van de reïntegratie. Door deze maatregelen wordt verwacht dat in het derde kwartaal van 2005 de streefwaarde zal worden gehaald. In het eerste kwartaal van 2005 is al in 42% van de gevallen de snelle start gerealiseerd terwijl over 2004 het resultaat 25% was.
Wat is de verklaring voor het verschil tussen het aantal signalen van reïntegratiebureaus en het aantal opgelegde maatregelen door het UWV? Wat zijn de richtlijnen voor reïntegratiebureaus voor het melden van onvoldoende inzet bij reïntegratie?
Het verschil tussen het aantal signalen en het aantal getroffen maatregelen laat zich als volgt verklaren. Een maatregel wordt opgelegd wanneer de betrokken cliënt verwijtbaar zijn verplichting om mee te werken aan zijn reintegratie niet is nagekomen. Met andere woorden: niet alle gesignaleerde overtredingen leiden tot een maatregel.
Daarnaast bestaat er altijd ruimte tussen het tijdstip waarop de signalen binnenkomen en het tijdstip waarop de maatregelen worden opgelegd.
Waaraan wordt de bijna dertig miljoen euro aan besparingen op het budget voor de Algemene nabestaandenwet (Anw) besteed?
Het betreft een meevaller ten opzichte van het oorspronkelijk geraamde bedrag. Dit is ten gunste gekomen van het EMU-saldo van 2004.
Is de verslechtering van de tijdigheid in de Anw louter toe te schrijven aan het wegwerken van oude werkvoorraden? Welke maatregelen zijn in gang gezet om de tijdigheid drastisch te verbeteren?
De tijdigheid in de uitvoering van de ANW door de SVB is niet verslechterd maar, integendeel, in alle opzichten verbeterd in 2004 ten opzichte van 2003. Ook werd in 2004 voldaan aan de afgesproken normen.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de tijdigheid ANW nationaal in het tweede kwartaal van 2004 eenmalig tot onder de norm van 2004 gezakt in verband met het wegwerken van de oude voorraden. In de kwartalen daarna is de tijdigheid echter fors gestegen tot 94%.
Tijdigheid ANW nationaal | 1e kw 2004 | 2e kw 2004 | 3e kw 2004 | 4e kw 2004 | 1e kw 2005 | Norm 2004 |
---|---|---|---|---|---|---|
85% | 77% | 91% | 94% | 94% | 80% |
In Tabel 4.2 van het Jaarverslag SZW 2004 wordt als realisatie Tijdigheid ANW nationaal voor 2003 en 2004 een percentage van 87% respectievelijk 86% vermeld. De ogenschijnlijke verslechtering met 1% wordt veroorzaakt doordat in 2003 de prestatie-indicator uitsluitend betrekking had op Aanvragen en in 2004 op zowel Aanvragen als Mutaties met rechtsgevolg. Worden de prestaties met betrekking tot de Aanvragen vergeleken dan zien we een verbetering van 87% in 2003 naar 92% in 2004. Deze cijfers zijn opgenomen in het SVB Jaarverslag 2004 op pagina 115.
In tabel 4.2 blz. 131 van het Jaarverslag en in de Begroting 2004 van SZW is een streefpercentage opgenomen van 90%, dit moet zijn 80%.
In tabel:
Tijdigheid ANW nationaal | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Norm 2004 |
---|---|---|---|
Aanvragen | 87% | 92 % | |
Mutaties met Rechtsgevolg | Niet gemeten | 85% | |
Totaal | 87% | 86% | 80% |
Kan de regering verduidelijken waarom het streven bij de tijdigheid van de Anw niet is gehaald en waardoor de tijdigheid ten opzichte van 2003 is gedaald?
Zie vraag 101.
Kan de regering aangeven hoe het percentage afdoening eruitziet bij een administratieve afdoening van minder dan € 6000, deze wordt namelijk niet bij tabel 4.3 betrokken? Kan tevens worden aangegeven waarom fraudegevallen van minder dan € 6000 niet betrokken worden bij de realisatiegegevens?
De afdoeningsgegevens hebben uitsluitend betrekking op fraude, waarbij SVB dit begrip reserveert voor opzettelijke overtredingen met een schadebedrag van meer dan € 6 000. SVB heeft (na het verschijnen van het Jaarverslag SZW 2004) in haar Rapportage Handhaving over 2004 wel een overzicht verstrekt van het aantal opgelegde waarschuwingen, boetes en maatregelen m.b.t. overtredingen waarvan het schadebedrag lager is dan € 6 000. Voor het jaar 2006 zijn inmiddels afspraken gemaakt over een verdere verbetering van de registratie waardoor zowel het totale aantal constateringen als de sanctionering van overtredingen (inclusief de huidige fraude) in beeld wordt gebracht.
Waarvoor wordt de besparing op de uitgaven voor de AOW aangewend?
De uitkeringslasten vallen lager uit doordat de gemiddelde prijs daalt als gevolg van twee factoren. Zo neemt het aantal uitkeringsgerechtigden met niet-verzekerde jaren toe. Voorts daalt de hoogte van de gemiddelde toeslag voor jongere partners in verband met hogere inkomensverrekening.
De besparing is ten gunste gekomen van het EMU-saldo van 2004.
Kan de regering toelichten hoe het staat met de aanpassingen in CAO's en regelingen als gevolg van de beleidsmaatregelen op het vlak van VUT, prepensioen en levensloop?
In veel sectoren zijn arbeidsvoorwaardenonderhandelingen gestart. In veel CAO's zijn nog geen inhoudelijke, maar wel procedurele afspraken gemaakt. Hierbij zijn CAO-partijen meestal overeengekomen om later dit jaar, meestal na een gezamenlijke studie, concrete afspraken te maken ten aanzien van vut, prepensioen en levensloop.
Meer informatie over de relevante CAO-ontwikkelingen en over de voorbereidingen van pensioenuitvoerders zal medio september naar de Tweede Kamer worden gezonden.
Kan de regering aangeven waarom de koopkrachtreparaties voor ouderen en chronisch zieken de groep AOW-ers met een klein pensioen niet hebben bereikt en zij een koopkracht daling hebben moeten ervaren in 2004?
Het doel van de pakketverkleining in het ziekenfonds was het beperken van de premiestijging vanwege de sterk oplopende kosten. De premiestijging is in 2004 beperkt gebleven. De aanpassingen in de buitengewone uitgavenregeling hadden tot doel om het beschikbare geld beter bij chronisch zieken en gehandicapten terecht te laten komen. Verder is in 2004 met de Tegemoetkomingsregeling Buitengewone Uitgaven het verzilveringsprobleem van huishoudens met een laag inkomen en hoge zorgkosten opgelost. Over de het effect van deze wijzigingen in de buitengewone uitgaven zal in september meer duidelijkheid komen wanneer het onderzoek van de Belastingdienst naar het effect van de wijzigingen in 2004 beschikbaar komt.
Voor huishoudens die onvermijdbare extra kosten moesten maken, is geld aan de gemeenten ter beschikking gesteld voor gerichte compensatie. Om het gebruik van deze compensatie te bevorderen is het Rijk een uitgebreide informatiecampagne gestart.
Voor zover de informatie nu strekt is het beeld in 2004 geworden zoals dat in december 2003 met de Kamer is besproken. Waar de maatregelen leidden tot onbedoelde effecten zijn ze waar mogelijk verzacht.
Het algemene koopkrachtbeeld voor ouderen met een laag inkomen stak positief af tegenover dat van andere groepen. Dit beeld is licht verbeterd ten opzichte van de verwachting in 2003. Naar het oordeel van het Kabinet blijft daarmee sprake van een evenwichtig en verantwoord inkomensbeeld, met voldoende aandacht voor zwakke groepen.
Kamerstuk | Indiener(s) | Omschrijving / onderwerp | Afgedaan met |
---|---|---|---|
29 257, nr. 6 | – Depla, ir. S. (PvdA) – Omtzigt, P.H. (CDA) | Motie-Depla/Omtzigt over een onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden om NP op te bouwen, dan wel opgebouwde rechten voor een OP om te ruilen voor een recht op NP en hiervan uiterlijk op 1.4 2004 verslag te zenden aan de TK. | In het wetsvoorstel voor de Pensioenwet, dat naar verwachting in 2005 bij de Tweede Kamer wordt ingediend, wordt de uitruil van ouderdomspensioen voor nabestaandenpensioen opgenomen. |
28 862, nr. 31 | – Noorman-den Uyl, S.E.A. (PvdA) – Smilde, mw. M.C.A. (CDA) | Motie-Noorman den Uyl/Smilde over het recht op vakantie | Het kabinet heeft gereageerd op de motie met de brief van 7 april 2004 (28 862, nr. 36). De WW kent slechts categorale vrijstellingen van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing. Werklozen die ouder zijn dan 57,5 jaar kunnen dus, evenals andere werklozen, geen individuele ontheffing van de sollicitatieplicht hebben. Derhalve kent de WW geen individueel vrijgestelden van de sollicitatieplicht, die recht kunnen krijgen op 65 vakantiedagen. In de brief van 31 maart 2005 (28 862, nr. 43) kondigt het kabinet aan dat vrijwilligers en mantelzorgers van 57,5 jaar en ouder, die vrijgesteld worden van de sollicitatieplicht, recht krijgen op 65 vakantiedagen. Deze regeling treedt per 1 juli 2005 in werking. |
29 200 XV, nr. 52 | – Bussemaker, dr. M. (PvdA)– Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Weekers/Bussemaker over meer overheidsbanen creëren tussen WML en de laagste bestaande CAO-loonschalen + z.s.m. bestaande eigen laagste CAO-loonschalen opvullen | Motie is overgedragen aan verantwoordelijk Minister van BZK. Dit is aan de Tweede Kamer gecommuniceerd in brief 29 200 XV, nr. 69 (20 jan. 2004). |
29 200 XV, nr. 61 | – Vlies, ir. B.J. van der (SGP) | Motie-Van de Vlies over het onverwijld met verdere maatregelen te komen indien in 2004 zou blijken dat de negatieve effecten voor bepaalde groepen chronisch zieken, gehandicapten en ouderen nog dusdanig groot zijn dat niet van een rechtvaardige inkomensverdeling kan worden gesproken | Het kabinet heeft gedurende het jaar 2004 in de gaten gehouden hoe het inkomensbeeld 2004 en de uitwerkingen van de maatregelen is verlopen. Tevens is het Rijk een uitgebreide informatiecampagne gestart die heeft bijgedragen aan een grotere bekendheid met beschikbare compensatie. Hierover is de Kamer op 17 september 2004 (ASEA/LIV/2004/63557) geïnformeerd.Waar de maatregelen leidden tot onbedoelde effecten zijn ze verzacht. Dit gold voor het zittend ziekenvervoer en de zelfzorgmedicijnen. |
In het debat van 7 april 2005 over de koopkracht van chronisch zieken en gehandicapten is toegezegd het onderzoek van de Belastingdienst naar het effect van de wijzigingen in 2004 van de Buitengewone uitgavenregeling direct na het zomerreces aan de Kamer verschaffen, zodat zij daarover kan beschikken voor de algemene politieke beschouwingen. | |||
Tevens is een uiterste inspanning toegezegd om het NIVEL onderzoek met gegevens over het (niet)gebruik van de compensatiemaatregelen hetzelfde tijdschema te laten volgen als het onderzoek van de Belastingdienst naar de Buitengewone uitgaven. | |||
29 200 XV, nr. 48 | – Verburg, G. (CDA) – Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Verburg/Weekers over heroverwegen van de last in, first out-regel bij beoordelen van ontslagaanvragen door het CWI | Aanbieding jaarrapportage Ontslagstatistiek 2003 en een notitie over heroverweging van het lifobeginsel bij bedrijfseconomisch ontslag (Kamerstukken I 2003–04, 29 200 XV, nr. 8) |
29 200 XV, nr. 51 | – Huizinga-Heringa, mw. J.C. (ChristenUnie) – Wit, mr. J.M.A.M. de (SP) | Motie-De Wit/Huizinga-Heringa over scholing krachtens artikel 22 Wet REA | Het UWV heeft in samenwerking met de LCR en Borea een scholingsprotocol ontwikkeld. Het scholingsprotocol dient er voor te zorgen dat scholing slechts dan wordt ingezet als het een noodzakelijke voorwaarde is om duurzaam aan het werk te komen. Het UWV heeft het scholingsprotocol in februari 2005 aan SZW voorgelegd. Het UWV is in staat om vanaf 1 juli 2005 met het scholingsprotocol aan het werk te gaan. SZW onderzoekt momenteel de financiële haalbaarheid van de voorstellen. De Minister heeft de Tweede Kamer tijdens het Algemeen Overleg van 13 april jl. toegezegd dat zij voor het zomerreces nader worden geïnformeerd. |
29 200 XV, nr. 54 | – Varela, drs. J.M. (LPF) | Motie-Varela over verzoek om wetsvoorstel mbt positie van Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP'ers) uiterlijk 1 april 2004 in te dienen | Het kabinet heeft gereageerd op de motie met de brief van 20–1-2004 (29 200 XV, nr. 69). Het wetsvoorstel is op 1 juli 2004 ingediend; de wetswijziging is ingevoerd per 1 januari 2005. |
29 200 XV, nr. 44 | – Noorman-den Uyl, S.E.A. (PvdA) | Motie-Noorman den Uyl/Mosterd over twee jaar actief steunen van een dekkend netwerk van regionale platforms | In 2004 is de Tijdelijke subsidieregeling projecten RPA's in werking getreden. Veel subsidieaanvragen zijn ingediend. Bij de toekenning van subsidies is het subsidieplafond van de regeling bereikt. De eindafrekening van de subsidies vindt in 2005 plaats. In het kader van de gezamenlijke beleidsagenda gemeentelijk arbeidsmarktbeleid SZW/VNG hebben we in 2004 onderzoek laten doen naar het «Organiserend vermogen van regionaal arbeidsmarktbeleid». In het onderzoek worden succesfactoren beschreven en handreikingen gegeven. |
29 200 XV, nr. 46 | – Verburg, G. (CDA) | Motie-Verburg over beperken wachttijd voor Wsw-geïndiceerden tot maximaal 1 jaar | De motie heeft geleid tot wijziging in de WSW per 1 januari 2005. |
27 233, nr. 49 | – Bruls, H.M.F. (CDA) | Motie-Bruls over een plan van maatregelen en initiatieven ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden | Zie volgende motie. Aanvullend: * Commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen * Speciale projecten voor jongeren Allochtone jongeren dienen in gelijke mate van de projecten voor jongeren te profiteren. * Projecten voor hoger opgeleide vluchtelingen * Landelijk Netwerk Diversiteitsmanagement (sinds december 2004) De effecten van deze activiteiten worden nog geëvalueerd c.q. gemeten. |
27 223, nr. 51 | – Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Weekers over de informatiebehoefte over de arbeidsdeelname van etnische minderheden | De Motie is op 27 april 2004 afgedaan met notitie «Visie arbeidsmarktbeleid (29 544, nr. 1) * De bedrijven worden gestimuleerd om op basis van vrijwilligheid op etniciteit te registreren. * Om de registratie op etniciteit te stimuleren is in april 2004 een brochure hierover breed verspreid en op SZW- en CWI-website geplaatst. * CBS levert evenredigheidscijfers * CWI houdt de evenredigheidscijfers op macroniveau bij. |
29 200 XV, nr. 49 | – Mosterd, dr. A. (CDA) – Vries, mr. B.M. de (VVD) | Motie-Mosterd/Bibi de Vries over aanscherpen van voorwaarden waaronder leningen aan jongeren worden verstrekt (schuldenproblematiek) | Kamerstukken II, 24 515, nr. 59. Meer specifiek is ten aanzien van deze motie aangegeven, dat in het najaar van 2004 het wetsontwerp Wet financiële diensten (Wfd) wordt ingediend, waarin een aantal specifieke zorgplichten voor kredietaanbieders en kredietbemiddelaars worden geconcretiseerd. Tevens wordt aangegeven dat in de Memorie van Toelichting bij de Wfd uitdrukkelijk is opgenomen, dat een zwakke of onzekere inkomenspositie, van bijvoorbeeld jongeren met een laag inkomen, er eerder toe zal leiden dat het aangaan van een overeenkomst inzake krediet onverantwoord is in het kader van overkreditering van de betrokken consument. |
29 200 XV, nr. 53 | – Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Weekers c.s. over de inkomenspositie van bepaalde groepen chronisch zieken, gehandicapten en ouderen | Kamerstukken II, 2003/04, 29 420, nr. 19 |
29 407,nr. 2 | – Bruls, H.M.F. (CDA)– Visser, A.P. (VVD) | Motie-Visser/Bruls over een flexibel stelstel van tewerkstellingsvergunningen (twv) | Bij brief van 13 februari 2004 heeft de Staatssecretaris aangegeven dat hij de twv-plicht handhaaft, met aanwijzing door CWI van tekort-sectoren/beroepen, waarvoor twv's zonder arbeidsmarkttoets kunnen worden afgegeven. Het aantal arbeidsmigranten uit de MOE-landen is sterk toegenomen, met name in een aantal (tijdelijk) vrijgestelde sectoren: seizoenswerk in de tuinbouw en de slachterijen/vleesverwerkende industrie. |
29 407, nr. 3 | – Bruls, H.M.F. (CDA)– Bussemaker, dr. M. (PvdA) | Motie-Bussemaker/Bruls over invoering van de bestuurlijke boete per 1-7-2004 en substantiële verhoging ervan | Uitbreiding EU/Bestuurlijke boete (29 407, nr. 7, vergaderjaar 2003–2004). Voorstel van wet tot wijziging van de wet arbeid vreemdelingen in verband met de invoering van bestuursrechtelijke handhaving (Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen) (29 523, nrs. 1–3, vergaderjaar 2003–2004). De bestuurlijke boete is per 1 januari 2005 ingevoerd en de boete bedragen zijn verhoogd tot € 4 000 voor een natuurlijke en € 8 000 voor een rechtspersoon. |
26 642, nr. 64 | – Algra, R.H. (CDA) | Motie-Algra over actieve stimulering van aanvragen voor ESF-subsidie en nadrukkelijker ondersteuning bij het correct opstellen van de aanvragen, alsmede het transparant maken van het uitvoeringstraject | In een brief aan de kamer (Kamerstukken II, 2003/04, 26 642, nr. 68) zijn de activiteiten uiteengezet waarmee SZW invulling heeft gegeven aan de motie Algra. De maatregelen die ingezet zijn om het gebruik van ESF-gelden te vergroten lijken effect te sorteren. Het aantal aanvragen is in 2004 meer dan verdubbeld ten opzichte van de aantallen in 2003 (535 tegen 208). |
29 225, nr. 11 | – Noorman-den Uyl, S.E.A. (PvdA) | motie-Noorman-Den Uyl c.s. over detachering en begeleid werken WSW-gerechtigden | Is opgenomen in de hoofdlijnennotitie modernisering Wsw die in september 2004 aan de TK is gezonden. Verdere uitwerking zal worden betrokken bij voorstellen voor modernisering van de WSW waarover de Kamer in juni 2005 een brief ontvangt. |
26 448, nr. 133 | – Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Weekers c.s. over voortzetting van het experiment PRB | De motie is uitgevoerd. Het experiment met het PRB wordt gecontinueerd. Het gebruik en de resultaten van PRB-trajecten worden vergeleken met het gebruik en de resultaten van IRO-trajecten als onderdeel van het monitoringsonderzoek van de IRO-regeling. Medio 2005 komen de eerste gegevens hieromtrent beschikbaar. Op basis daarvan kan nadere besluitvorming met betrekking tot het experiment met het PRB plaatsvinden. In de informatiebrochure die iedereen heeft gekregen, staat vermeld dat men eerst een gesprek met de arbeidsdeskundige kan hebben. |
28 447, nr. 78 | – Lambrechts, mw. E.D.C.M. (D66) | Motie-Lambrechts over samenhang tussen kinderopvang peuterspeelzaal en (voor)school | Kamerstukken II, 2003/04, 29 284 nr. 1 Het onderwerp is ingebracht in de Operatie Jong (met name het plan van aanpak 0–12 jarigen). |
28 219/28 371, nr. 23 | – Noorman-den Uyl, S.E.A. (PvdA) | Motie-Noorman den Uyl c.s. over de taakverdeling tussen de minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën | Wetsvoorstel Wet financiering Sociale Verzekeringen (Wfsv) (29 529) wetsvoorstel Invoeringswet Wfsv (29 531) |
29 407, nr. 12 | – Bruls, H.M.F. (CDA) – Varela, drs. J.M. (LPF) | Motie-Bruls/Varela over de vrijstelling individuele arbeidsmarkttoets en de verplichte vacaturemelding | (Kamerstukken II, 2003/04, 29 407, nr. 15) CWI heeft seizoenswerk in de tuinbouw vrijgesteld van de individuele arbeidsmarkttoets tussen 1 juni en 1 september. 5 480 tewerkstellingsvergunningen zijn op grond van deze vrijstelling verleend. |
28 219/28 371, nr. 22 | – Omtzigt, P.H. (CDA) – Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Omtzigt/Weekers over een jaarlijks verzekeringsbericht en inzage in gegevens | Eerste halfjaarrapportage van UWV en Belastingdienst over implementatie van Walvis/Wfsv; inclusief enkele andere toezeggingen (Kamerstukken II, 2004/05, 26 448 nr. 172) |
29 420, nr. 15 | – Bruls, H.M.F. (CDA) | Motie-Bruls c.s. over het tegengaan van niet-gebruik van bijzondere bijstand chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. | Brief met kenmerk: W&B/URP/04/79577, dd 26 november 2004). Aan deze brief is een rapport toegevoegd («Rapport terugdringing niet-gebruik bijzondere bijstand chronisch zieken, gehandicapten en ouderen met zorgbehoefte») dat op deze problematiek ingaat. In de brief zelf worden de belangrijkste conclusies aangegeven en wordt ook aangegeven, dat het overgrote deel van de gemeenten is overgegaan tot beleidsintensiveringen op het terrein van de gemeentelijke ondersteuning van deze doelgroep en maatregelen hebben genomen, dan wel voornemens daartoe hebben, om het niet-gebruik daarvan tegen te gaan. |
28 333, nr. 38 | – Verburg, G. (CDA) | Motie-Verburg c.s. over een gesprek met een arbeidskundige voorafgaand aan de herbeoordeling | In een informatiebrochure die iedereen heeft gekregen, staat vermeld dat men eerst een gesprek met de arbeidsdeskundige kan hebben. |
29 529, nr. 17 | – Weekers, mr. drs. F.H.H. (VVD) | Motie-Weekers c.s. over halfjaarlijkse rapportage over de voortgang van de invoering van de wetsvoorstellen. Rapportage vindt plaats voor 1 december en voor 1 juni. | De eerste rapportage is op 9 december 2004 aan Eerste en Tweede Kamer aangeboden. |
29 800, nr. 11 | – Herben, M. (LPF) | Motie-Herben c.s., over onderzoek voor 1 november 2004 welke beroepen als slijtend kunnen worden aangemerkt en welke mogelijkheden er voor mensen met een slijtend beroep zijn om na een veertigjarig dienstverband in een slijtend beroep met pensioen te gaan | Kamerstuk 2004–2005, 29 760, nr. 10, Bijlage 3, v/a pag. 123. Aan de motie is uitvoering gegeven in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Stb. 115, 2005). Verdere uitwerking wordt gegeven in een amvb Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004, dat thans voor advies voor ligt bij de Raad van State en naar verwachting binnenkort zal worden gepubliceerd. |
17 050, nr. 272 | – Noorman-den Uyl, S.E.A. (PvdA) – Oerle, mw. drs. N.W. van (CDA) | Motie-Noorman den Uyl over het begrip gezamenlijke huishouding in de AOW | Kabinet zal onderzoeken of alleenstaande aow'ers in de toekomst zonder gevolgen voor hun uitkering tijdelijk kunnen samenwonen als zij wegens gezondheidsproblemen voor elkaar willen zorgen. |
Samenstelling:
Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Koser Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30100-XV-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.