30 100 XI
Jaarverslag en slotwet ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2004

nr. 61
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2005

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 heeft over het jaarverslag 2004 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (30 100 XI, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 31 mei 2004 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Bent u bereid een voortgangsrapportage op te laten stellen door een onafhankelijke instantie over de uitvoering huursubsidie, en de Kamer daarover te informeren? Kan een dergelijke voortgangsrapportage eind augustus beschikbaar zijn, gezien de overgang naar de belastingdienst per 1 januari a.s.?

In reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag VROM 2004 terzake van het financieel beheer van de huursubsidie heb ik een verbeterplan1 laten opstellen dat naar de Rekenkamer is gestuurd. In dit verbeterplan wordt zowel een aantal herstelmaatregelen voor het lopende subsidietijdvak (1 juli 2004–1 juli 2005) als een aantal verbetermaatregelen voor het komende tijdvak (1 juli 2005–31 december 2005) gepresenteerd.

De door mij aangekondigde maatregelen zijn voor de Algemene Rekenkamer aanleiding geweest haar bezwaar tegen het financieel beheer in te trekken. Het verbeterplan is bijgevoegd.

In het plan is voorzien in een aantal rapportages aan zowel de Tweede Kamer als de Algemene Rekenkamer. De eerste rapportage is in augustus aanstaande.

De Rekenkamer zal de voortgang van de uitvoering van het verbeterplan volgen en hierop in haar rapport bij het Jaarverslag VROM 2005 terugkomen.

2

Kunt u aangeven in welke mate de door de Rekenkamer gesignaleerde problemen rond (de rechtmatigheid van) geldstromen voor bodembeleid worden opgelost door het opvolgen van de aanbeveling van de Rekenkamer bij het Jaarverslag om aandacht te schenken aan de toekenning en de afrekening van de meerjarenbudgetten? Welke problemen blijven bestaan?

Voor de rechtmatige toekenning van de meerjarenbudgetten bodemsanering is een voorwaarde dat duidelijkheid bestaat over de eisen die worden gesteld aan de verantwoording van de met de besteding van de budgetten behaalde prestaties.

De Rekenkamer signaleerde nog twee punten die volgens haar verbetering behoefden. In de eerste plaats betreft dit het feit dat het Rijk op grond van de Wet Bodembescherming wel voorwaarden heeft gesteld aan de verantwoording door de provincies voor wat betreft de prestaties van de niet-rechtstreekse gemeenten, maar in de Wet Stedelijke Vernieuwing op dat punt geen voorwaarden heeft opgenomen. In de tweede plaats is de Rekenkamer van mening dat alle in te dienen prestatieverantwoordingen voorzien dienen te zijn van het oordeel van een extern deskundige teneinde een extra waarborg te hebben dat de in de verantwoording opgenomen informatie betrouwbaar is. Dit is in de verantwoordingssystematiek van de Wet Stedelijke Vernieuwing (WSV) wel geïncorporeerd, maar in de verantwoordingssystematiek van de Wet Bodembescherming niet.

Wat betreft de verantwoordingsplicht voor provincies het volgende. De WSV kent geen verantwoordingsplicht voor de provincies aan het rijk, over de door de provincies uitgevoerde audit op verantwoordingsgegevens van de gemeenten. Ik onderzoek thans op welke wijze, in aansluiting op de single audit gedachte van de Commissie Brinkman, tegemoet kan worden gekomen aan de wensen van de Rekenkamer.

Ten aanzien van het in alle gevallen vragen van een oordeel van een extern deskundige is vastgesteld dat dit geen toegevoegde waarde heeft in gevallen waarbij uitsluitend over de geleverde prestaties ten aanzien van bodemsanering gerapporteerd wordt. Bij bodemsanering is achteraf niet door rechtstreekse waarneming vast te stellen of de gerapporteerde prestatie werkelijk geleverd is. Ook een extern deskundige is dan afhankelijk van de administratieve vastlegging van het uitgevoerde onderzoek, de uitgevoerde maatregelen, de tussentijdse aanpassingen en de resultaten van de feitelijk uitgevoerde sanering. Deze gegevens dienen bij het bevoegd gezag aanwezig te zijn en kunnen op ieder moment door het ministerie geraadpleegd worden. Het ministerie zal dit ook doen in geval aanzienlijke afwijkingen tussen de vooraf afgesproken en achteraf geleverde prestaties mochten blijken. Bij twijfel over de juistheid van de gerapporteerde geleverde prestaties zal het ministerie aan de VROM-Inspectie of een extern deskundige opdracht geven om verificatie-onderzoek uit te voeren.

Voorts kan ik melden dat naar aanleiding van de gesignaleerde problemen overleg is gevoerd met de Rekenkamer over een adequate verantwoording van zowel ISV (periode 2000–2004) als Wbb (periode 2002–2004). In juni zal ik een brief aan de Tweede Kamer sturen met daarin een beschrijving van de verantwoordingsarrangementen voor beide instrumenten voor de oude (2000–2004) en de nieuwe periode (2005–2009).

3

Kunt u een overzicht geven van de punten waarvoor het haalbaar is om al bij het komende Jaarverslag (over 2005) de VBTB-conformiteit te verbeteren?

De kwaliteit van de informatie uit het jaarverslag is in belangrijke mate gekoppeld aan de kwaliteit van de daaraan ten grondslag liggende begroting. Een belangrijk deel van het aanstaande jaarverslag over 2005 is derhalve al bepaald bij het verschijnen van de begroting 2005. De verbeterpunten die ik heb doorgevoerd in deze begroting hebben met name betrekking op de toegankelijkheid van deze begroting en de concreetheid daarvan. Dit heeft tevens geleid tot een reductie van 30% in de omvang van de begroting 2005. Ik verwacht naar aanleiding van deze actie dat VROM zijn positie conform het rapport van de Algemene Rekenkamer «Staat van de beleidsinformatie 2005» zal weten te handhaven.

In de aanstaande begroting 2006 en in het hieraan gekoppelde jaarverslag verwacht ik ook nog concrete verbeteringen. Ik heb er voor gekozen om niet de hele begroting anders te gaan indelen maar om de doelstellingen van de begroting transparanter en meer meetbaar te presenteren. U zult hierover binnenkort een aparte brief ontvangen. Deze aanpassingen in de artikelstructuur van mijn begroting zullen naar verwachting ook moeten resulteren in meer concrete effecten van het beleid en een betere koppeling tussen doelstellingen, prestaties en middelen.

4

Kan een overzicht worden gegeven van de, voor het milieu relevante, extra prijsprikkels die met ingang van 2005 worden opgelegd?

Bij prijsprikkels gaat het in de eerste plaats om de extra vergroeningsmaatregelen die in 2005 door het kabinet worden ingevoerd. In mijn brief van 28 oktober 2004 (TK 2004–2005, 29 770 nr. 2) heb ik een overzicht gegeven van alle vergroeningsmaatregelen, die het kabinet heeft aangekondigd. Voor de duidelijkheid noem ik hier de voor 2005 relevante maatregelen:

• Verhoging energiebelasting

• Verhoging milieu investeringsaftrek

• Opname duurzame utiliteitsbouw in groen beleggen

• Accijnsdifferentiatie zwavelvrije diesel (per 1 juli)

• Stimulering roetfilters dieselpersonenauto's via BPM-differentiatie (per 1 juni)

• Wegnemen oneigenlijk gebruik grijze kentekens

• Verminderen fiscaal (MRB) voordeel grijze kentekens

• Accijns op kerosine binnenlandse vluchten

• Stimulering Euro-4 en Euro-5 motoren in vrachtauto's en bussen.

Voor de milieueffecten en het budgettaire belang van de maatregelen verwijs ik naar bovengenoemde brief.

Daarnaast ontstaan door de introductie van emissiehandel prijsprikkels om milieuvriendelijker te produceren. Per 1 januari 2005 is het Europese CO2 emissiehandelssysteem in werking getreden en per 1 juni start het NOx emissiehandelssysteem.

5

Welke prestaties zijn er behaald ten aanzien van «het tegengaan van segregatie»? Op welke wijze zal de modernisering huurbeleid deze prestaties beïnvloeden?

De vraag verwijst naar de doelstelling bij het thema «vitaliseren van steden» : het vasthouden en doen toenemen van de midden- en hoge inkomens in de steden (G30 nu: 50%) en het tegengaan van segregatie. Voor het jaar 2004 zijn daarover geen gegevens beschikbaar.

Onderstaande tabel bevat een segregatie-index die varieert tussen 0 en 1. Bij de waarde 0 woont de laagste inkomensgroep (laagste vier decielen in de inkomensverdeling) gelijkmatig gespreid, bij de waarde 1 woont ze volledig gesegregeerd.

 gebied19982002doel voor 2006
segregatie-indexAmsterdam0,190,22 
 Rotterdam0,170,22 
lage inkomensgroepDen Haag0,190,15Daling t.o.v. 2002
 Utrecht0,200,19 
 G4 Totaal0,190,20 
(40% laagste inkomens)G26 Totaal0,060,05 
 G30 Totaal0,150,15 

bron: WBO 1998 en 2002

De tabel laat zien dat voor de G30 als totaal de inkomenssegregatie tussen 1998 en 2002 ongewijzigd is. In de G26 is de situatie in die periode licht verbeterd, in de G4 iets verslechterd.

Voor wat betreft de mogelijke invloed van de modernisering van het huurbeleid op de segregatie verwijs ik naar twee publicaties die ik uw Kamer op 4 februari 2005 heb toegezonden: «Nieuw huurbeleid en spreiding van inkomensgroepen: een verkenning», 17 januari 2005, Arnhem: Companen en «Segregatie en de liberalisering van het huurbeleid», 15 januari 2005, Paul Schnabel, Jeannet Kullberg en Mérove Gijsberts, Den Haag: SCP.

6

Kan worden vertrouwd op de afgesproken woningaantallen en regionale afstemming, mede gezien het feit dat gesteld wordt dat de harde en concrete verstedelijkingsafspraken grotendeels gerealiseerd zijn? Gebrek aan grond, traagheid in planvorming en complexe regelgeving vormen met andere woorden hiervoor geen belemmering?

Wat wordt verstaan onder «hard en concreet»?

Ik ben van mening dat er harde en concrete verstedelijkingsafspraken zijn gesloten tussen het Rijk en de kaderwetgebieden, provincies en de centrale steden binnen de stedelijke regio's op het punt van – onder meer – het aantal te bouwen woningen en de noodzakelijke regionale afstemming van het woningbouwprogramma voor de periode 2005 tot 2010.

Ik versta daaronder dat vanaf het begin als uitgangspunt voor de overeengekomen woningbouwproductie is gehanteerd dat het over realistische aantallen moet gaan en dat de bouwfasering in de verschillende jaren binnen de totale periode tot 2010 moet aansluiten op wat de (regionale) partijen zelf uitvoerbaar achten. Daarom is bij de uitwerking van dat uitgangspunt uitvoerig nagegaan welke aantallen woningen en in welke bouwfasering concreet in de afspraken konden worden vastgelegd. De in de vraag genoemde belemmeringen zijn daarbij uiteraard nauwkeurig afgewogen. De uitkomst van die afweging is uiteindelijk in de woningbouwafspraken neergelegd.

Ik ga er daarom vanuit dat ook de andere overheidspartners de hardheid van de afspraken onderschrijven. Daarnaast is onderdeel van de woningbouwafspraken dat de financiële ondersteuning door het Rijk van de woningbouw (in de vorm van een prestatiegerichte uitkering) gerelateerd is aan daadwerkelijk geleverde woningbouwprestaties, op jaarbasis. Met andere woorden: Op basis van de door de regio zelf opgegeven en afgesproken fasering wordt jaarlijks vooraf, uitgaande van 65% van het aantal voor dat jaar geplande woningen, een financiële bijdrage verstrekt. Het resterende deel wordt, afhankelijk van het werkelijke aantal gereed gemelde woningen in dat jaar, achteraf uitgekeerd. Bij een aanzienlijke achterstand in de woningproductie kan ik besluiten het voorschot voor het daarop volgende jaar vast te stellen op een lager bedrag. Op deze manier wordt een solide basis geboden en ontstaat een financiële prikkel om jaarlijks voldoende woningen te realiseren. Ik ben van oordeel dat ook deze wijze van inzet van het financiële rijksinstrumentarium een positieve bijdrage levert aan de uitvoerbaarheid (hardheid) van de gemaakte afspraken.

7

Kan de regering aan de Kamer de afspraken over de bijdrage van verhuurders aan de huursubsidie waarover nu helderheid bestaat, doen toekomen?

In mijn brief aan de Kamer van 19 november 2004 (TK 2004–2005, 27 926, nr. 39) en mijn brief van 4 februari 2005 (TK 2004–2005, 27 926, nr. 43) heb ik op hoofdlijnen toegelicht op welke wijze ik de heffing ten behoeve van een bijdrage van de verhuurders aan de betaalbaarheid zal vormgeven. Momenteel is een wetsvoorstel voor een Wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen in voorbereiding, waarin de beoogde heffing wettelijk geregeld wordt. Ik verwacht dit wetsvoorstel na de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen.

8

Waarop is de bijdrage van verhuurders van € 28 miljoen voor het jaar 2004 gebaseerd? Hoe verhoudt zich dit met de bijdragen van € 250 miljoen van de daarop volgende jaren? Welke afspraken, c.q. tegenprestaties zijn over deze som van € 28 miljoen gemaakt?

Met de motie van de leden Van Bochove en Van As (TK 2003–2004, 27 926, nr. 19) heeft de Kamer de Regering verzocht overleg met organisaties van huurders en verhuurders te openen om voor de komende twee jaar tot een substantiële huurmatiging te komen.

Als gevolg hiervan heeft er overleg met de huurders- en verhuurdersorganisaties plaatsgevonden waarbij de verhuurdersorganisaties hebben toegezegd:

1. zich in te spannen hun leden te bewegen te komen tot zodanige huurmatiging dat de huurverhoging gemiddeld op 2,9% uitkwam (i.p.v. de toegestane 3,4% voor 2004)

2. het Rijk een bijdrage van circa € 28 miljoen te verstrekken ten behoeve van een eenmalige uitkering aan huursubsidieontvangers.

Ik heb de Kamer hierover per brief van 19 maart 2004 (TK 2003–2004, 27 926, nr. 22) geïnformeerd. Deze eenmalige bijdrage en uitkering zijn tevens aangekondigd en verwerkt in de 1e en 2e suppletore begroting van VROM voor 2004.

De verhuurdersorganisaties hebben destijds aangegeven dat zij ervan uitgingen dat het huurbeleid lange termijn voldoende ruimte gaat bieden voor compensatie van deze eenmalige bijdrage.

De eenmalige uitkering aan huursubsidieontvangers van circa € 28 miljoen in 2004 die op initiatief van de verhuurdersorganisaties heeft plaatsgevonden, heeft geen relatie met de voorgestelde bijdrage aan de betaalbaarheid van € 250 miljoen (geïndexeerd en vermeerderd met de extra huursubsidieuitgaven als gevolg van boveninflatoire huurstijgingen) die verhuurders zullen leveren in het kader van de Wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen.

9

Kunt u het verbeterplan, dat is opgesteld naar aanleiding van een door de Rekenkamer geconstateerde ernstige onvolkomenheid in de uitvoering van het controlebeleid van de huursubsidie, ter beschikking stellen aan de Kamer?

Zie het antwoord op vraag 1.

10

Bent u van mening dat de telefonische bereikbaarheid voor het persoonlijk beantwoorden van huursubsidievragen niet 85% maar 100% moet zijn en bent u bereid om de doelstelling hierop aan te passen?

Ik ben van mening dat een bereikbaarheidpercentage van 85% goed te verdedigen is. Met dit percentage wordt het optimum bereikt tussen wachttijd en investering. Wanneer een hoger percentage zou moeten worden gerealiseerd, nemen de kosten exponentieel toe. Dit komt omdat de inzet van de telefoondesk in dat geval afgestemd moet worden op de drukste periode, met als consequentie dat er op rustiger tijden sprake is van overcapaciteit. Een percentage van 85% is ook in de marktsector een gebruikelijke norm.

11

Wanneer kan de Kamer de integrale notitie over de bevordering van het eigen woningbezit onder lagere inkomens verwachten?

In de kabinetsreactie op het advies van de VROM Raad «Op eigen kracht; eigen woningbezit in Nederland» presenteer ik mijn visie op de specifieke bevordering van het eigen woningbezit onder lagere inkomensgroepen in relatie tot het generieke beleid in het kader van het eigen woningbezit. Deze kabinetsreactie ontvangt U zo spoedig mogelijk na de zomer.

In de Visie op de Woningmarkt, die ik U heb toegezegd, geef ik mijn visie op specifieke vraagondersteuning op de woningmarkt. Deze visie ontvangt U in het najaar van 2005.

12

Kan nader worden ingegaan op de volgende aspecten van de onrechtmatig aangegane huursubsidieverplichtingen:

– in hoeverre gaat het om mensen die helemaal geen recht op huursubsidie hebben?

– in hoeverre gaat het om het ontbreken van de juiste gegevens die ten grondslag behoren te liggen aan een beschikking?

– welk deel betreft een ten onrechte verstrekte definitieve beschikking in plaats van een voorschot?

– hoe verloopt de controle op de onrechtmatige verplichtingen?

– welk deel kan worden teruggevorderd?

Zoals ieder jaar heeft de Auditdienst ten behoeve van de accountantsverklaring onderzoek gedaan naar de aangegane huursubsidieverplichtingen.

– Het bedrag (21 mln.) aan onrechtmatig aangegane verplichtingen betreft een op basis van een statistische steekproef geëxtrapoleerd bedrag. De (redelijke) verwachting op basis van deze steekproef is dat op het totaal van de huursubsidieaanvragen het genoemde bedrag betrekking heeft op mensen die geen resp. minder recht hebben op huursubsidie. Het bedrag aan onrechtmatige toekenningen wordt veroorzaakt door foutieve toekenningen aan mensen die in het geheel geen recht hebben (10,2 mln.), mensen die slechts een deel van het tijdvak recht op huursubsidie hebben (8 mln.) en mensen die wel recht hebben maar waarbij op basis van (onjuiste of niet gecontroleerde) gegevens een te hoog bedrag is toegekend (2,8 mln.).

– Bij 1% van de onrechtmatig aangegane verplichtingen was sprake van onjuiste (huur)gegevens. Het merendeel (80%) van de aangetroffen fouten had echter betrekking op diverse soorten van tekortkomingen bij de uitwisseling met het GBA. De juiste gegevens waren wel aanwezig op uitvalrapportages, maar zijn onbehandeld gebleven. Daarnaast had een klein deel (19%) betrekking op behandelingsfouten.

– In alle gevallen is een definitieve beschikking verstrekt.

– De in de steekproef geconstateerde gevallen van onterechte huursubsidietoekenning zijn opnieuw vastgesteld en het teveel uitbetaalde is teruggevorderd. Er vindt verder geen nadere controle op de onrechtmatige verplichtingen plaats over het hele huursubsidiebestand. Wel worden de gevallen, die voorkomen op nog niet behandelde uitvalrapportages uit 2004, alsnog gecontroleerd. Ook daaruit kunnen nog terugvorderingen voortvloeien.

13

Wanneer wordt de nieuwe tenderregeling energiepremieregeling (EPR) aan de Kamer toegezonden?

In de eerste helft van juni wordt de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de contouren van de Tijdelijke regeling energiebesparing (CO2-reductie) in de gebouwde omgeving.

14

Kunt u met betrekking tot de energiepremieregeling aangeven welk bedrag van de geconstateerde onrechtmatige betalingen naar verwachting teruggevorderd kan worden?

Uit de vervolgrapportage van de VROM-Inspectie blijkt dat een bedrag van € 1,39 miljoen ten onrechte als energiepremie is uitgekeerd.

Het terugvorderen van ten onrechte uitgekeerde energiepremies vindt als volgt plaats. Een deel van de ten onrechte uitgekeerde energiepremies zal worden teruggevorderd bij de premieaanvragers omdat de door de VROM-Inspectie geconstateerde onregelmatigheden zijn te wijten aan onrechtmatig handelen van de premieaanvrager. Dit betreft aanvragen waarbij de duurzame energievoorziening waarvoor energiepremie was verkregen niet op de woning is aangetroffen. Afhankelijk van de uitkomsten van de in te zetten juridische procedures kan maximaal circa€ 550 000 worden teruggevorderd bij de premieaanvragers bij wie deze onregelmatigheid is vastgesteld.

Een ander deel van de door de VROM-Inspectie geconstateerde onterecht uitgekeerde energiepremies heeft betrekking op fouten van de energiebedrijven in de beoordeling van de premieaanvragen. De financiële omvang van deze onrechtmatigheid bedraagt circa € 700 000. Dit bedrag wordt niet rechtstreeks teruggevorderd bij de energiebedrijven, maar wordt betrokken bij de eindafrekening met de afzonderlijke energiebedrijven die momenteel plaats heeft. Het foutpercentage dat in de steekproef, als onderdeel van de accountantscontrole, bij een energiebedrijf wordt aangetroffen zal bij overschrijding van de tolerantiemarge worden geëxtrapoleerd naar het totaal aan premieaanvragen bij het betreffende energiebedrijf. Het bedrag dat hiermee gemoeid is wordt verrekend met het betreffende energiebedrijf. Het overgebleven bedrag, circa € 140 000, kan om diverse redenen niet worden teruggevorderd.

15

Wat is de reden dat nog niet met alle 56 wijken de prestatieafspraken zijn getekend?

Er bleek meer tijd nodig te zijn om betrokken partijen op een lijn te krijgen. Op dit moment zijn voor 53 wijken prestatieafspraken getekend; voor de resterende drie wijken vindt nog nader overleg plaats. Dit zijn de Utrechtse wijk Overvecht en twee wijken in Amersfoort, te weten Kruiskamp/De Koppel en Randenburg/De Koppel. De verwachting is dat ook voor deze wijken de prestatieafspraken op afzienbare termijn worden getekend.

Met mijn brief van 30 mei 2005 (SR2005 019562) heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het Actieprogramma Herstructurering, inclusief de 56 wijkenaanpak.

16

Met welke 5 tot 8 wijken worden binnenkort afspraken verwacht? Op welke termijn is dat en welke wijken resteren dan nog?

Zie het antwoord op vraag 15.

17

Hoe beoordeelt u de prestaties van het ministerie van VROM op het terrein van de lokale milieukwaliteit in het licht van de door het RIVM in de Milieubalans 2005 aangegeven problemen en «rode» vakjes voor geluid, externe veiligheid en bodemsanering?

Het RIVM gaat in de Milieubalans 2005 onder geluid met name in op geluid vanwege wegen. Door de toename van de mobiliteit (Milieubalans tabel 2: 1985–2003 63%) zou er zonder geluidbeleid sprake zijn van een sterke stijging van de hinder. In de Milieubalans wordt echter aangegeven dat de trend 1985–2004 min of meer gelijkblijvend is (geel vakje). Alleen ten aanzien van «beleidsdoel bereikt» wordt met de rode code aangegeven dat het doel waarschijnlijk niet gehaald zal worden met vastgesteld beleid. Het Kabinet erkent dat de gestelde doelen uit het NMP4 niet gehaald zullen worden. Hierover is reeds gecommuniceerd naar de Tweede Kamer, onder meer in de nota «Vaste waarden, Nieuwe vormen: milieubeleid 2002–2006» (TK 2002–2003, 28 663, nr. 1). In de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn nieuwe geluidsdoelen geformuleerd. De benodigde financiële middelen om deze doelen te halen, zullen in deel 3 van de Nota Mobiliteit worden vastgelegd. Echter uit de Milieubalans wordt niet duidelijk waar het RIVM het mogelijk tekort verwacht. Het ministerie van VROM ontwikkelt een breed scala van activiteiten om de geluidproblemen aan te pakken. Zo wordt voor zover de beschikbare middelen dat toestaan de sanering aangepakt, vindt verdere ontwikkeling van de geluidwetgeving plaats en wordt met name ook internationaal ingezet op de bronaanpak. Aparte vermelding verdient de samenwerking met het ministerie van V&W. Gezamenlijk met V&W worden in het Innovatieprogramma Geluid nieuwe, meer kosteneffectieve, geluidmaatregelen ontwikkeld.

Voor wat betreft bodemsanering verwijs ik u naar mijn brief van 7 april 2005 (TK 2004–2005, 28 199 nr. 11) en met name het gestelde in de paragraaf «De doelstellingen van het bodemsaneringsbeleid». In deze brief wordt aangegeven dat voor het ministerie van VROM de belangrijkste doelstelling van het bodemsaneringsbeleid het beheersen is van de risico's en het verbeteren van de bodemkwaliteit in alle situaties waar op basis van het huidig gebruik de bodem niet voldoet aan de voor het feitelijk gebruik gestelde normen. Zodra deze doelstelling is behaald, is in de meest basale vorm ook de doelstelling uit het Nationaal Milieubeleidsplan gerealiseerd. Immers in alle situaties geldt dat bij het huidig gebruik minimaal de risico's worden beheerst. Verder is de (mogelijk) aanwezige bodemverontreiniging voor een ieder kenbaar, zodat eigenaren en initiatiefnemers zelf de afweging kunnen maken of het in een gegeven situatie loont om een functiewijziging op een verontreinigde locatie te realiseren. In voornoemde brief wordt aangegeven hoe het ministerie van VROM in de komende meerjarenperiodes deze doelstelling gaat realiseren.

Het RIVM concludeert dat er op het terrein van externe veiligheid geen sprake is van ontkoppeling. Hierbij baseert het RIVM zich vooral op de ontwikkeling van het groepsrisico in Nederland en dan met name rond Schiphol.

Het kabinet wil hierbij drie kanttekeningen maken:

1. Het beleid voor Externe Veiligheid richt zich op het bieden van een basiskwaliteit (een maximaal aanvaardbaar risico) voor elke inwoner van Nederland door middel van het borgen van het plaatsgebonden risico. Voor deze doelstelling is het kabinet van mening dat de ontkoppeling wel bereikt is en dat dit doel (gericht op realisatie in 2010) ook haalbaar is. Groepsrisico's zijn subject van bestuurlijke afweging, waarbij, met in achtneming van de basiskwaliteit het bewust en transparant aanvaarden van een toename van het groepsrisico tot de mogelijkheden behoort. Een discussie over ontkoppeling van het groepsrisico moet dan ook in deze context beoordeeld worden.

2. Daar waar de groepsrisico's rond Schiphol in een beperkt aantal gebieden, als gevolg van het realiseren van kantoorlocaties, is toegenomen, is er rond een groot aantal vuurwerkopslagen in woonwijken een vermindering van groepsrisico's gerealiseerd.

3. Met de lopende sanering van urgente LPG-stations, de maatregelenpakketten uit de ketenstudies en de optimalisatie van het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen bij ingebruikname van de Betuwe-route en het hiermee samenhangende basisnet wordt een verlaging van de groepsrisico's gerealiseerd. Hoe per saldo de ontwikkeling van het groepsrisico in Nederland de komende jaren zal zijn, is op voorhand echter niet te zeggen. Dit hangt namelijk mede af van de afwegingen die het lokaal bevoegd gezag maakt bij ruimtelijke planvorming in de invloedsgebieden van luchthavens, vervoersassen en inrichtingen. Het kabinet zou graag in de komende jaren in de milieubalans de ontwikkeling van het groepsrisico en de verklarende factoren hierbij (bron en omgeving) in beeld gebracht zien.

18

Waarom heeft u ten aanzien van de geluidsreductie geen toelichting opgenomen voor verklaring van de lagere realisaties nieuwe projecten 2004, dan was opgenomen in de prognose?

Een toelichting was inderdaad op zijn plaats geweest. Voor deze toelichting verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 19.

19

Wat is de verklaring voor de lagere realisatie van nieuwe projecten 2004 dan geprognosticeerd?

Het achterblijven van de nieuwe projecten ten opzichte van de prognose heeft voornamelijk als oorzaak dat een verkeersmaatregelenproject te Sittard-Geleen vertraging heeft opgelopen. Het project betreft zeer veel saneringswoningen. In plaats van aan dit project is het budget besteed aan een aantal afschermingsprojecten. Bij afscherming zijn de gemiddelde kosten per woning meestal hoger dan bij verkeersmaatregelen.

Naast het bovengenoemde is bij een groot lopend afschermingsproject onvoorzien meerwerk opgetreden en zijn enkele projecten, waarvoor in 2004 subsidie is toegezegd, duurder uitgevallen dan in 2003 geprognosticeerd.

Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat het aantal woningen verbonden aan nieuwe projecten achterblijft ten opzichte van de prognose. Immers bij gelijkblijvend budget en bij een gelijkblijvend aantal woningen per project, kunnen minder woningen worden aangepakt indien projecten duurder uitvallen of indien er geschoven moet worden naar projecten waar de kosten per woning hoger zijn.

Overigens voldoen alle nieuwe projecten nog aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid. De afwijkingen hebben slechts invloed op de meerjarenraming voor zover het de kostenverhogingen betreft. Het vertraagde verkeersmaatregelproject zal naar verwachting dit jaar worden gestart.

20

Is met de extra activiteiten in 2004 voor het opleveren van een landsdekkend beeld van nog aanwezige bodemverontreiniging (inclusief asbestproblematiek) nu volledig zicht op de omvang van de asbestproblematiek? Kan worden aangegeven op welke wijze de komende jaren dit probleem wordt aangepakt: waar worden wanneer welke saneringen uitgevoerd en welke rijksmiddelen zijn daarvoor nodig en beschikbaar?

Het zicht op de omvang van de asbestproblematiek in de bodem is bijna volledig. De saneringen van de wegen met asbestverharding die in de eerste fase waren aangemeld zijn grotendeels afgerond. De aanmelding voor de tweede fase is medio 2003 gesloten. Medio dit jaar wordt het onderzoek afgerond welke wegen meer asbest bevatten dan de daarvoor gestelde norm. Daarna zal de sanering van deze wegen worden gestart en voor 2010 zijn afgerond. Voor deze tweede fase heb ik aan de provincies Overijssel en Gelderland € 47 miljoen beschikbaar gesteld.

De inventarisatie voor het landsdekkend beeld was reeds gestart voor de problematiek rondom Goor duidelijk maakte dat de asbestverontreiniging zich niet beperkt tot wegverhardingen maar dat ook in de bodem op veel plaatsen asbest verwacht kan worden. Ik heb direct opdracht gegeven voor een aanvullende inventarisatie naar asbestverontreiniging. Deze inventarisatie is dit jaar gereed. Allereerst wordt onderzocht waar producten met asbest werden gemaakt, vervolgens waar asbestproducten werden gebruikt en waar asbest in de bodem kan zijn geraakt door sloop van bouwwerken waar asbest aanwezig kan zijn geweest. De vervolgstap is het bepalen van de aanpak van het probleem, hoeveel geld hiervoor nodig is en welke saneringen met voorrang aangepakt moeten worden. De provincie Overijssel is als eerste geconfronteerd met de ernst van asbest in de bodem en heeft reeds een inventarisatie gemaakt en kan al starten met deze vervolgstap. Ik heb deze provincie hiervoor reeds een extra budget van € 23 miljoen toegekend.

21

Waarom is, zoals gemeld onder de beleidsprestaties vermindering uitstoot broeikasgassen, de ondersteuning demoprojecten schoon fossiel niet gerealiseerd?

Voor «ondersteuning demoprojecten» is noodzakelijk dat vanuit het bedrijfsleven een relevant project dat voldoende concreet en realistisch is, wordt aangemeld. Schoon fossiel is nog geen vanzelfsprekende optie voor marktpartijen, is technisch complex en vergt ook op demonstratieniveau een relatief grote investering en is daarmede risicovol. In de tweede helft van 2004 heeft zich één initiatief aangemeld bij de overheid betreffende de realisatie van een ZeroEmissionPowerPlant, een zogenaamde ZEPP. Tot eind 2004 hebben de contacten tussen initiatiefnemers en overheid in het teken gestaan van verkenning van de technologie, procedures en kostenramingen.

Op een ander vlak dan een demoproject vindt vanuit de overheid overigens nog ondersteuning plaats van initiatieven rond schoon fossiel. De overheid is mede-financierder van het meerjarig onderzoeksprogramma CATO (CO2-afvang, transport en opslag) waarin bedrijfsleven en wetenschap naar de voor Nederland relevante facetten kijken van schoon fossiel en op termijn tot beleidsaanbevelingen zullen komen.

22

Zijn er behalve één succesvol offshore project met betrekking tot de opslag van CO2, meer demoprojecten aan de orde geweest?

Naast het demoproject van Gaz de France dat momenteel in uitvoering is, is er in het kader van de CRUST-regeling in 2003 nog één ander project aangemeld. De subsidievraag voor dat bewuste project oversteeg het beschikbare budget vele malen vanwege de zeer hoge initiële investeringen die waren vereist. Het projectvoorstel kon niet worden gehonoreerd en het project is door de initiatiefnemers tot nader order opgeschort. Over het initiatief ZEPP is al gemeld in het antwoord op vraag 21.

23

Waarom wordt slechts één demoproject uitgevoerd? Welke activiteiten worden ondernomen om meer projecten te ontwikkelen en eventueel te ondersteunen?

Zie ook de antwoorden op vragen 21 en 22. Het project voor een ZEPP is begin 2005 voorgedragen voor subsidie in het kader van het Fonds Economische Structuurversterking.

De verwachting is dat door de komst van het Europese systeem voor CO2-emissiehandel de interesse in CO2-opslag bij de grote bedrijven zal groeien. Voor de lange termijn wordt schoon fossiel gezien als een onvermijdelijke optie om milieu- en klimaatproblematiek afdoende tegen te gaan. De inzet van de overheid zal zich richten op het bereiken van adequate spelregels en het verhelderen van de positie van schoon fossiel binnen het klimaat- en energiebeleid. In het komende Energierapport 2005 zal een en ander nader worden gepreciseerd.

24

Welke acties zijn in 2004 ten aanzien van biobrandstoffen precies ondernomen en wat is de stand van zaken op dit moment?

Wat betreft biobrandstoffen heeft 2004 in het teken gestaan van het voorbereiden van een maatregelenpakket voor de Nota Verkeersemissies. Deze nota is in juni 2004 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin geeft het kabinet aan dat vanaf 2006 voor biobrandstoffen een streefpercentage geldt van 2% van de energie-inhoud van diesel en benzine en dat, gericht op dit streefpercentage, een uiterste inspanning zal worden verricht om met ingang van 2006 een stimuleringsregeling voor biobrandstoffen in te voeren. Het daartoe benodigde onderzoek en de vereiste voorbereiding met inbegrip van de vereiste invulling van de financiering zijn in 2004 gestart en is op schema. Het kabinet is voornemens de resultaten van dit onderzoek en deze voorbereiding in de eerste helft van juni aan de Tweede Kamer te presenteren.

25

Kunt u nader preciseren en onderbouwen waarom de motie Verhagen bijdraagt aan de toenemende aandacht van de burger bij het milieu?

De motie Verhagen levert niet direct een bijdrage aan de toenemende aandacht van de burger bij het milieu. Wel is het zo dat door de vergroeningsmaatregelen het milieubelang, in ieder geval impliciet, meer wordt meegewogen bij zijn gedrag en bestedingen. Conform de motie Verhagen is het gebruik van bestelauto's sinds 1 januari 2005 bijvoorbeeld niet meer fiscaal aantrekkelijk voor particulieren. De vraag naar bestelauto's van particulieren is daardoor aanzienlijk afgenomen. Dit leidt tot positieve milieueffecten (o.a. minder uitstoot van NOx en fijn stof).

In de dekkingsmaatregelen van de motie Verhagen zijn daarnaast twee nieuwe vergroeningsmaatregelen relevant, te weten de introductie van de accijns op kerosine voor binnenlandse vluchten en een heffing op milieuonvriendelijke smeermiddelen. Vanaf 1 januari 2005 wordt accijns geheven op kerosine voor binnenlandse vluchten. Door de brandstof op deze vluchten te belasten komen de milieukosten beter in de prijs tot uitdrukking. Juist voor binnenlandse vluchten heeft de burger de keuze uit goede en milieuvriendelijkere alternatieven. Het is tenslotte de verwachting dat de heffing op milieuonvriendelijke smeermiddelen leidt tot een prikkel om daar waar mogelijk onbelaste milieuvriendelijkere smeermiddelen toe te passen.

26

Kunt u cijfers geven van de betrokken politiekorpsen, waaruit blijkt dat de geoormerkte gelden van VROM voor de inzet van milieupolitie, die in de brief van 25 maart 2004 zijn toegezegd (22 343, nr. 91), namelijk 250 fte voor regionale milieuteams en 120 fte voor interregionale milieuteams, daadwerkelijk zijn ingezet voor de milieutaak van deze korpsen?

Voor een antwoord op uw vragen refereer ik aan de beantwoording van de schriftelijke vragen en opmerkingen inzake de brieven betreffende de risicoanalyse milieucriminaliteit van 26 april 2005 (kenmerk 5349772), waarin mede namens mijn ambtgenoten van BZK en Justitie op de onderhavige materie is ingegaan.

Op dit moment heeft nagenoeg elke politieregio een regionaal milieuteam waarvoor geoormerkte en toereikende capaciteit, adequate kwaliteit (milieu- en recherche-expertise) en een vaste bezetting is beschreven. Verder is de Bovenregionale Recherchestructuur per 1 januari 2005 uitgebreid met zes interregionale milieuteams waarvoor 120 fte zijn gereserveerd.

Aangezien de regionale en interregionale milieuteams pas sinds 1 januari operationeel zijn kan op dit moment nog niet worden aangegeven wat de eerste ervaringen en resultaten zijn. In 2006 zult u door mijn collega's van BZK en Justitie en mijzelf nader worden geïnformeerd over de opbouw van de fte voor de politie milieutaak alsmede over de eerste ervaringen en de behaalde resultaten. Daarnaast wordt in 2007 in een volledige evaluatie van de milieutaak van politie en OM voorzien.

27

Kunt u bij afwijkende aantallen fte's ten opzichte van de toegezegde fte's voor de inzet van milieupolitie een verklaring geven?

Zie het antwoord op vraag 26.

28

Kunt u de resultaten en effecten van de extra fte's voor de inzet van milieupolitie aangeven, bijvoorbeeld extra controles, extra rechtszaken, meer kennis, minder overtredingen et cetera?

Zie het antwoord op vraag 26.

29

Kunt u aangeven op welke wijze interne reorganisaties hebben geleid tot verlies van specifieke kennis?

Mede ingegeven door de taakstellingen (bezuinigingen) van het huidige kabinet is voor rijksambtenaren de mogelijkheid geschapen om vervroegd uit dienst te treden (de zgn. Remkesregeling). Binnen de VROM-Inspectie heeft daar een aantal mensen gebruik van gemaakt, waardoor een bijdrage is geleverd aan het realiseren van de taakstellingen op personeel. Inmiddels zijn – ook door natuurlijk verloop – weer vacatures ontstaan, die zo worden vervuld dat deze het verlies van specifieke kennis compenseren. De vacturevervulling is vooral gericht op die kennisvelden waar sprake is van een groot nalevingstekort en veiligheid- en gezondheidsrisico's. Ook de komende jaren wordt zodanig gestuurd op het vervullen van vacatures dat essentiële handhavingskennis binnen de VROM-Inspectie geborgd wordt. Ook zal deze waar nodig worden aangevuld via interne opleidingen (VROM-Inspectieacademie).

30

Hoe beoordeelt u het verlies van specifieke kennis en de opbouw hiervan, in het licht van de handhavingsproblematiek op het gebied van milieu?

Zie het antwoord op vraag 29.

31

Waarom wordt er minder intensief gecontroleerd op onredelijke huren? Betekent dit dat ook de huurgegevens die particuliere verhuurders verschaffen niet of nauwelijks worden gecontroleerd en zo ja, waarom niet?

Als het gaat om eerste aanvragen om huursubsidie wordt er niet minder intensief gecontroleerd vergeleken met voorafgaande jaren.

Onderscheid moet gemaakt worden tussen toegelaten instellingen en particuliere verhuurders.

Als het gaat om een woning van een particuliere verhuurder, dan wordt bij de eerste aanvraag om huursubsidie eerst de Huurcommissie om advies gevraagd over de redelijkheid van de huurprijs, alvorens tot huursubsidieverlening wordt overgegaan. Tot 1 juli 2004 vond er een integrale controle plaats. Vanaf 1 juli 2004 wordt gebruik gemaakt van risicoprofielen om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. De Huursubsidiewet is hiervoor aangepast. Daardoor kan in gevallen waarbij vermoed wordt dan wel vaststaat dat de huurprijs redelijk is (bijvoorbeeld als de woonruimte in een gebied of wijk ligt waar in het verleden zelden of nooit te hoge huurprijzen zijn geconstateerd) volstaan worden met steekproefsgewijze controles. In andere gevallen (gedacht moet worden aan specifieke aandachtsgebieden) kan er wel aanleiding zijn integrale controles uit te laten voeren.

De huurgegevens die door de toegelaten instellingen worden aangeleverd, worden niet gecontroleerd. Dit is al jarenlang bestendig beleid van VROM. Het risico dat er bewust wordt gefraudeerd door deze instellingen wordt als zeer laag ingeschat.

Bij automatische continueringen wordt zowel bij toegelaten instellingen als particuliere verhuurders gecontroleerd of er afwijkingen zijn in de nieuwe huurprijs ten opzichte van de huurprijs van het voorafgaande jaar, die een bepaald percentage te boven gaat. Dit percentage is in 2004 tussentijds door de behandelende directie opwaarts bijgesteld om redenen van capaciteit. Dit besluit is door mij naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer teruggedraaid. De desbetreffende gevallen worden alsnog gecontroleerd.


XNoot
1

I.v.m. een correctie in de titel.

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove(CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser Kaya (D66), Gerkens (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven