Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30100-X nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30100-X nr. 7 |
Vastgesteld 2 juni 2005
De vaste commissie voor Defensie1 heeft over het jaarverslag 2004 van het ministerie van Defensie (30 100 X, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
Deze vragen, alsmede de daarop op 2 juni 2004 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
De Defensieorganisatie kent naast de Inspectie militaire gezondheidszorg (IMG) de IGD der Zeemacht, Landmacht en Luchtmacht. Heeft de IMG deze versnippering van kwaliteit en capaciteit ook onderzocht in het kader van de nieuwe Defensieorganisatie? (IMG jaarverslag 2004, pagina 3).
De taakstelling van de Inspectie militaire gezondheidszorg (IMG) en van de Inspecties geneeskundige diensten (IGD) verschillen. De IMG is een onafhankelijk orgaan dat toezicht houdt op de kwaliteit van de militaire gezondheidszorg. De Inspecties geneeskundige diensten hebben een stafverantwoordelijkheid naar de bevelhebbers. Als gevolg van de reorganisatie van de krijgsmacht wordt de functie van IGD opgeheven. De taken van de IGD worden belegd binnen de bestuursstaf en in de staven van de operationele commando's.
Kan de regering aangeven waarom de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) geen voldoende rechtstreeks toezicht kan houden terwijl dit voor de arbeidsinspectie, keuringsdienst van waren, milieu-inspecteurs, etc. geen belemmering blijkt te zijn? Kan dit ook te maken hebben met het nog steeds geldende verbod op vrije artsenkeuze door militairen? (IMG jaarverslag 2004, p. 3)
De IGZ is niet in staat om de toezichthoudende taak uit te oefenen tijdens militaire inzet. De reden voor een afzonderlijk toezichtorgaan voor de militaire gezondheidszorg ligt in het specifieke karakter van de militaire gezondheidszorg tijdens crisisbeheersingsoperaties.
Kan de regering aangeven welke bevindingen de IGZ heeft naar aanleiding van het jaarverslag 2004? (IMG jaarverslag 2004, p. 3)
De IGZ heeft in het jaarverslag 2004 van de IMG geen aanleiding gezien tot aanbevelingen.
Kan de regering aangeven op basis van welk kwaliteitssysteem zij de goede en kwalitatief verantwoorde zorg toetst? Welk kwaliteitssysteem gebruikt de IMG zelf om haar eigen werk te evalueren? (IMG jaarverslag 2004, p. 3)
Welke toetsingscriteria gebruikt de regering concreet om de onderzoeksgegevens te toetsen?(IMG jaarverslag 2004, p. 5)
De in Nederland geldende maatstaven voor de zorg worden zoveel mogelijk gehanteerd. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de omstandigheden tijdens crisisbeheersingsoperaties. De IMG hanteert derhalve een vergelijkbaar kwaliteitssysteem als de IGZ, waarbij de toegankelijkheid van de zorg, de kennis en de vaardigheden van het geneeskundig personeel, alsmede de materiële middelen om aan de kritische medische tijdslimieten te voldoen worden beoordeeld.
Welke arbo-aspecten heeft de regering beoordeeld? Hoe verhoudt de beoordeling van het IMG zich tot de in de wet vastgelegde verplichte certificering van Arbo-diensten? Is hier geen sprake van een doublure met de verantwoordelijkheden die Arbo-diensten en arbeidsinspectie al hebben? (IMG jaarverslag 2004, p. 5/7) 1.1 15.
Waar is het ARBO-toetsingsinstrument op gebaseerd? Is hierbij rekening gehouden met de in de arbeidsomstandighedenwet vastgelegde taken? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
Defensie beschikt over gecertificeerde Arbo-diensten. Het Arbo-toetsingsinstrument is een inhoudelijk instrument dat uitsluitend ingaat op de bedrijfsgezondheidszorg (medisch inhoudelijk) en niet op de arbeidsomstandigheden die onder de arbeidsinspectie vallen. Het toezicht van de IMG heeft betrekking op de bedrijfsgezondheidszorg van de gecertificeerde Arbo-diensten. Er is derhalve geen sprake van doublures, maar van aanvullingen.
Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn van het niet vastleggen van eenduidige vastlegging van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Wanneer denkt de regering dit op orde te hebben? (IMG jaarverslag 2004, p. 6)
De krijgsmachtdelen hebben hun medische kwaliteitssystemen recentelijk verbeterd. De taken en bevoegdheden zijn inmiddels op hoofdlijnen vastgelegd. De voltooiing van de vastlegging van taken en verantwoordelijkheden is voorzien voor eind 2005.
Welke consequenties heeft het in de knel komen van nascholingsprogramma's voor de wettelijke bevoegdheden van het personeel in het kader van de wet BIG? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de zorgverlening? (IMG jaarverslag 2004, p. 6)
Als gevolg van reorganisaties en een tekort aan personeel kan medisch personeel worden gevraagd nascholing uit te stellen. Uitstel van nascholing heeft echter een tijdelijk karakter en wordt gedaan conform de vereisten voor de BIG registratie. Derhalve blijft de kwaliteit van de zorg behouden.
Is er sprake van een verkeerde opslag van medicatie? Wat zijn hiervan de consequenties voor de met deze medicijnen behandelde patiënten? (IMG jaarverslag 2004, p. 6)
De IMG heeft geconstateerd dat de bewaking van de temperatuur bij transport en opslag van geneesmiddelen meer aandacht verdient. Bij incidenten is tijdig ingegrepen zodat patiënten geen gezondheidsschade hebben opgelopen. Inmiddels is het project «tracking and tracing» gestart om het beheer en de opslag van geneesmiddelen te borgen. Over dit project bent u onlangs geïnformeerd (kamerbrief «Voortgang van de invoering van ERP», 6 mei 2005).
Wat betekent de uitspraak «de verslaglegging van (poli)verrichtingen is niet optimaal»? (IMG jaarverslag 2004, p. 6)
In het (geautomatiseerde) medische dossier van de patiënt worden de poliverrichtingen vastgelegd. Ook wordt de verslaglegging ingevoerd in een afzonderlijke poliregistratie, die regelmatig door de verantwoordelijk arts kan worden nagezien. Bij inspecties is gebleken dat de invoer van gegevens in één van beide registraties te wensen overliet.
Welke lacunes ontstaan tijdens de periode van uitzending in de verslaglegging? Wat betekent dit voor de zorg van de medewerkers? (IMG jaarverslag 2004, p. 6)
Een kopie van de (geautomatiseerde) medische dossiers van de militairen wordt tijdens een uitzending meegenomen. De medische verrichtingen en consulten tijdens de uitzending worden in het dossier ingevoerd. Er ontstaan derhalve geen lacunes tijdens de uitzending. Na terugkeer worden de mutaties op de centrale database ingevoerd.
Wat verstaat de regering onder voldoende mogelijkheden voor bekwaamheidsonderhoud en bij- en nascholing van alle medewerkers? Wat betekent dit voor de kwaliteitszorg?(IMG jaarverslag 2004, p. 6)
Alle medewerkers moeten bekwaam zijn en blijven voor de taken die zij verrichten. Er is een werkgroep vaardigheidsonderhoud ingesteld onder leiding van de Directeur Militaire Gezondheidszorg die het kader voor de vaardigheidseisen verder gaat uitwerken. Eind 2005 worden de uitkomsten van deze werkgroep verwacht.
De regering geeft aan dat voorschrijvende artsen dienen deel te nemen aan farmacotherapeutisch overleg. Gebeurt dit nu niet? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
In principe moeten de voorschrijvende artsen deelnemen aan een Farmaco Therapeutisch Overleg (FTO). Waar er wordt deelgenomen in een civiele huisartsengroep (HAGRO) gebeurt dit doorgaans ook. De Algemeen Militair Artsen (AMA) nemen in een aantal gevallen nog niet structureel deel aan een FTO en zijn derhalve niet continu op de hoogte van de laatste ontwikkelingen en afspraken op geneesmiddelengebied. De gezondheidszorgdiensten van Defensie is inmiddels opgedragen het FTO voor alle artsen onder leiding van een officier apotheker te organiseren.
Waarom wordt nog niet overal gebruik gemaakt van een vaste uitvraaglijst bij spoedmeldingen? Wanneer gebeurt dit wel? Wat zijn de consequenties van het niet gebruiken van de lijst? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
Een vaste uitvraaglijst is vooral een hulpmiddel. In de civiele gezondheidszorg wordt ook nog niet overal gewerkt met een uitvraaglijst. Door middel van een vaste uitvraaglijst kan echter op eenvoudige wijze een betere kwaliteitsborging tot stand gebracht worden. De DMG zal in 2005 een model uitvraaglijst ontwikkelen.
Waar is het ARBO-toetsingsinstrument op gebaseerd? Is hierbij rekening gehouden met de in de arbeidsomstandighedenwet vastgelegde taken? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
Zie het antwoord op vraag 6.
Is er op dit moment sprake van het niet bij- en nascholen van arbo-assistenten? Zo ja, wat bekent dit voor de wettelijke taken van de arbo-dienst? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
Bij Defensie verrichten arbo-assistenten administratieve taken en ondersteunen zij de bedrijfsarts bij biometrisch onderzoek. Na- en bijscholing is voor hen niet wettelijk vereist. Eventueel ontbrekende kennis en vaardigheden wordt de arbo-assistenten bijgebracht door de bedrijfsarts.
Kan de regering aangeven wat het ontbreken van een schriftelijk vastgelegd kwaliteitsplan concreet betekent voor de kwaliteit van de zorg in het Centraal Militair Hospitaal (CMH)? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
Zijn er bij de overige zorginstellingen wel schriftelijk vastgelegde kwaliteitsplannen? Zo nee, krijgen deze dan ook een bevel van de IMG zoals het CMH? (IMG jaarverslag 2004, p. 7)
Het ontbreken van een schriftelijk vastgelegd kwaliteitsplan wil niet zeggen dat de kwaliteit onvoldoende is. Door doelstellingen op schrift te stellen wordt het kwaliteitssysteem wel transparanter. Binnen Defensie stellen alle zorgaanbieders een kwaliteitsjaarverslag op, waarin nog onvoldoende verantwoording wordt afgelegd over de realisatie van de doelstellingen in het verslagjaar. De Directeur Medische Gezondheidszorg zal de zorgaanbieders wijzen op de noodzakelijke verbeteringen.
Kan de regering aangeven waarom het werven van met name specifieke functies zo problematisch verloopt? Wat zijn de concrete consequenties voor de kwaliteit van de zorg? (IMG jaarverslag 2004, p. 7/8)
De werving van (burger)personeel van buiten de krijgsmacht is in het kader van de reorganisaties aan strikte regels gebonden. Er is voor specifieke (para)medische functies sprake van een krappe arbeidsmarkt. De overheid, en Defensie in het bijzonder, ondervindt moeite om te concurreren op deze markt. Het gevolg is dat vacatures bij Defensie langer onvervuld blijven. Een en ander heeft thans nog geen consequenties voor de kwaliteit van de zorg.
De regering schrijft dat er een aantal probleempunten zijn ontstaan. Kan de regering aangeven op welke punten om actie is gevraagd? Waar bestaat deze actie uit en zijn de probleempunten nu opgelost? Zo niet, welke risico's lopen de oefende eenheden? (IMG jaarverslag 2004, p. 8)
De IMG doet een aantal aanbevelingen op het gebied van de continuïteit van de zorg (gegevensuitwisseling, zorgverlening bij beperkte medische capaciteit). Een deel van deze aanbevelingen is inmiddels geïmplementeerd. De overige punten worden dit jaar ter hand genomen. Met de afgesproken procedures worden de risico's voor oefenende eenheden aanvaardbaar geacht.
Kan de regering aangeven wat de aandachtspunten betekenen met betrekking tot de praktische vaardigheid van verpleegkundig hulppersoneel bij de behandeling van traumapatiënten en de uitrusting van de ambulances, alsmede (on-)bekendheid met de aanwezige labuitrusting? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de zorg? (IMG jaarverslag 2004, p. 8)
In 2000 is de krijgsmacht begonnen het formatiebestand van ondersteunend geneeskundig personeel om te vormen naar een bestand dat «verpleegkundig zwaar» is. In 2009 zou de gewenste kwalitatieve vulling van het geneeskundig personeelsbestand zijn bereikt. De werving was van 2002 tot medio 2004 beperkt, waardoor de omvorming van het bestand vertraging heeft opgelopen. De organisatie zal vanaf 2007 zijn gevuld met jonge verpleegkundigen, aangevuld met geneeskundig personeel met een lagere opleiding. Deze laatste groep zal uiterlijk in 2011 zijn vervangen door verpleegkundigen.
In de initiële opleiding worden deze verpleegkundigen vaardigheden bijgebracht die vereist zijn bij de behandeling van traumapatiënten. Het onderhouden van deze vaardigheden is deels voorzien in tewerkstellingen in ziekenhuizen en bij ambulancediensten en deels in zogenaamde «skill labs». In de ziekenhuizen ligt de nadruk op het behoud van verpleegkundige kennis en vaardigheden gedurende 40 werkdagen. Deze wordt aangevuld met een aanvullende periode van 10 werkdagen voor de training van intubatie en infunderen onder leiding van een anesthesist in het operatiekamercomplex van dat ziekenhuis. In 2002 is gestart met deze tewerkstellingen. Inmiddels wordt samengewerkt met vijf civiele ziekenhuizen en werkt iedere militair verpleegkundige elk jaar een periode in een civiel ziekenhuis. Dit is uiteraard niet voldoende om zelfstandig traumapatiënten in eerst instantie op te vangen. Gezien het relatief geringe aantal traumaslachtoffers in Nederland, resteert het oefenen en trainen in zogenaamde «skill labs» en het houden van realistische groepsoefeningen. De studie vaardigheidsonderhoud wordt eind 2005 afgerond en de aanbevelingen zullen in 2006 worden geïmplementeerd.
Wat betekent het voor de zorg dat de adequate voorbereiding tekort heeft geschoten? Zijn de geconstateerde tekortkomingen nu opgelost en zo ja, op welke wijze? (IMG jaarverslag 2004, p. 9)
Voor uitzending wordt het geneeskundig personeel opgewerkt. Hierbij ligt de nadruk op het werken in teamverband en het beoefenen van handelingen bij meervoudige verwondingen alsmede bij calamiteiten. Tot voor kort trainden de medisch specialisten afzonderlijk van het ondersteunend en assisterend militair geneeskundig personeel. Inmiddels is er sprake van teamtraining. Sommige situaties en militair geneeskundige taken die zich tijdens een crisisbeheersingsoperatie kunnen voordoen, zijn moeilijk door simulatie te oefenen.
Wanneer is het genoemde «modeldraaiboek» voor open dagen klaar? (IMG jaarverslag 2004, p. 10)
Wat betekenen de geconstateerde zaken voor de toekomstige open dagen? (IMG jaarverslag 2004, p. 10)
Hoe controleert de regering vooraf dat e.e.a. in de planning van volgende open dagen wordt verwerkt? Wat zijn de consequenties als geen invulling wordt gegeven aan de bevindingen? (IMG jaarverslag 2004, p. 10)
Het betreft hier een draaiboek voor de geneeskundige ondersteuning van een activiteit. Hiertoe kan ook het plan voor de gezondheidszorg van een oefening of uitzending worden gebruikt. Het laten doorgaan van open dagen zal dan ook niet afhangen van de aanwezigheid van modeldraaiboeken.
Kan de regering het rapport dat gaat over Thematisch Toezicht in 2004 ook beschikbaar stellen aan de Kamer? (IMG jaarverslag 2004, p. 11)
Kan de regering aangeven, buiten een rapport ter aansporing, hoe zij de geconstateerde tekortkomingen in de farmaceutische zorg gaat controleren? (IMG jaarverslag 2004, p. 11)
Heeft de onvoldoende gewaarborgde medicatiebewaking consequenties voor de gezondheid van de medewerkers? (IMG jaarverslag 2004, p. 11)
Hoe gaat de regering het ontbreken van een opleiding voor militaire artsen om apotheekhoudende taken te kunnen uitvoeren oplossen? Wat betekent dit voor de huidige zorgverlening? (IMG jaarverslag 2004, p. 12)
Hoe gaat de regering de kwalitatief goede scholing voor verpleegkundige en doktersassistenten in apotheken oplossen? (IMG jaarverslag 2004, p. 12)
Kan de regering aangeven wat de consequenties voor de zorg zijn van het ontbreken van protocollen in de apotheken? (IMG jaarverslag 2004, p. 12)
Wanneer gaat de regering invulling geven aan de hier genoemde aanbevelingen? Hoe gaat zij dit doen? Welke maatregelen neemt zij in de tussenliggende tijd? (IMG jaarverslag 2004, p. 12)
De geconstateerde tekortkomingen worden aangepakt door de opleiding te verbeteren. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan de omgang met en de uitgifte van geneesmiddelen, de invoering van het elektronisch voorschrijf systeem (EVS), de benoeming van een apotheekhoudend arts, het vastleggen van bevoegdheden en taken, en het ontwikkelen van protocollen farmacie. Voor de algemeen militair arts en algemeen militair verpleegkundige wordt momenteel op basis van de vastgestelde eindtermen apotheekbeheer een opleiding ontwikkeld. Er is ook een aanwijzing voor geneesmiddelbeheer uitgegeven. Tevens zal structureel farmacotherapeutisch overleg (FTO) worden opgezet onder leiding van de militaire apothekers. Dit alles wordt in 2005 tot stand gebracht. Het ontbreken van genoemde zaken heeft niet geleid tot onverantwoordelijke zorg, maar is in het kader van kwaliteitsborging een aandachtspunt. Het rapport vindt u als bijlage bij deze antwoorden.
Krijgt de Kamer ook het rapport dat wordt gemaakt naar aanleiding van het onderzoek naar Sociaal Medische Teams? (IMG jaarverslag 2004, p. 12)
Ja. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. De IMG zal hierop bovendien in het jaarverslag over 2005 ingaan.
Kan de regering inzage geven in hoeveel klachten er in de «lijn» zijn aangegeven? (IMG jaarverslag 2004, p. 13)
Kan de regering aangeven hoeveel klachten de klachtencommissies heeft aangenomen en wat de aard van de klachten was? (IMG jaarverslag 2004, p.13)
Is er een registratie van de tevredenheid van de klachtenafhandeling onder de klagers? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten? (IMG jaarverslag 2004, p. 13)
Bij de Koninklijke landmacht zijn drie en bij de Koninklijke marine twee klachten ingediend. Er is geen registratie van de tevredenheid van de klachtenafhandeling.
Wat doet de IMG als hij ernstige tekortkomingen constateert in de zorg? (IMG jaarverslag 2004, p. 13)
De IMG kan overgaan tot het geven van aanbevelingen ter verbetering van de situatie of kiezen uit één van de andere mogelijkheden die hem ter beschikking staan, zoals het geven van aanwijzingen, nieuwe inspecties of de uitoefening van dwang door directe rapportage aan de Directeur Medische Gezondheidszorg of de Inspecteur-Generaal van de IGZ.
Zijn de genoemde klachten op zich zelf staand? Is bij onderzoek gebleken dat daar waar de zorg tekort is geschoten dit ook voor andere medewerkers geldt die niet geklaagd hebben? Wat heeft de regering gedaan richting die andere medewerkers? (IMG jaarverslag 2004, p. 14)
Het betreft individuele klachten, die niet wijzen op een structurele problematiek. Eventuele trends vormen aanleiding voor een specifieke of vervroegde algemene inspectie.
Kan de regering aangeven uit welke klachten blijkt dat het instituut IMG ten opzichte van de IGZ als instituut voor de behandeling van deze klachten noodzakelijk is? (IMG jaarverslag 2004, p. 14)
De IGZ behandelt tegenwoordig geen klachten, maar slechts meldingen over het structureel tekortschieten van de zorg. De eigen verantwoordelijkheid van de minister van Defensie en de met militaire inzet gepaard gaande bijzondere risico's rechtvaardigen onafhankelijk toezicht met de mogelijkheid onderzoek te doen.
Kan de regering op basis van het oordeel van de IMG constateren dat zij tekort geschoten is in haar zorgplicht als werkgever? (IMG jaarverslag 2004, p. 14)
De in het rapport vermelde klachten zijn van individuele aard en moeten worden gezien tegen de achtergrond van de defensiebrede medische zorgverlening binnen en buiten Nederland. Het verzamelen, behandelen en wegen van deze klachten is een van de manieren waarop Defensie juist aan haar zorgplicht als werkgever invulling geeft.
Kan de regering aangeven of de specifieke aanbevelingen zijn uitgevoerd? Zo niet, wat betekent dit voor de zorgplicht van de werkgever? (IMG jaarverslag 2004, p. 15)
Ja, de specifieke aanbevelingen zijn uitgevoerd.
Wat betekent «er is aandacht» voor de geneeskundige informatiesystemen? Wat doet de regering op dit moment om de geuite problemen concreet aan te pakken waardoor er geen lacunes ontstaan? (IMG jaarverslag 2004, p. 16)
Voor de curatieve medische zorg bestonden twee aparte elektronische systemen (Geneeskundige Data Base Krijgsmacht en Geneeskundig Informatie Systeem Koninklijke Marine). In de loop van 2005 wordt één nieuw Elektronisch Medisch Dossier voor de gehele krijgsmacht geïmplementeerd, het Geneeskundig Informatiesysteem DefenSie (GIDS). In dit systeem worden ook de functionaliteiten voor de Arbo-dienstverlening ondergebracht. Met de invoering van GIDS zal naar verwachting het merendeel van de huidige problemen worden opgelost.
Wat is de reden dat militairen regelmatig gebruik maken van civiele zorginstellingen? Hoe verhoudt dit zich tot de vrije keus van zorg? (IMG jaarverslag 2004 pag 17)
Wanneer militairen in hun vrije tijd direct medische verzorging nodig hebben, kunnen zij naar civiele zorginstellingen worden gebracht. Daarnaast heeft het Centraal Militair Hospitaal niet alle faciliteiten die een civiel ziekenhuis heeft. Derhalve wordt samengewerkt met civiele ziekenhuizen om een volwaardig zorgpakket te kunnen aanbieden.
Kan de regering aangeven welke consequenties er zijn aan het niet juist afhandelen van een MIP-melding? (IMG jaarverslag 2004, p. 18)
De «meldingen incidenten patiëntenzorg» (MIP) worden altijd serieus en juist afgehandeld.
Hoe kan het dat de regering in het Integrale monitor personeelsvoorziening Defensie (IMDP) 2004 de instroom van nieuw BBT-personeel een nieuwe impuls moest geven? (IMPD 2004, p. 3)
Klopt het dat de regering begin 2004 nog de verwachting had dat het juist als gevolg van de reductie op uitstroom rekende? (IMPD 2004, p. 3)
De regering geeft aan dat voor 2005 en 2006 een forse bijstelling te verwachten is. Was deze bijstelling niet te voorzien? Waar wordt deze bijstelling door veroorzaakt? (IMPD 2004, p. 7)
Door de maatregelen die voortvloeiden uit de taakstellende reducties van het eerste kabinet Balkenende werd het personeelsbeleid van Defensie gericht op instroombeperkend en uitstroombevorderend beleid, de zogenoemde generieke maatregelen. Bovendien moest de instroom van BBT-personeel in 2003 tijdelijk extra worden beperkt als gevolg van een incidentele overschrijding van de begrotingssterkte. De instroombeperkende maatregelen uit 2003 werkten ook door in 2004.
In de loop van het jaar 2004 diende de instroom van nieuw, jong defensiepersoneel een nieuwe impuls te krijgen om in 2007 te kunnen beschikken over volledig gevulde operationele eenheden. Dat heeft tevens geresulteerd in bijgestelde aanstellingsopdrachten voor 2005 en 2006. Dat laat onverlet dat het beleid gericht blijft op het bereiken van de reducties uit de Personeelsbrief 2003 en het tot stand brengen van een nieuw evenwicht bij Defensie.
Wat gaat de regering concreet doen om een klimaat te scheppen waarin zowel mannen als vrouwen zich kunnen ontplooien? (IMPD 2004, p. 3)
In het najaar van 2004 is het Actieplan Gender uitgebracht, waarvan de uitvoering voortvarend ter hand is genomen. Het actieplan bevat concrete, tijdsgebonden en meetbare acties waaraan de defensieonderdelen zich hebben verbonden. Die zijn gericht op het verbeteren van de balans tussen het aantal mannen en vrouwen bij Defensie, onder meer door het vergroten van het instroompercentage van vrouwen tot 30% en het streven naar een aandeel van vrouwen van 12% in de defensieorganisatie per 2010.
Het gaat niet alleen om het binnenhalen van meer vrouwen. Er worden maatregelen genomen die het behoud van vrouwen in de organisatie moeten bevorderen. Het benoemen van rolmodellen, vrouwen die op zichtbare plekken in de organisatie werkzaam zijn, is daarvan een voorbeeld. Er wordt betrokkenheid verwacht van commandanten en andere sleutelfiguren bij het scheppen van een klimaat waarin zowel vrouwen als mannen zich kunnen ontplooien en thuis voelen.
Van belang is ook het verbeteren van het carrièreperspectief voor vrouwen en van hun mogelijkheden door te stromen naar hogere functies en rangen. Denk hierbij onder meer aan het verbeteren van kinderopvang, de mogelijkheid tijdelijk bureaufuncties te vervullen, de mogelijkheid combiwerkplekken in te stellen en het invoeren van een mentorensysteem voor de loopbaanbegeleiding van vrouwen. Ook cultuurverandering vormt een aandachtspunt, bijvoorbeeld het creëren van een meer vrouwvriendelijke werkomgeving.
Kan de regering aangeven op basis van welke gegevens zij meent dat de door haar gestelde aanpak van imagovergroting voor Defensie als werkgever gaat werken? Zijn er concrete lessons learned uit het verleden? (IMPD 2004, p. 5)
In de Integrale Monitor Personeelsvoorziening Defensie is in het algemeen opgemerkt dat imago een belangrijke rol speelt bij de benadering van de arbeidsmarkt en het creëren van de nodige belangstelling onder het potentiële personeel. Hoewel concrete «lessons learned» niet voorhanden zijn, is in het verleden gebleken dat de intensivering van open dagen, schoolbezoeken en andere kennismakingsevenementen een groter aantal sollicitanten tot gevolg had.
Is er voor het werven van gevechtsfuncties (VMBO) in kwalitatieve zin voldoende aanbod op de arbeidsmarkt specifiek voor Defensie? Waar maakt de regering dat uit op? (IMPD 2004, p. 6)
De IMPD 2004 rapporteert dat het kwantitatieve aanbod van kandidaten voor gevechtsfuncties op de arbeidsmarkt voldoende is. Deze verwachting wordt ontleend aan schattingen van het toekomstig aanbod van schoolverlaters, gedaan door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Of het aanbod ook kwalitatief van voldoende niveau is kan niet worden ingeschat. De ervaring van de afgelopen jaren is dat het ontwikkelingsniveau van schoolverlaters die in aanmerking komen voor gevechtsfuncties over het algemeen goed genoeg is voor de werkzaamheden die na aanstelling van hen worden verwacht.
De regering geeft aan dat voor 2005 en 2006 een forse bijstelling te verwachten is. Was deze bijstelling niet te voorzien? Waar wordt deze bijstelling door veroorzaakt? (IMPD 2004, p. 7)
Zie het antwoord op vraag 45.
Hoe denkt de regering dat zij de gestelde wervingsdoelen kan bereiken? Wat betekent het, als zij het niet haalt, voor de taakstelling van Defensie? (IMPD 2004, p. 7)
Hoe denkt de regering het tekort van 1860 BBT-ers in 2004 op te gaan lossen? Heeft dit tekort ook consequenties voor de taakstelling van Defensie? Zo nee, hoe lost de regering deze consequenties dan op? Zo ja, welke consequenties heeft dit? (IMPD 2004, p. 12)
Er zijn extra maatregelen genomen om de aanstellingsopdracht voor 2005 en 2006 te realiseren. De in het oog springende maatregelen zijn onder meer de intensivering van de landelijke wervingscampagnes via onder meer televisie en radio. Daarnaast worden meer informatie- en bezoekdagen georganiseerd en intensiveert Defensie de deelname aan beurzen en de werving in de regio. Er komen meer specifieke wervingscampagnes gericht op vrouwen en er zullen zogenoemde «bootcamps» worden georganiseerd.
Naast de intensiveringen op gebied van werving is er een Taskforce Personeelsvoorziening (TFPV) ingesteld. De TFPV volgt kritisch het proces van werving, selectie, aanstelling en initiële opleiding en adviseert over mogelijke verbeteringen. Een van de resultaten betreft het convenant tussen de Taskforce Jeugdwerkloosheid, het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en Defensie. In dit convenant verbinden partijen zich tot een samenwerking die het aanbod van de arbeidsmarkt en de vraag van de krijgsmacht beter tot elkaar moet brengen. Vooral de regionale benadering van de arbeidsmarkt heeft positieve resultaten opgeleverd.
Al deze initiatieven tezamen hebben ertoe geleid dat de belangstelling en het aantal sollicitanten inmiddels hoger is dan in het topjaar 2002, toen meer dan 7 000 militairen zijn ingestroomd. Op basis van deze informatie is het dan ook te verwachten dat de aanstellingsopdracht voor dit jaar zal worden gerealiseerd.
Hoe behoudt de regering de controle op de kwaliteit van de uit te besteden psychologische en geneeskundige onderzoeken? Wat zijn de ervaringen tot nu toe? Om welke aantallen gaat het die extern worden getest? (IMPD 2004, p. 7)
Het Instituut voor Keuring en Selectie (IKS) is verantwoordelijk voor alle door haar geleverde keuringen en selecties en bewaakt de kwaliteit ervan, inbegrepen de keuringen en selecties die geleverd worden door externe bedrijven. Er zijn twee externe civiele bedrijven die conform de voorgeschreven protocollen van Defensie met gekwalificeerd personeel de selecties en keuringen uitvoeren. Dat gebeurt op het IKS in Amsterdam.
Het IKS heeft het personeel van beide bedrijven gedurende vier weken opgeleid en ingewerkt in de specifieke defensieprotocollen. Daarnaast wordt met beide bedrijven periodiek overleg gevoerd over de kwaliteit van de dienstverlening. Zo wordt de kwaliteit van keuringen en selecties gewaarborgd. De ervaringen tot nu toe zijn positief. Wel is gebleken dat de medewerkers van de externe bedrijven nog meer routine moeten krijgen in het keuren en selecteren.
IKS besteedt in 2005 maximaal 3 000 selectie-interviews, 1 400 geneeskundige onderzoeken, 350 sporttesten en 100 studie- en beroepskeuzeadviezen uit.
Wat is de verhouding man/vrouw bij de sollicitanten? (IMPD 2004, p. 6)
De regering geeft aan dat zij slechts 11,5 % vrouw weet te werven. Hoe denkt zij het gewenste percentage van 30% te gaan halen? Hoeveel procent van de BOT'ers en BBT'ers is vrouw? (IMPD 2004, p. 7)
De verhouding man/vrouw bij sollicitaties is de afgelopen jaren niet systematisch in beeld gebracht. De defensieonderdelen zijn pas zeer recent begonnen met het bijhouden van de sexe in hun wervings- en selectieadministratie. Deze gegevens zullen in het kader van de monitoring van het genderbeleid worden geanalyseerd en gepubliceerd. In het Actieplan Gender is een eerste monitor voorzien in oktober 2005.
Uit het thans beschikbare materiaal, dat slechts een korte periode behelst, valt af te leiden dat bij de Koninklijke landmacht het percentage vrouwelijke sollicitanten dertien bedraagt. De Koninklijke marechaussee en de Koninklijke marine hebben daarentegen voldoende vrouwelijke sollicitanten (respectievelijk meer dan dertig procent en ongeveer vijfentwintig procent). Bij de Koninklijke luchtmacht zijn ongeveer elf procent vrouwelijke sollicitanten.
Het uitgangspunt is dat dertig procent van de instromers in de defensieorganisatie vrouw moet zijn. Naar verwachting zal de Koninklijke marechaussee de doelstelling dit jaar al halen. Ook de Koninklijke marine zou dit percentage gezien het relatief hoge percentage vrouwelijke instromers (gemiddeld vijfentwintig procent) moeten kunnen halen. De Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht hebben nog veel werk voor de boeg om een instroom van dertig procent vrouwelijk personeel te realiseren. Daarvoor moeten concrete maatregelen worden getroffen. Zo heeft de landmacht het wervingsbudget voor vrouwen verruimd en is momenteel bezig met de voorbereiding van een specifiek op vrouwen gerichte wervingscampagne.
Wat is de reden van afwijzing van kandidaten? (IMPD 2004, p. 6)
Sollicitanten ondergaan een uitgebreid proces van keuring en selectie. Allereerst heeft een selectie plaats op basis van de gestelde opleidings-eisen. Aansluitend volgt een psychologisch en geneeskundig onderzoek. De afwijzing van kandidaten kan duiden op het niet voldoen aan de gestelde opleidingseisen, psychologische of geneeskundige criteria.
De regering geeft aan dat zij slechts 11,5 % vrouw weet te werven. Hoe denkt zij het gewenste percentage van 30% te gaan halen? Hoeveel procent van de BOT'ers en BBT'ers is vrouw? (IMPD 2004, p. 7)
Zie antwoord op vraag 53.
Wat zijn de redenen van het initieel verloop? Worden er ook exitgesprekken met betrokkenen gevoerd? Zo ja, wat zijn hier de uitkomsten van? (IMPD 2004, p. 9)
Met elke militair die tijdens de opleiding Defensie verlaat wordt een exitgesprek gehouden. Uit deze gesprekken blijkt dat de redenen van het initieel verloop zeer verschillend zijn. Afvallers geven vaak meerdere redenen voor hun voortijdig vertrek. De meest genoemde reden is dat het werk en het leven als militair niet overeenkomt met de verwachting die men ervan had. Andere redenen voor een voortijdig vertrek zijn de fysieke belasting tijdens de opleiding, heimwee, problemen thuis (familie of partner) of het gewoon niet halen van de opleiding.
Wat is de oorzaak van een 9% hoger verloop onder vrouwen bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar)? (IMPD 2004, p. 9)
Dit hoger verloop onder vrouwen bij de Koninklijke marechaussee doet zich alleen in 2003 voor. Om die reden is er vooralsnog geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Kan de regering aangeven wat de gemiddelde verblijfsduur van vrouwen is? (IMPD 2004, p. 9)
In 2004 bedroeg de gemiddelde verblijfsduur van vrouwelijke BBT'ers bij de krijgsmacht ruim 5 jaar. Dit verschilt nauwelijks van de gemiddelde verblijfsduur van hun mannelijke collega's.
Hoe denkt de regering het tekort van 1860 BBT-ers in 2004 op te gaan lossen? Heeft dit tekort ook consequenties voor de taakstelling van Defensie? Zo nee, hoe lost de regering deze consequenties dan op? Zo ja, welke consequenties heeft dit? (IMPD 2004, p. 12)
Zie het antwoord op vraag 51.
Kan de regering aangeven hoeveel BBT-ers gebruik hebben gemaakt van Kansrijk? (IMPD 2004, p. 12)
Er zijn 72 BBT-ers bij Kansrijk aangemeld voor externe bemiddeling. Daarvan zijn er veertien herplaatst. Daarnaast hebben 759 BBT-ers zich vrijwillig aangemeld voor een baan bij de politie. Kansrijk heeft 269 van hen bij de politie kunnen onderbrengen.
Welke opleidingen zijn nog niet gecertificeerd? Wanneer verwacht de regering deze certificering rond te hebben? (IMPD 2004, p. 12)
Thans zijn meer dan 400 defensieopleidingen civiel erkend. In 1998 waren dat er slechts 58. Het is niet mogelijk alle defensieopleidingen civiel te certificeren, omdat sommige opleidingen hiervoor te krijgsmachtspecifiek zijn. Inmiddels worden alle defensieopleidingen onderzocht op certificeerbaarheid. Het voornemen is alle opleidingen die zich daarvoor lenen te certificeren, mede met het oog op de gewenste «employability» van het defensiepersoneel en de invoering van het up-or-out systeem vanaf 2007.
Kan de regering aangeven welke oorzaken ten grondslag liggen aan het in de WW en WBBT terecht zijn gekomen van uitgestroomde BBT-ers? (IMPD 2004, p. 13)
De inspanningen van Defensie vormen geen garantie dat iedere BBT-er na zijn baan bij Defensie direct elders een betrekking vindt. De instroom in WW en WBBT is vooral te wijten aan de teruggelopen vraag naar personeel op de civiele arbeidsmarkt.
Kan de regering aangeven hoe het mogelijk is dat in totaal slechts twaalf Lynx-helikopters inzetbaar waren en dat het beoogde aantal vlieguren in 2004 niet gerealiseerd is? Welke maatregelen gaat zij nemen om dit voor 2005 te voorkomen?
Deelt de regering de opvatting dat al bij de begroting 2004 bekend was dat de beschikbaarheid van de Lynx-helikopters relatief laag was vanwege de ouderdom en het benodigde intensieve onderhoud? Functioneert het technisch management naar behoren?
Het beoogde aantal vlieguren in 2004 bedroeg 4500 uren. Uitgaande van ruim 300 vlieguren per helikopter per jaar is de inzetbaarheid van ongeveer veertien toestellen noodzakelijk. In 2004 waren slechts twaalf toestellen inzetbaar, waardoor het beoogde aantal vlieguren niet is gerealiseerd. Er waren twee hoofdoorzaken voor de achterblijvende inzetbaarheid. Ten eerste hebben verbeteracties naar aanleiding van een luchtwaardigheidsaudit geleid tot een verstoring van het onderhoudsproces. Ten tweede heeft de fabrikant de eerste twee toestellen waaraan levensverlengend onderhoud werd verricht drie maanden later opgeleverd dan was voorzien. Deze vertraging was het gevolg van onvoorziene tegenslagen en de nog geringe ervaring van de fabrikant met dit onderhoudsprogramma. Beide oorzaken zijn incidenteel van aard en aanvullende maatregelen voor 2005 worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
Hoewel de beschikbaarheid van de Lynx-helikopters afneemt, is de ouderdom van het toestel niet de hoofdoorzaak geweest van de lage beschikbaarheid in 2004. Evenmin is de lage beschikbaarheid te wijten aan het technisch management. Het technisch management voldoet aan de norm van de militaire luchtvaartautoriteit.
Het aantal fregatten is afgenomen van veertien naar elf, terwijl het aantal Lynx-helikopters gelijk is gebleven. Hoe kan het dan komen dat er toch geen Lynx-helikopter beschikbaar geweest is voor het stationsschip in de West?
De lage beschikbaarheid van de Lynx-helikopters in 2004 heeft een negatieve invloed gehad op de geoefendheid van de helikopterbemanningen. Dit heeft geresulteerd in een lagere beschikbaarheid van vluchteenheden voor de fregatten. Bovendien was sprake van een hogere inzet dan verwacht. Het ambitieniveau voor de Lynx-helikopters is de directe inzetbaarheid van drie vluchteenheden voor operaties aan boord van schepen. Als gevolg van de inzet van Hr.Ms. Rotterdam voor UNMIL in Liberia zijn voor de duur van deze operatie twee vluchteenheden onttrokken aan het bestand vluchteenheden voor de fregatten. In het najaar van 2003 waren tevens twee vluchteenheden ingezet aan boord van het stationsschip in de West en het fregat in het permanente NAVO-eskader STANAVFORLANT. Deze extra inzet (vier vluchteenheden in plaats van drie) had tot gevolg dat in de eerste helft van 2004 geen vluchteenheid meer beschikbaar was voor het stationsschip. Het stationsschip is in de tweede helft van 2004 weer voorzien van een Lynx-vluchteenheid.
Hoe komt het dat de personele bezettingsgraad van de eenheden bij de Groep Operationele Eenheden Mariniers gemiddeld 80% bedroeg en dat de gereedstelling van de mariniersbataljons is achtergebleven bij de planning? Hoe verhoudt zich dat tot het afzien van de paraatstelling van het derde mariniersbataljon, waarvan een deel van het personeel al geworven was, dat vervolgens bij andere bataljons ondergebracht is?
De gereedstelling van de mariniersbataljons is achtergebleven in die zin dat er minder mensoefendagen zijn gerealiseerd dan geraamd. Deze onderrealisatie heeft met name betrekking op de eerste vier maanden van 2004 en is het direct gevolg van de inzet van mariniers voor de SFIR-missie in Irak en de afhandeling daarvan. In deze periode zijn voor de omvang van één bataljon nagenoeg geen mensoefendagen gerealiseerd. Een gedeelte van het personeel was nog in Irak, een ander gedeelte recupereerde of was met verlof na terugkeer van de missie. Tevens moest een opleidings- en trainingsachterstand worden weggewerkt waardoor zowel het op te leiden personeel als de benodigde instructeurs van de Groep Operationele Eenheden Mariniers niet beschikbaar waren voor geplande oefeningen.
Over het derde mariniersbataljon dient opgemerkt te worden dat na de beslissing tot het niet-paraat stellen van deze eenheid, het hiervoor geworven personeel is herverdeeld over de andere mariniersbataljons. Dit proces is in 2003 gestart en heeft tevens geleid tot een tijdelijke stop van de instroom van personeel. Door deze instroombeperkende maatregel, in combinatie met de reguliere uitstroom en uitstroombevorderende maatregelen, is het overschot aan personeel weggewerkt en is gewijzigd in een tekort. Op grond van deze gegevens is de opdracht inzake de instroom voor het Korps mariniers in 2005 verhoogd.
Waarom was er sprake van onderrealisatie van de mensoefendagen bij de Bijzondere Bijstandseenheid Mariniers (BBE)? Hoe verhoudt zich dat tot de uitbreiding van de BBE na 11 september 2001 en het toegenomen belang van geoefendheid en inzetbaarheid van de BBE?
De belangrijkste oorzaak van de onderrealisatie bij de BBE is gelegen in het feit dat in 2004 de BBE meer dan voorzien gebruik heeft kunnen maken van oefenlocaties dicht bij Doorn. Derhalve namen deze oefeningen minder tijd in beslag dan geraamd, vaak minder dan 24 uur, waardoor deze trainingsactiviteiten niet als mensoefendagen worden herkend of aangemerkt. De operationele gereedheid heeft zeker niet geleden onder deze onderrealisatie. Het instandhouden van de operationele gereedheid is gerealiseerd met meer, maar kortere trainingsactiviteiten.
Bij de planning van de benodigde mensoefendagen in 2004 is uiteraard rekening gehouden met de uitbreiding van de BBE na 11 september 2001. Een groot deel van de BBE is inzetbaar met zeer korte reactietijden. De geoefendheid en inzetbaarheid van de BBE zijn altijd al, ook voor 11 september 2001, van groot belang geweest.
Kan de regering nader ingaan op de toegenomen verplichting die verband hield met het project Futur Ground Based Air Defence System (FGBADS)? Is er sprake van kostenoverschrijdingen en zo ja, hoe groot is dit bedrag?
Het project FGBADS bestaat uit twee delen, te weten de verwerving van een modern commandovoeringssysteem (het BMC4I) voor de gecontroleerde en integrale aansturing van VSHORAD- en SHORAD-systemen (deel 1) en de aanschaf van SHORAD-lanceerinstallaties (deel 2). De verwerving van het BMC4I-systeem, waarvoor € 150,7 miljoen in de begroting 2004 is opgenomen, bestaat uit twee fasen. De eerste fase betreft de verwerving van een initiële BMC4I-capaciteit met een budget van € 47,9 miljoen. Deze behoefte is in december 2003 door de Kamer goedgekeurd. Het contract voor deze initiële capaciteit is op 1 oktober 2004 getekend, waardoor het budget voor deze fase volledig is verplicht. De tweede fase bevindt zich thans in de DMP D-fase. Het volledige BMC4I-systeem kan naar verwachting met het toegewezen projectbudget worden aangeschaft.
Kan de regering nader ingaan op het verstrekte voorschot aan de Zweedse leverancier voor het project Infanteriegevechtsvoertuig (IGV)? Voldoet dit voorschot aan de regelingen van de Rijksoverheid inzake het verstrekken van voorschotten?
Voor het project Infanteriegevechtsvoertuigen (IGV) is in 2004 aan de Zweedse leverancier Land Systems Hägglunds een voorschot betaald voor onder meer de verwerving van artikelen met een lange levertijd en halffabrikaten. Door de Accountantsdienst Defensie (ADD) is vastgesteld dat het voorschot voldoet aan de regelingen van de Rijksoverheid inzake het verstrekken van voorschotten.
Deelt de regering de opvatting dat, nu er € 8 miljoen minder benodigd was voor onderhoud aan objecten, er nog grote besparingen mogelijk zijn op de infrastructuur van Defensie? Welke besparingen hebben de in 2004 afgestoten locaties opgeleverd? Welke vorderingen heeft de regering gemaakt met de stofkamoperatie en wanneer stelt zij de Kamer op de hoogte van de stand van zaken?
Besparingen op de infrastructuur maken deel uit van het pakket aan ombuigingen in de Prinsjesdagbrief 2003. Deze ombuigingen zijn verwerkt in de Begroting 2004 inclusief de meerjarige doorwerking. Zonder wijziging van beleid zijn geen additionele besparingen mogelijk. De geringere uitgaven op het gebied van nieuwbouw en onderhoud infrastructuur zijn onder meer terug te voeren op de vertraging in de besluitvorming over het «Masterplan Infrastructuur KL» (Kamerbrief «Infrastructurele consequenties nieuw evenwicht KL», Kamerstuk 29 200X nr 68). Dat plan behelsde voornamelijk nieuwbouwprojecten in verband met de herschikking van eenheden in Nederland als gevolg van de sluiting van de kazerne in Seedorf. De genoemde vertraging in de besluitvorming had tot gevolg dat Defensie terughoudend was met de uitvoering van het onderhoudsprogramma van infrastructuurprojecten van de Koninklijke landmacht. Afstoting van onroerende goederen bracht in 2004 € 11,4 miljoen op.
De resultaten van de stofkamoperatie worden thans geïmplementeerd. De meer complexe maatregelen zijn opgenomen in het SAMSON-traject. De projectorganisatie SAMSON volgt zodoende nauwgezet de implementatie. De eenvoudige maatregelen zijn via een beleidswijziging geëffectueerd. De financiële effecten zijn in de begroting 2005 verwerkt.
Hoe beoordeelt de regering het feit dat vrijwel alle eenheden van de Koninklijke Landmacht (KL) in 2004 te maken hadden met personele ondervulling en een hoge uitzendbelasting? Hoe groot was de onderbezetting? Hebben de instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen daar invloed op gehad?
De ondervulling doet zich vooral voor bij de pantserinfanterie, de genie-eenheden, het medisch en technisch personeel van de Koninklijke landmacht. In 2004 is de vulling van 11 Luchtmobiele Brigade toegenomen naar een gemiddelde van 90 procent. De vulling van de gemechaniseerde brigades verschilde per eenheid en bedroeg gemiddeld 80 procent. De ondervulling was mede het gevolg van de instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen. Vanwege de ondervulling moest regelmatig een beroep worden gedaan op personeel van die eenheden die later op de nominatie stonden om te worden uitgezonden. Hierdoor nam de werk- en uitzenddruk van het personeel toe. Defensie heeft inmiddels een reeks maatregelen genomen om de personele bezetting van de eenheden te verbeteren. Zo is de wervingsopdracht voor de krijgsmacht verhoogd tot ongeveer 7 000 nieuwe militairen voor dit jaar. Ook is een Taakgroep Personeelsvoorziening ingesteld om het proces van werving, selectie, aanstelling en initiële opleiding kritisch te volgen en noodzakelijke verbetermaatregelen te ontwikkelen. Ook wordt voortdurend aandacht besteed aan het stimuleren van contractverlenging om ongewenste uitstroom van personeel te beperken.
Waarom is er sprake geweest van onderrealisering in de mensoefendagen bij de Commandotroepencompagnie? Zijn de uitzendingen van invloed geweest? Hoe verhoudt zich dat tot de uitbreiding van het Korps Commandotroepen?
Het Korps commandotroepen gaat uit van een volledig jaaroefenprogramma. Wanneer duidelijkheid bestaat over het soort inzet, worden de opleidings- en trainingsactiviteiten afgestemd op de specifieke inzetoptie. Zo is bijvoorbeeld geen koudweer-training noodzakelijk voor inzet in Irak.
Gedurende de inzet vervallen de geplande opleidings- en trainingsactiviteiten. Derhalve heeft de inzet van commando's in crisisbeheersingsoperaties geleid tot het realiseren van minder mensoefendagen dan gepland.
Heeft het feit dat het aantal mensoefendagen lager is uitgevallen dan begroot invloed gehad op de geoefendheid van militairen die uitgezonden zijn geweest? Kan de regering garanderen dat alle uitgezonden eenheden voldoende getraind zijn?
Nee, er was geen negatieve invloed op de geoefendheid omdat de voor inzet noodzakelijke activiteiten uitgevoerd zijn. Voor elke missie wordt in een eindoefening getoetst of de uit te zenden eenheid over het vereiste opleidings- en trainingsniveau beschikt. Hiermee wordt zeker gesteld dat uitgezonden eenheden voldoende getraind zijn.
In hoeverre is de afname van de operationele gereedheid van de Tactische Helikoptergroep voor «air assault»-optreden een structureel probleem aan het worden, nu de transport- en gevechtshelikopters voortdurend in verschillende operaties ingezet worden? Welke maatregelen gaat de regering nemen om dat probleem het hoofd te bieden?
In 2003 heeft de 11 Air Manoeuvre Brigade in brigadeverband de operationele gereedheidstatus verworven. Het brigadeverband geldt voor de 11 Air Manoeuvre Brigade als het hoogste niveau van getraindheid. Voor dit niveau wordt ten minste iedere drie jaar een grootschalige oefening gepland. Ook hebben tussentijds enige grote oefeningen plaats. Indien vanwege uitzendingen tijdens die oefeningen niet over alle Nederlandse gevechts- en transporthelikopters kan worden beschikt, dan wordt buitenlandse eenheden om assistentie verzocht.
In de tussenliggende jaren wordt geoefend op lagere niveaus in het verband van bataljon, compagnie of peloton. Ook tijdens uitzendingen blijft voor kleinere oefeningen voldoende personeel en materieel achter in Nederland. Met de getraindheid op bataljonsniveau, waarbij eenheden van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht eendrachtig samenwerken, kunnen operaties van bataljonsomvang effectief en veilig worden uitgevoerd zoals tijdens de operatie in Irak is gebleken.
Met het voornemen om extra Chinook-helikopters en de transportversie van de NH-90 aan te schaffen, geeft Defensie invulling aan de toenemende vraag naar helikoptercapaciteit. Door bovendien alle Defensie-helikopters onder te brengen in één Defensie Helikopter Commando beoogt Defensie de beschikbaarheid van de toestellen verder te vergroten.
Hoe verklaart de regering de grote onderrealisatie in mensoefendagen bij de Air Manoeuvre Brigade en de gemechaniseerde brigades? Hoe verhoudt zich dat bovendien tot de noodzaak tot een hoge mate van geoefendheid voor de deelname van eenheden van de KL aan de NATO Response Force?
Een deel van de onderrealisatie wordt veroorzaakt door de vullingsgraad van de eenheden van de Koninklijke landmacht. Deze was in 2004 gemiddeld 80 procent. Dit heeft een lager aantal gerealiseerde mensoefendagen per jaar tot gevolg. Voor de gemechaniseerde eenheden, inbegrepen 43 Mechbrig (NATO Response Force), is de onderrealisatie overwegend gerelateerd aan deze ondervulling.
Daarnaast worden ook trainingsactiviteiten gepland in de gereedheidsperiode. Ook in de gereedheidsperiodes moet er immers getraind kunnen worden. Wanneer een eenheid wordt ingezet, zullen de geplande trainingsactiviteiten geen doorgang vinden. Dit gold in het bijzonder voor 11 Air Manoeuvre Brigade die voor het grootste gedeelte werd ingezet in Irak.
Wat is de reden van de neerwaartse bijstelling van de verplichtingen inzake het project ALQ-131 Update? Om welk bedrag gaat het?
De ALQ-131 is een belangrijk onderdeel van de zelfbescherming van F-16's. De zelfbescherming dient in de komende periode te worden verbeterd. Defensie heeft het verbeterprogramma nagenoeg vastgesteld. In afwachting van de besluitvorming, die is aangehouden tot in de tweede helft van 2005, is de in 2004 voorziene contractuele verplichting van € 40 miljoen niet aangegaan.
Waarom kan een Apache-squadron slechts op korte en niet op lange termijn inzetbaar zijn? Hoe verhoudt zich dat tot een eerdere uitspraak van de minister bij de begroting dat een operatie van een Apache-eenheid een jaar lang moet kunnen worden volgehouden?
In het ambitieniveau van Defensie is vastgelegd dat de krijgsmacht jaarlijks moet kunnen deelnemen aan maximaal drie operaties in lagere delen van het geweldsspectrum. Dit met bijdragen van bataljonsgrootte of equivalenten daarvan zoals een squadron jachtvliegtuigen of twee fregatten. Op het niveau van een squadron kan ook sprake zijn van een Apache-squadron. Een Apache-squadron bestaat uit vier inzeteenheden of vluchten. Met deze vier vluchten is een langdurige inzet van één vlucht voor crisisbeheersingsoperaties gegarandeerd.
Met op korte dan wel op lange termijn inzetbaar zijn, wordt gedoeld op een korte respectievelijk lange reactietijd. Dit is de periode tussen het verstrekken van de opdracht en de aanvang van de uitvoering van een operatie. Deze reactietijd staat los van de duur van de inzet.
Welke inzet van de Koninklijke Luchtmacht (Klu) heeft plaatsgevonden in de nasleep van de tsunamiramp, behalve het evacueren van Nederlandse burgers?
In de nasleep van de tsunami is de KDC-10 ingezet voor de evacuatie van Nederlandse burgers en voor het transport van noodhulpgoederen van het internationale Rode Kruis. Ook is een C-130 ingezet om een Litouws noodhospitaal vanuit deze Baltische staat naar vliegbasis Eindhoven te transporteren. Daarnaast zijn door de Koninklijke luchtmacht een luchtverkeersleider en radio-installaties voor verschillende vliegvelden in het rampgebied ter beschikking gesteld. Ook is de opleiding in het gebruik van deze apparatuur verzorgd door personeel van de luchtmacht. De overige krijgsmachtdelen hebben eveneens bijdragen geleverd in de nasleep van de tsunami.
Waarom heeft de regering twee squadrons Apaches samengevoegd tot één Apache-squadron, terwijl de Klu nog steeds over 29 Apaches beschikt? Blijven de vijf Apaches die de regering voornemens is te verkopen in de periode totdat ze verkocht zijn nog operationeel?
Als uitvloeisel van de maatregelen uit de Prinsjesdagbrief 2003 moesten zes Apaches te worden afgestoten en kwamen 49 functies te vervallen. Na het verlies van één Apache in Afghanistan is het aantal af te stoten toestellen teruggebracht tot vijf. Door de twee squadrons Apaches samen te voegen tot één squadron en door de afstoting van de Apaches, konden de vereiste besparingen op de personeels- en materieelsexploitatie worden gehaald. Ten behoeve van de verkoopbaarheid worden de te verkopen Apache-helikopters in operationele, vliegbare staat gehouden.
In hoeverre heeft de uitzending van personeel van één Patriot Fire Platoon als Provincial Reconstruction Team in Afghanistan invloed gehad op de onderrealisatie in mensoefendagen?
De uitzending van personeel van één Patriot Fire Platoon als Provincial Reconstruction Team in Afghanistan heeft tot gevolg gehad dat een beperkt aantal oefenactiviteiten geen doorgang heeft kunnen vinden. Hierdoor is de realisatie van de mensoefendagen iets lager uitgevallen dan gepland. Zoals aangegeven in de toelichting bij de tabel «Prestatiegegevens Tactische luchtmacht» was de oorspronkelijke begroting gebaseerd op een oude definitie van mensoefendagen. Inmiddels is deze definitie herzien en de begrote realisatie naar beneden bijgesteld. Deze herziene begroting is nagenoeg volledig gerealiseerd.
Klopt het dat het mariniersbataljon, dat per 1 april 2005 aan de NAVO aangeboden is, tot en met 1 april 2006 ter beschikking staat van de Strategische Reserve Eenheden van de NAVO? Waarom is voor deze termijn gekozen?
Met de brieven van 23 december 2004 (Kamerstuk 27 925 nr. 155) en van 20 februari 2005 (Kamerstuk 27 925 nr. 160) bent u geïnformeerd over het beschikbaar stellen van een bataljon van het Korps mariniers voor de SRF. Nederland stelt vanaf 1 april 2005 voor de duur van één jaar een bataljon beschikbaar aan de Strategische Reserve. Deze reserve-eenheid is beschikbaar voor alle lopende NAVO-operaties én voor de EU-operatie in Bosnië. Doordat de VS vanwege de verplichtingen uit lopende operaties hebben aangegeven per 1 januari 2005 hun bijdrage aan de SRF terug te trekken, zijn de Navo-lidstaten gesondeerd over vervanging van de Amerikaanse bijdrage. Gekozen is voor één jaar om de Navo voldoende tijd te geven van andere lidstaten een meer permanente aanbieding te vragen alsmede uit doelmatigheidsoverwegingen. De datum van 1 april is voortgekomen uit de noodzaak om het bataljon zowel voor operaties op de Balkan als in Afghanistan gereed te stellen.
Worden de kosten die het ministerie van Defensie maakt voor de hulp aan civiele autoriteiten op enigerlei wijze in rekening gebracht bij de civiele autoriteiten?
Overeenkomstig het convenant Civiel-Militaire Bestuursafspraken van 3 maart 2005 van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, Justitie en Defensie worden de additionele uitgaven van Defensie voor civiele taken verrekend met de aanvrager van de civiele ondersteuning.
Hoe verhoudt zich de onderrealisering van EVDB-middelen tot het Strategisch Akkoord, dat juist voorziet in intensiveringen op het gebied van EVDB?
Het achterblijven van de realisatie in 2004 ten opzichte van de begroting 2004 heeft geen consequenties voor de in het Strategisch Akkoord gestelde doelstellingen. De realisatie van de onderhavige EVDB-projecten beslaat een langere termijn.
Kan de regering nader ingaan op de door de NAVO geconstateerde tekortkoming op het gebied van Ground Based Air Defence?
Op 6 december 2004 werd in Brussel tijdens de zogenaamde Multilateral Examination melding gemaakt van een aantal tekortkomingen, waaronder Ground Based Air Defence. Dit is een tekortkoming van de Navo en niet specifiek van Nederland. Bovendien is de Navo onder meer bezig met een heroriëntatie op het gebied van luchtverdediging. Alhoewel deze heroriëntatie nog niet is afgerond, is duidelijk dat er behoefte bestaat aan geïntegreerde grondgebonden luchtverdedigingssystemen die nauw kunnen samenwerken met andere luchtverdedigingssystemen. Met de oprichting van de joint grondgebonden luchtverdedigingsorganisatie «Nieuwe Stijl» en de verwerving van nieuw materieel levert Nederland op het gebied van geïntegreerde luchtverdediging een belangrijke bijdrage.
Waarom is er sprake van onderrealisering op het gebied van opleidingen bij alle eenheden van de Koninklijke Marine (KM)? Welke maatregelen gaat de regering nemen om dat in de toekomst te verbeteren?
Uit het overzicht van Opleidingen Koninklijke marine (pagina 80) blijkt dat er meer opleidingen zijn gerealiseerd dan gepland. Van de gerealiseerde opleidingen is een groot aantal niet toe te rekenen aan specifieke operationele eenheden. Hierdoor ontstaat ten onrechte de indruk dat er sprake is van onderrealisatie bij de diverse eenheden.
Conform de toelichting bij de tabel Opleidingen Koninklijke marine zal het toerekenen van «nog niet toe te rekeningen opleidingen» verbeteren, omdat de marine in 2005 het OBAL-systeem (Onderwijs Basisadministratie Leeromgeving) heeft ingevoerd.
Kan de regering nader ingaan op hetgeen zij stelt over de lage vullingsgraad bij de Mechanisch centrale Werkplaats (MCW)? In hoeverre heeft de «dreigende privatisering» bijgedragen aan de lage vullingsgraad en in hoeverre bemoeilijkt dat het aannemen van nieuw personeel? Wanneer komt er uitsluitsel over de toekomst van de MCW?
Naast de algemene maatregelen binnen Defensie om het personeelsbestand verder terug te dringen, is vanwege de op handen zijnde privatisering van de MCW alleen in voor de bedrijfsvoering noodzakelijke vacatures voorzien. Dit om overtolligheid bij privatisering zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast heeft de voorgenomen privatisering tot gevolg dat medewerkers van de MCW omzien naar een betrekking elders binnen Defensie. Verder is de animo om op enkele gepubliceerde vacatures te reageren van buiten de MCW zeer gering, gezien de onzekere toekomst van de MCW. De Kamer zal voor het zomerreces over de voortgang van de voorgenomen privatisering worden geïnformeerd.
Waarom is er sprake van onderrealisering op het gebied van opleidingen bij vrijwel alle eenheden van de KL? Welke maatregelen gaat de regering nemen om dat in de toekomst te voorkomen? In hoeverre is er een tekort aan instructeurs?
Een deel van de onderrealisatie werd veroorzaakt door de vullingsgraad van de eenheden van ongeveer 80 %. Dit heeft geleid tot een lager aantal gerealiseerde opleidingen. Ook werden door het grote aantal uitzendingen in 2004 niet alle opleidingsplaatsen gevuld. Immers militairen die in Irak, Bosnië of Afghanistan werden ingezet of zich daarop voorbereidden, konden niet aan opleidingen deelnemen. Verder werd een groter beroep gedaan op de achterblijvende eenheden voor onder meer steunverlening, waardoor opleidingen niet maximaal werden gevuld. Inmiddels zijn maatregelen genomen om de vullingsgraad van de eenheden te verhogen (zie vraag 51). Er was een tekort aan instructeurs bij de opleidingscentra. Door een combinatie van tijdelijke tewerkstelling vanuit de operationele eenheden en voorrang bij de vulling van de instructeursfuncties bij de opleidingscentra, kon dit tekort ondervangen worden.
Waarom is er sprake van onderrealisering bij de opleidingen van de KLu? Welke maatregelen gaat de regering nemen om dat in de toekomst te voorkomen?
De onderrealisatie bij zowel initiële opleidingen als bij vliegopleidingen is veroorzaakt door de beperking van de instroom van nieuw personeel in 2004. Voor 2005 wordt rekening gehouden met een verhoging van de instroom tot 782 leerlingen (692 voor OKLu en 90 voor de KMA). Voor latere jaren is een groei voorzien naar 1000 leerlingen (800 OKLu en 200 KMA).
De onderrealisatie bij de overige opleidingen is, naast de reeds in het jaarverslag genoemde onderrealisatie als gevolg van operationele verplichtingen, veroorzaakt door een te hoge raming van 10 000 cursusplaatsen voor het jaar 2004. In de opdracht aan OKLu is opgenomen dat jaarlijks 8000 cursusplaatsen voor overige opleidingen moeten worden aangeboden.
Waarom was de cursusbezetting in 2004 bij de managementopleidingen beneden de verwachting? Welke maatregelen gaat de regering nemen om dat in de toekomst te verbeteren?
De behoefte aan opleidingsplaatsen bij het Instituut Defensieleergangen bleek in 2004 lager te zijn dan voorzien. De belangrijkste reden hiervoor is de omvorming van de krijgsmachtdeelspecifieke hogere opleiding voor militairen naar een defensiebrede hogere opleiding voor militairen (de zogenoemde «Hogere Defensievorming»). Omdat de verschillende hogere opleidingen tot één opleiding werden omgevormd, hebben de krijgsmachtdelen hun behoefte voor 2004 enigszins beperkt. Zo kon worden voorkomen dat oude en nieuwe opleidingen gelijktijdig gegeven zouden worden.
Hoe komt het dat er bij de MIVD sprake was van personele onderbezetting? Is dat nog steeds het geval? Hoe verhoudt zich dat tot het toegenomen belang van de MIVD inzake terrorismebestrijding?
In 2004 is de aanzet gegeven voor een reorganisatie teneinde verbeteringen in de staande organisatie door te voeren. Op 1 mei 2005 is de nieuwe organisatiestructuur ingevoerd en is begonnen met een inhaalslag ten aanzien van de personele vulling. Inmiddels zijn door interne herplaatsing 139 nieuwe functies met MIVD-personeel gevuld en zijn 19 nieuwe functies met personeel van buiten de MIVD gevuld. Voor de resterende 123 nieuwe functies is het werving- en selectieproces in volle gang. De verwachting is dat in 2006 een (vrijwel) volledige vulling tot stand gebracht zal worden.
De MIVD zal het aantal functies in het kader van contra-terrorisme (CT) uitbreiden. Hiervoor zijn uit de Van Gogh-gelden permanent financiële middelen toegewezen aan de MIVD. Binnenkort start het wervingstraject voor het merendeel van deze functies. Naar verwachting zal een deel van deze functies eind 2005 zijn ingevuld.
Hoe verhoudt zich de Herijking Kennisvoorziening Defensie (HKD) tot eerdere bezuinigingen op het budget doelfinanciering TNO? Overweegt de regering om deze bezuinigingen in de toekomst terug te draaien?
De Herijking Kennisvoorziening Defensie (HKD) heeft vooralsnog een einde gemaakt aan het korten op de budgetten voor R&D, waaronder de doelfinanciering TNO. Wel zal in de toekomst de nadruk meer op contractresearch komen te liggen, waarvoor het budget iets is verhoogd. Hierdoor zal het vruchtgebruik van de opgebouwde kennis toenemen. Opgemerkt wordt dat de financiering van de kennisinstituten deel uitmaakt van de lopende implementatie van het kabinetsstandpunt ter zake de aanbevelingen van de commissie Wijffels. Het terugdraaien van eerdere bezuinigingen is momenteel niet aan de orde.
Waarom gaat de regering zo kort in op de problemen rondom de invoering van het personeelssysteem P&O2000+ terwijl de Algemene Rekenkamer het als ernstige onvolkomenheid beschouwt?
Met P&O2000+ beschikt Defensie over één personeelsinformatiesysteem voor de gehele defensieorganisatie. De invoering van een dergelijk systeem gaat in de eerste fase altijd gepaard met kinderziektes in de programmatuur en data. Mede naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer is door een extern bureau een nader onderzoek uitgevoerd naar P&O2000+. De resultaten van dat onderzoek worden verwerkt in een eerder gestart integraal Verbeterplan P&O-informatievoorziening. Dit plan ziet erop toe dat alle noodzakelijke verbetermaatregelen inzake PeopleSoft juist, volledig en tijdig worden uitgevoerd. Het streven is om de geconstateerde tekortkomingen voor het einde van 2005 op te lossen. Over de inhoud en de voortgang van het verbeterplan zal intensief contact worden onderhouden met de Accountantsdienst van Defensie en de Algemene Rekenkamer. De voortgang van het verbeterplan maakt ook deel uit van het Minimumprogramma Bedrijfsvoering. Uit deze aanpak van de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde ernstige onvolkomenheid blijkt dat Defensie het onderhavige punt zeer serieus neemt.
Samenstelling:
Leden: De Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA) , voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter , Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD).
Plv. leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Cornielje (VVD), Halsema (GL), Fierens (PvdA), De Ruiter (SP), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Nawijn (LPF), Smilde (CDA), Hermans (LPF), Vendrik (GL), Bruls (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), De Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA) en Veenendaal (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30100-X-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.