30 100 VII
Jaarverslag en Slotwet ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2004

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 juni 2005

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft over het jaarverslag 2004 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (30 100 VII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 3 juni 2004 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier

1

Wat is de stand van zaken van de besteding van de structurele gelden voor het uitbreiden van heroïneverstrekking aan chronisch verslaafden (29 800 VI, 92)? Hoe verloopt de samenwerking met de minister van Justitie in dezen? Zijn de gelden al naar de gemeenten overgemaakt? Zo nee, waarom niet? Wanneer ontvangen de gemeenten het geld om met de uitbreiding aan de slag te gaan?

Bij voorjaarsnota 2005 zijn vanuit het begrotingshoofdstuk VII, driemaal € 1 mln. overgeboekt naar de begroting van VWS voor de periode 2005–2007. De besteding van deze middelen valt daarmee onder de verantwoordelijkheid van de minister van VWS.

2

Hoeveel defensiemedewerkers zijn in 2004 werkelijk bij de politie aangesteld?

Per 31 december 2004 hebben de politiekorpsen gezamenlijk 318 medewerkers van Defensie overgenomen.

3

Welke afspraken zijn met provincies gemaakt over de actualisering van planvorming in het kader van de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding? Wanneer verwacht u dat alle rampenbestrijdingsplannen geactualiseerd zullen zijn?

In de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding is een aantal termijnen vastgesteld voor de toetsing van de plannen voor rampenbestrijding. Het is, vanzelfsprekend, de bedoeling de termijnen uit de wet te realiseren. Via reguliere overleggen met de Commissarissen der Koningin houd ik de vinger aan pols waar het betreft de realisatie van de termijnen.

4

Hoeveel rampenbestrijdingsplannen zullen naar verwachting per 1 juli 2005 wel en hoeveel niet zijn geactualiseerd?

Voor iets minder dan 60% van de VR-inrichtingen, waarvoor conform het BRI een rampbestrijdingsplan moet zijn vastgesteld, is tijdig een goedgekeurd plan beschikbaar. Ook de overige rampbestrijdingsplannen zullen zijn naar verwachting niet allemaal geactualiseerd zijn dan wel voldoen aan alle eisen in het besluit Kwaliteitscriteria planvorming rampenbestrijding. Hiervoor worden verschillende argumenten gehoord. Begin 2006 zal ik van de provincies een beter gedocumenteerde rapportage ontvangen.

5

Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van begrote kosten en werkelijke kosten van de implementatie van C2000 voor het begrotingsjaar 2004?

Voor een gedetailleerd inzicht in de financiën van C2000 verwijs ik u naar Voortgangsrapportage C2000 die ik in april 2005 naar de Tweede Kamer heb gestuurd. (Kamerstuk 2004–2005, 25 124 nr. 42). De stijging in de uitgaven over 2004 ten opzichte van wat begroot werd heeft een boekhoudkundige reden. Zoals toegezegd in het AO van 2 juni, zal ik hierbij in de volgende voortgangsrapportage uitgebreid bij stilstaan.

6

Welke vooruitgang is geboekt met de implementatie van het beleidsplan Crisisbeheersing? Hoe is omgegaan met de nadrukkelijke bezwaren en kantekeningen die ten tijde van het debat over de nota Crisisbeheersing zijn geuit? In hoeverre heeft dit budgettaire gevolgen gehad?

In het jaarverslag is reeds een overzicht (blz. 47–48) opgenomen van de meest in het oog springende concrete bereikte resultaten in het kader van de implementatie van het beleidsplan. Zoals gemeld in het beleidsplan en bij gelegenheid van het algemeen overleg daarover op 12 oktober 2004 zal het kabinet de Tweede Kamer jaarlijks informeren over de voortgang. De eerste voortgangsrapportage wordt in december 2005 naar de Kamer gestuurd.

In het AO over mijn brief over de veiligheidsregio van dinsdag 7 juni zal ik de omgang met de nadrukkelijke bezwaren en kantekeningen die ten tijde van het debat over de nota Crisisbeheersing zijn geuit uitvoerig met uw kamer bespreken.

De discussie over de positie van de voorzitter van het regionaal veiligheidsbestuur in relatie tot de positie van de Commissaris van de Koningin heeft geen budgettaire gevolgen gehad.

7

In hoeverre lopen inmiddels de GHOR-regio's en veiligheidsregio's territoriaal congruent? Welke budgettaire consequenties voor het jaar 2004 hebben de nog altijd voortdurende moeilijkheden met integratie van de witte en rode kolom geleid?

De territoriale congruentie (die overigens betrekking heeft op politie, brandweer en GHOR) is in Nederland grotendeels gerealiseerd. Knelpunten doen zich op dit moment alleen nog voor op de volgende punten:

• De gemeente Haarlemmermeer behoort voor de brandweer en GHOR bij de regio Amsterdam–Amstelland en voor de politie bij de regio Kennemerland.

• GHOR-agglomeratie Amsterdam beslaat nu twee politieregio's, te weten de regio Amsterdam–Amstelland en Zaanstreek–Waterland, en dient bestuurlijk gesplitst te worden.

• De gemeente Hattem behoort voor de brandweer en GHOR tot de regio IJssel–Vecht en voor de politie tot de regio Noord- en Oost-Gelderland.

Voor deze regio's geldt dat bestuurlijk afspraken zijn gemaakt om de uitkomsten van de evaluatie van het politiebestel (commissie Leemhuis-Stout) af te wachten, alvorens te komen tot definitieve besluitvorming voor de indeling van deze gemeenten/regio's. Belangrijkste reden daarvoor is dat de vorming van territoriale congruentie in deze gevallen (met name de gemeente Haarlemmermeer) grote impact heeft op de reguliere hulpverlening door de betrokken regio's. Daarnaast is bij Haarlemmermeer sprake van vraagstukken ten aanzien van de justitiële indeling. Besluiten daarover kunnen alleen weloverwogen en in groter verband worden genomen. De uitkomsten van de evaluatie worden eind juni verwacht, in september zal het kabinet daarover haar standpunt uitbrengen.

In totaal is er in 2004 een bedrag van € 1 884 109 uitgekeerd door het ministerie van BZK om de congruentievorming in het land te ondersteunen.

8

Wat is de rol geweest van de politie (NPI) in de verenigde veiligheidskoepel? Waarom is geen vooruitgang geboekt op het gebied van afstemming tussen veiligheids- en GHOR-regio's enerzijds en de politieregio's anderzijds? Welke consequenties heeft dit voor de effectiviteit en kwaliteit van de rampenbestrijding?

Onder de naam de Veiligheidskoepel vormen de KNVBH, de NVBR, de Raad van RGF'en, het Beraad van GHOR-burgemeesters, GGD Nederland en de VNG dit samenwerkingsverband. Op diverse terreinen is er samenwerking en afstemming tussen de Veiligheidskoepel en de Raad van Hoofdcommissarissen/het Korpsbeheerdersberaad. De NPI heeft vanuit haar taakstelling alleen een rol in het ondersteunen van de Raad van Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad.

Op dat punt deel ik de conclusie niet dat er geen vooruitgang is geboekt. Deze conclusie deel ik evenmin op het dossier veiligheidsregio's waarin de contouren naar de toekomst duidelijk zijn gemaakt in mijn brief van 27 april 2005 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2004–2005, 29 517, nr. 4). Als laatste krijg ik uit het land signalen dat met de nodige tempoverschillen de vorming van veiligheidsregio's is opgepakt.

De genoemde instituten zijn op centraal niveau niet besluitvormend voor wat betreft het dossier veiligheidsregio's en dus ook voor de crisisbeheersing en de rampenbestrijding. Ik hecht eraan om een met alle partijen afgestemd advies te krijgen voordat ik een besluit neemt. Dit dient een voldoende waarborg te zijn voor de uitbouw van de effectiviteit en de kwaliteit van de crisisbeheersing en de de rampenbestrijding.

9

Met hoeveel is de capaciteit bij de AIVD voor terorismebestrijding en persoons- en objectbewaking en beveiliging uitgebreid in 2004? Hoeveel daarvan heeft de AIVD intern vrijgemaakt voor terrrorismebestrijding?

Ik doe in het openbaar geen mededelingen over de exacte verdeling van de capaciteitstoename van de AIVD. In het jaarverslag is aangegeven dat er naar aanleiding van de aanslagen in Madrid sprake is geweest van een intensivering van het onderzoek op het gebied van terrorisme en dat bepaalde onderzoeksterreinen nog nadrukkelijker in het teken van terrorismebestrijding zijn komen te staan. De commissie IVD heb ik geïnformeerd over de prioritering.

10

Wat betekent het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging kiesstelsel Tweede Kamer voor de planning van de doelstelling om door middel van invoering van een nieuw kiesstelsel de band tussen kiezer en gekozene te versterken?

Het kabinet beraadt zich momenteel over de wijze waarop het onderwerp kiesstelsel verder aangepakt moet worden. Nog voor de zomer zal de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de Kamer berichten over de uitwerking van het Paasakkoord, waaronder het kiesstelsel.

11

Is een beleidsmatige verantwoording ook niet meer nodig voor de andere ministeries die bij het GSB betrokken zijn?

In 2010 moeten de GSB-steden aan het Rijk eenmalig verantwoording afleggen over de rechtmatige besteding van de BDU-bijdragen en de realisatie van de prestatieafspraken in het maatwerkconvenant. De geïntegreerde verantwoording wordt ingediend bij het Ministerie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Na ontvangst zal de verantwoording per BDU worden verspreid over de BDU-departementen, in afstemming met de betrokken vakbewindslieden, voor de inhoudelijke beoordeling en vaststelling van de bijdrage. Dit betekent dus dat steden in 2010 geen afzonderlijke beleidsmatige verantwoording meer hoeven in te dienen bij GSB betrokken ministeries.

12

Zal een eventueel hoger inkomen van een minister tevens als bovengrens dienen voor openbaar te maken topinkomens in de publieke sector?

De grens van de openbaarmaking is gekoppeld aan het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers. Het gaat hierbij om de werkelijk verdiende salarissen, zoals na afloop van het jaar bepaald moet worden ten behoeve van opgave aan de belastingdienst. Wanneer het ministersalaris wordt verhoogd, dan werkt dit uiteraard door in het belastbaar jaarloon. Echter omdat er wordt geijkt aan feitelijk verdiende salarissen werkt de verhoging met vertraging door.

De eventuele salarisverhoging voor ministers naar aanleiding van het advies van de commissie Dijkstal wordt doorgevoerd wanneer het eerstvolgende kabinet aantreedt. De kabinetswisseling loopt bijna nooit precies gelijk met het kalenderjaar, maar ergens halverwege het jaar. Dit heeft effect op de uitkomst van de berekening van het gemiddelde ministersalaris. Het gemiddelde ministersalaris in het jaar waarin het nieuwe kabinet aantreedt bestaat immers voor een deel uit de oude ministersalarissen en voor een deel uit de nieuwe. Dit gemiddelde bedrag is dat jaar het ijkpunt. Pas in het jaar volgend op het jaar van de kabinetswisseling zal het gehele verhoogde ministersalaris het nieuwe ijkpunt zijn.

13

Kunt u verslag doen van de praktijkproef, waarmee de gevolgen van invoering van biometrie worden onderzocht? Kunt u de Kamer een gedetailleerd tijdschema doen toekomen voor de invoering van biometrie in reisdocumenten?

De praktijkproef Biometrie is van 30 augustus 2004 tot 28 februari 2005 in zes gemeenten1 uitgevoerd. In de proef zijn twee biometrische kenmerken opgenomen; de gelaatscan en twee vingerafdrukken. Het doel van de praktijkproef is tweeledig:

1. Het opdoen van ervaring met het gewijzigde aanvraag- en uitgifteproces zowel voor de uitgevende instanties als de burger om vervolgens op basis van de opgedane ervaringen een aanbevolen procesgang uit te werken voor uitgevende instanties ter opname in de relevante uitvoeringsregelingen (PUN, PUB, PUNA en PUKMAR).

2. Het onderzoeken van de praktische bruikbaarheid van de biometrische kenmerken vingerscan en gelaatsherkenning zoals opgeslagen in het biometrische testdocument binnen een verificatieproef met (belangrijke) marktpartijen en het verkrijgen van basisinformatie ten behoeve van functionele specificaties voor implementatie van dergelijke apparatuur ten behoeve van diverse processen.

Aan de proef hebben 14 707 burgers deelgenomen, voorzien was maximaal 15 000. De belangrijkste resultaten van de proef zijn:

• het opnemen van vingerafdrukken bij kinderen tot 6 jaar geeft knelpunten. De vingerafdrukken van kinderen zijn te klein om daaruit het benodigd aantal noodzakelijke meetpunten uit te kunnen destilleren. Ook bij andere (groepen) van burgers levert het opnemen van vingerafdrukken knelpunten op. U moet hierbij denken aan personen die bijvoorbeeld reuma hebben, personen met brandwonden, etc. Nederland loopt voorop in deze ontwikkeling. Daarom zijn de uitkomsten van de proef op dit punt inmiddels gepresenteerd aan de Europese Commissie en zijn besproken in de Raadwerkgroep Visa. Van Nederlandse zijde is voorgesteld om het mogelijk te maken, bijvoorbeeld door een uitzonderingsbepaling op te nemen in de Europese Verordening«betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten», bij bepaalde groepen cq personen geen vingerafdrukken af te nemen. De Europese Commissie beraadt zich thans, gelet op de gevoerde besprekingen, op mogelijkheden om de geconstateerde knelpunten op te lossen.

• de gelaatscan komt tot stand door het scannen van de foto die de burgers indienen bij het aanvragen van een reisdocument. De uitkomsten van de proef tonen aan dat de kwaliteit van de foto bepalend is voor de kwaliteit van de gelaatscan. Van cruciaal belang zijn dus de technische eisen waaraan de foto moet voldoen. De basis daarvoor vormen de door ICAO gestelde eisen.

• het opnemen van de vingerafdrukken die voldoen aan de kwaliteitseisen vereist deskundigheid. De ambtenaren van de instanties die Nederlandse reisdocumenten uitgeven zullen derhalve een opleiding moeten krijgen.

Over het tijdpad van de door de Europese Unie verplicht gestelde biometrische kenmerken (gelaatscan en vingerafdrukken) is de Tweede Kamer op 18 april 2005 geïnformeerd (TK 2004–2005, 25 764 nr. 26). Samengevat is het tijdpad als volgt:

• De gelaatscan moet conform de EU-regelgeving worden ingevoerd vóór 28 augustus 2006. De voorbereiding van de invoering van de gelaatscan is reeds gestart. Nederland gaat die invoeringstermijn halen. De gelaatscan die in de reisdocumenten zal worden opgenomen komt tot stand door het scannen van de foto die de burgers (zoals nu ook al het geval is) bij de aanvraag van een reisdocument moeten inleveren.

• Het tijdpad voor de invoering van de vingerafdrukken staat niet vast. De Europese Commissie heeft de technische specificaties voor de vingerafdrukken nog niet afgerond. De besprekingen daarover in het zogenaamde Artikel 6 Comité van technische experts van de lidstaten is nog gaande. Het invoeringstraject wordt gestart, zodra de technische specificaties zijn vastgesteld. De voorbereiding van de wetswijziging die nodig is om de vingerafdrukken in de administratie van de reisdocumenten op te nemen (zie ook TK 2004–2005, 25 764 nr. 26) is gaande.

14

Wordt het bedrag van een onderbesteding van 3,5 miljoen euro ten opzichte van de in 2004 vastgestelde begroting voor het GSB toegevoegd aan de middelen voor GSB III?

Het budget is ten opzichte van de in 2004 vastgestelde begroting is in de loop van 2004 neerwaarts bijgesteld (zie voor een toelichting op de mutaties pagina 75/76). Dit betekent dat de onderbesteding op artikel 9 nu geen 3.5 miljoen euro meer bedraagt, maar 1.4 miljoen euro.

De reden voor deze onderbesteding van 1.4 miljoen euro ligt, zoals toegelicht in het rijksjaarverslag, in de taakstellingen van 3 miljoen euro die zijn opgelegd bij kaderbrief 2005. Door het vrijspelen van middelen in 2004 is alvast vooruitgelopen op deze taakstellingen waarmee het GSB-budget in 2005 wordt geconfronteerd. Van deze onderbesteding zal 1,2 miljoen euro een bestemming krijgen binnen de middelen voor het Grotestedenbeleid in 2005.

15

Wat wordt bedoeld met een «substantiële verbetering» van de tevredenheid over het politieoptreden? Welk percentage wordt nagestreefd?

Elk korps moet in 2006 de hoogste waarde hebben bereikt die het korps eerder heeft behaald in de Politiemonitor Bevolking in de periode 1993–2002. Ook landelijk geldt dit principe. Dat betekent dat in 2006 op landelijk niveau de waarde uit 1993 herhaald zal moeten worden. Dit houdt in dat dan 68,2% van de burgers die contact hebben gehad met de politie, tevreden is over dit contact.

16

Wat bedoelt u met «concrete en beheersbare plannen»?

Zie antwoord vraag 17.

17

Op welke termijn kan concrete landelijke of interregionale samenwerking binnen de politie verwacht worden in het project Shared services? Is het de bedoeling dat op alle beheersprocessen waar doelmatigheidswinst kan worden behaald, deze inderdaad wordt gerealiseerd? Zo ja. binnen welke termijn?

De politie heeft voor de shared services een drietal verkennende business cases opgesteld . Met de politie is afgesproken dat uiterlijk 1 oktober 2005 een nadere verdiepingen van het besturingsmodel van shared services, de inrichting en het uitvoeringsprogramma volgt. Hierbij wordt gekeken naar de haalbaarheid en de wensbaarheid in de werkprocessen. De lopende ontwikkelingen zijn hierin meegenomen. Na 1 oktober a.s. heb ik meer zicht op de toekomstige ontwikkelingen.

18

Waarom zijn de uitgaven aan het onderzoek en subsidies bij het operationeel doel «Prestatievermogen van de politie» substantieel lager dan geraamd?

Er is voor gekozen het subsidiebudget uitsluitend te benutten ter bevordering van of ter instandhouding van organisaties/instellingen, systemen of activiteiten met een structureel of in elk geval een meerjarig karakter. Dit betekent dat subsidies voornamelijk worden verstrekt voor instandhouding van langlopende organisatievormen, systemen of activiteiten, zoals de het Politiemuseum, Adviescommissie BUK, het Voetbal-volgsysteem en tijdschriften op het gebied van politie. Voor incidentele activiteiten wordt niet langer subsidie verstrekt.

Een aantal onderzoeken ging niet door omdat de behoefte aan bepaalde onderzoeken in de loop van het jaar wijzigde omdat:

• de noodzaak niet meer aanwezig was,

• informatie op een andere manier beschikbaar kwam, het onderzoek niet meer door BZK werd geïnitieerd maar door een andere instantie.

19

Hoe zijn de hogere uitgaven aan de ziektekostenregeling bij de politie (+ 21,2 mln euro) te verklaren in het licht van de geconstateerde daling van het ziekteverzuim bij de politie?

De uitgaven voor de ziektekostenregeling hebben geen directe relatie met de ontwikkeling van het verzuim in de sector.

Op grond van het Besluit Geneeskundige Verzorging Politie is actief politiepersoneel voor ziektekosten verplicht verzekerd. Voorts biedt de regeling de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarde kinderen en partners mee te verzekeren. Daarnaast kan de verzekering worden voortgezet door inen post-actief personeel. Ultimo 2004:

politiepersoneel60 186 
partners8 685 
kinderen40 150  
subtotaal109 021  
in- post-actief24 554 
totaal133 575verzekerden

De zorgkosten worden in het bijzonder beïnvloed door de ontwikkeling van de kosten voor de gezondheidszorg in Nederland. Verder is het aandeel van actief politiepersoneel slechts een deel van het verzekerdenbestand van de ziektekostenregeling. Het ziekteverzuimpercentage geeft aan welk deel van de arbeidscapaciteit wegens ziekteverzuim verloren is gegaan.

Zoals hiervoor reeds is opgemerkt heeft de ontwikkeling van het ziekteverzuimcijfer geen directe relatie met de ontwikkeling van de uitgaven voor de ziektekostenregeling. Immers, niet elke ziekmelding wordt gevolgd door consumptie van gezondheidszorg.

Overigens kent de ziektekostenregeling in de sector Politie wel zorgmodules die specifiek zijn gericht op het bevorderen van snelle reïntegratie van actief politiepersoneel. Deze voorzieningen leiden tot meer kosten bij de regeling. De baten van deze modules, dat is de verhoogde inzetbaarheid van het beschikbare personeel, komt tot uitdrukking in een verlaging van het ziekteverzuimpercentage bij de korpsen.

20

Wat is de achtergrond van de bijdragen aan bedoelde regiokorpsen in het kader van operationeel doel 2.2?

Zie antwoord bij vraag 24.

21

Kunt u de achtergrond van de bijdragen van de regio's aan de Dienst Logistiek toelichten?

De baten en de lasten van de dienst Logistiek van het KLPD dient op basis van vigerende regelgeving minimaal kostendekkende prijzen aan haar afnemers in rekening te brengen. Dit is tot op heden niet gebeurd en jaarlijks wordt door middel van een rijksbijdrage van 4 mln de exploitatie sluitend gemaakt. Deze bijdrage is ten laste gebracht van de middelen voor de Nederlandse politie. Momenteel onderzoekt het KLPD de mogelijkheid tot tarifering zodat in 2006 niet meer voor inhoudingen hoeft gekozen te worden.

22

Welke onderzoeken hebben geen doorgang gevonden en waarom niet? Welke subsidiestromen zijn verminderd dan wel gestopt en waarom?

Zie antwoord bij vraag 18.

23

Waarom zijn de prestatie-indicatoren niet opgenomen in de operationele doelstellingen?

De prestatie-indicatoren bij politie zijn inhoudelijk gekoppeld aan de algemene doelstelling en niet aan de operationele doelstellingen. Bij prestatie-indicatoren kan een onderscheid worden gemaakt in kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. De kwantitatieve indicatoren zijn in overzichten opgenomen onder de algemene beleidsdoelstelling. Een aantal prestatie-indicatoren zijn kwalitatief van aard en zijn beschreven onder de operationele doelstellingen.

24

Welke vijf regiokorpsen hebben een bijzondere financiële bijdrage ontvangen? Waarom hebben deze korpsen die bijdrage ontvangen? Hoe hoog was die bijdrage? Waar op de begroting van BZK is de ruimte voor dit bedrag gevonden?

Hollands Midden, Noord Holland Noord, Utrecht, Limburg Zuid, en Flevoland hebben een aanvullende bijdrage ontvangen van totaal circa 20 mln. (artikel 3) . Een aantal van deze korpsen heeft deze bijdrage ontvangen vanwege een zwakke vermogenspositie en/of -in relatie met- het niet actualiseren van het huidige budgetverdeelsysteem. Met een aantal korpsen zijn afspraken gemaakt om hun vermogenspositie te verbeteren door middel van bezuinigingen. Limburg Zuid heeft een bijdrage ontvangen voor de gemaakte en de nog te maken kosten rondom het woonwagenkamp Vinkenslag. Van het totaal van deze bijdragen was circa 14 mln reeds hiervoor in de politiebegroting begroot. Het resterende deel (5,8 mln) is vrijgemaakt door prioritering binnen de politiebegroting en door vertraging van de besteding van gelden.

25

Wat is de strekking van de afspraken over de kwaliteitsmeting van de dienstverlening?

In de resultaatafspraken in het Landelijk Kader en de regionale convenanten is afgesproken dat de indicator en de streefwaardes voor de kwaliteit van dienstverlening van het Landelijk Telefoonnummer Politie nog nader geconcretiseerd dient te worden.

Een voorstel over deze nadere concretisering ligt nu (eind mei 2005) ter besluitvorming voor bij het Korpsbeheerdersberaad. In het voorstel wordt de indicator nader geconcretiseerd en een norm/streefwaarde voorgesteld.

De nadere concretisering heeft plaatsgevonden op basis van een meting door een gespecialiseerd bureau (Telan) in nauw overleg met het NPI en het veld. De Telan-meting 2004 geldt als nulmeting. De streefwaarde (7,5) moet behaald zijn in 2006. In de meting naar de kwaliteit van gespreksvoering staan de volgende onderdelen centraal: de contactfase, de informatie-uitwisseling, het omgaan met de probleemstelling, het omgaan met actiepunten en het afsluiten van het gesprek.

26

Wanneer wordt de nieuwe geïntegreerde Veiligheidsmonitor naar de Kamer gezonden?

De eerste rapportage gebaseerd op de geïntegreerde Veiligheidsmonitor zal naar verwachting in het najaar van 2006 beschikbaar zijn.

27

Wanneer is voorzien in de voltooiing en invoering van het capaciteitsmanagementsysteem waarmee de inzet van de politie wordt verbeterd? Zijn de resultaten en de effectiviteit van dit instrument meetbaar?

Met het nieuwe capaciteitsmanagementsysteem CMS is een aantal maanden proefgedraaid in een aantal politiekorpsen. Deze praktijktest heeft uitgewezen dat CMS eerst nog een aantal aanpassingen nodig heeft alvorens het systeem in alle politiekorpsen in gebruik kan worden genomen. In de tweede helft van dit jaar zal duidelijk worden wanneer CMS door alle korpsen in gebruik kan worden genomen.

De resultaten en de effectiviteit van CMS zullen meetbaar zijn. Beter capaciteitsmanagement leidt immers tot meer rust in de roosters. Het aantal verschoven diensten wordt daarvoor als indicator gebruikt.

28

Hebben het handboek Optimalisatie Capaciteitsmanagement, het voorlichtingsmateriaal en de brochure die ziet op de toepassing van de Arbeidstijdenwet binnen de politie, gevolgen gehad voor het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Zo ja, welke?

Het handboek Optimalisatie Capaciteitsmanagement en het voorlichtingsmateriaal over de Arbeidstijdenwet hebben bijgedragen aan toegenomen aandacht voor en kennis van de normen van die wet. Als gevolg daarvan is het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet afgenomen. De Arbeidsinspectie heeft deze verbeteringen geconstateerd maar daarbij wel aangegeven dat verdere verbeteringen nog mogelijk zijn. Het project Optimalisatie Capaciteitsmanagement monitort de ontwikkeling van het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet om daarmee de korpsen te stimuleren tot verdere verbeteringen.

29

Welke bijstellingen kan de Kamer verwachten in het kwaliteitszorgsysteem nu de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid onlangs concludeerde dat het matig is gesteld met het lerend vermogen van de brandweerorganisatie en dat geregeld risico's worden onderschat door onder meer een gebrek aan oefening?

Zie bij vraag 30.

30

Zijn in de activiteiten ten behoeve van het kwaliteitssysteem de aanbevelingen meegenomen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid in haar «Onderzoek Veiligheidsbewustzijn Brandweer»? Zijn de doelstellingen «het leren van ongevallen» en «het bewust zijn van (onnodige) risico's» inmiddels onlosmakelijk onderdeel van de kwaliteitsprogramma's?

De ontwikkeling van een kwaliteitszorgsysteem voor de brandweer vloeit voort uit het verbetertraject (actiepunt E25) naar aanleiding van Enschede/Volendam. Het kwaliteitszorgsysteem voor de brandweer is ontwikkeld door de VNG in nauwe samenwerking met de NVBR. Het betreft een vertaling van het INK-model naar de brandweer, de INK-positiebepaling, een gids voor zelfevaluatie en een handleiding voor audits en visitaties bij de brandweer. Al deze instrumenten zijn opgenomen in het Handboek Kwaliteitszorg Brandweer dat medio 2004 gereed is gekomen. Dit Handboek is een middel voor bestuurders en management om de brandweerorganisatie te kunnen sturen op basis van de eisen en verwachtingen van de verschillende belanghebbenden. Gebruik van het INK-model voor de brandweer is, anders bij de politie, niet wettelijk vereist.

De implementatie van de aanbevelingen van IOOV zowel ten aanzien van «het lerend vermogen van de brandweer» en «het leren van ongevallen», alsmede «het bewust zijn van onnodige risico's» is een verantwoordelijkheid van de besturen ten opzichte van haar personeel. Deze verantwoordelijkheid staat op zichzelf en vloeit niet automatisch voort uit de toepassing van enig managementmodel (zoals INK).

Wellicht ten overvloede verwijs ik u ten aanzien van mijn reactie op het rapport Veiligheidsbewustzijn bij brandweerpersoneel naar mijn brief1 aan u.

31

Welke doelstellingen heeft het Netwerk Diversiteit dat onder de paraplu van de NVBR is ingesteld? Welke garanties zijn er in dezen voor de continuïteit?

Het Netwerk voor Brandweervrouwen is, in februari 1997, op initiatief en met ondersteuning van het Ministerie van BZK opgericht en omgevormd tot het netwerk diversiteit. Het Netwerk heeft onder meer tot doel het inspireren, informeren en ondersteunen van brandweervrouwen; het uitwisselen van informatie en ervaringen tussen vrouwen die in dienst zijn bij de brandweer; het versterken van de posities van brandweervrouwen en het stimuleren van doorstroom naar hogere posities binnen de brandweer; het stimuleren van instroom van vrouwen in brandweerfuncties en het informeren van brandweerkorpsen en brandweerorganisaties over posities van brandweervrouwen2. Het netwerk is bij de NVBR ondergebracht om de continuïteit te waarborgen. Via de NVBR wordt aansluiting gezocht bij hen die (mede) beslissen over de selectie van personeel.

32

Op welke wijze en in welke mate is nu feitelijk het imago van de brandweer verbeterd? Is – in tegenstelling tot wat in de beleidsmatige toelichting staat – in het begrotingsjaar 2004 geen vooruitgang geboekt waar het het imago betreft van de brandweer?

Gesteld wordt nogmaals dat de brandweer al een sterk imago heeft. Aan een beperkt aantal minder sterke punten dient nog aandacht te worden besteed om het bestaande imago te verbeteren. Daarover is overleg gaande met onder meer de branches (Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding). De verbeterpunten hangen deels samen met de vorming van de veiligheidsregio's. Specifiek ten aanzien van de voorlichting hierop is nu een concept gereed van een communicatieplan, totstandgekomen als coproductie tussen BZK en de NVBR. Ook zijn plannen in ontwikkeling om het handhavingsbeleid te intensiveren, mede met behulp van het nieuw opgezette Netwerk Brandpreventie van de NVBR.

Overigens mag ook pleiten voor het imago van de brandweer dat er voor de beroepsfuncties op het opstapniveau brandwacht massa's open sollicitatiebrieven bij de korpsen arriveren. Aan de relatieve achterstandspositie van vrouwen, allochtonen en homoseksuelen/lesbiennes in de brandweerorganisatie wordt aandacht besteed via de uitvoering in de jaren 2005 t/m 2007 van het met subsidie van het Europees Sociaal Fonds en BZK te realiseren Equalproject «Brandweer van binnen naar buiten».

33

Heeft de wervingscampagne voor brandweerpersoneel op middelbare scholen en beroepsopleidingen tot een grotere instroom geleid van brandweerpersoneel? Mag derhalve gesproken worden van een doelmatige inzet van de middelen wat dit betreft?

De advertentiecampagne gericht op pas afgestudeerden van middelbare scholen en beroepsopleidingen betrof geen rechtstreekse wervingscampagne en heeft derhalve niet rechtstreeks geleid tot een instroom van brandweerpersoneel. Het was overigens ook niet de bedoeling dat betrokkenen zich gingen melden voor concrete banen. De campagne heeft meer als doel gehad te laten zien welk scala aan banen er bij de brandweer is om daar bij de keuze voor vervolgopleidingen rekening mee te houden. Bovendien is in de campagne de aandacht erop gevestigd dat er ook veel vrijwilligers bij de brandweer werken.

Overigens is op te merken dat jongeren onder de 21 jaar en vrouwen momenteel voor 30% van de totale instroom van vrijwilligers bij de brandweer zorgen.

34

Kunt u een evaluerend overzicht geven van multidisciplinaire oefeningen en de mate waarin dit heeft geleid tot synenergie? In hoeverre is men in het begrotingsjaar 2004 gevorderd in het gezamenlijk handelen en optreden? Is men werkelijk beter voorbereid op grootschalig optreden ten tijde van grote ongevallen en rampen? Welke activiteiten moeten nog worden ondernomen?

Multidisciplinair oefenen heeft als doel de verschillende disciplines beter en effectiever met elkaar samen te laten werken. Daarmee levert elke oefening een stukje verbetering van de rampenbestrijdingsorganisatie op. Met het gaandeweg professionaliseren van oefeningen en de voorbereiding ervan, verbetert ook het leereffect. Opleiden en oefenen moet de aandacht van een organisatie krijgen die het verdient, het moet goed aansluiten bij de planvorming en de ervaringen moeten worden vertaald in de organisatie. Deze slag moeten veel organisaties nog maken, maar de eerste stappen zijn gezet. Om de kennis over het proces oefenen te verbeteren, zijn vorig jaar 30 procesmanagers oefenen uit de verschillende organisaties opgeleid. Dit zal ook dit jaar weer gebeuren. De ervaring leert dat deze procesmanagers naar aanleiding van de opleiding elkaar beter kunnen vinden en het oefenen met elkaar naar een hoger niveau kunnen brengen. Op dit moment zijn een aantal trajecten in samenwerking met de verschillende partners in de crisisbeheersing opgestart die de oefencoördinatoren in hun werk zullen ondersteunen om meer uniformiteit in het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van oefeningen te bereiken.

Momenteel wordt een uitgebreide nulmeting verricht ten aanzien van de kwantiteit en kwaliteit van het multidisciplinair oefenen in het kader van grootschalig optreden bij rampen en grote ongevallen. Met deze nulmeting wordt beoogd om landelijk een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van het multidisciplinair oefenen bij de regionale hulpverleningsdiensten, regionale en gemeentelijke besturen en de waterschappen. Hiermee wordt inzicht verschaft in de professionaliteit van de organisaties om oefeningen kwalitatief goed voor te bereiden en te evalueren en de aansluiting ervan in de planvorming. Tevens zal de nulmeting eventuele tekortkomingen of juist goede voorbeelden in de regio's laten zien. Naar aanleiding van de nulmeting zal het staande opleidings- en oefenbeleid daar waar nodig regionaal worden toegespitst of landelijk worden bijgesteld. Het onderzoeksrapport zal eind juni (2005) tijdens een landelijk congres multidisciplinair opleiden en oefenen worden gepresenteerd. Voor de toekomst wordt een dergelijke meting om de twee jaar nagestreefd.

35

Hoe staat het met het advies van de Advies Commissie Informatie Rampenbestrijding (ACIR) over de informatievoorziening ten behoeve van rampenbestrijding? Kunt u – mede ook gezien de noodzaak van verbeterde communicatie in de crisisbeheersing – aangeven op welke termijn dit advies mag worden verwacht en hoe het implementatietraject er globaal zal uitzien?

In maart 2004 is de ACIR ingesteld, de Adviescommissie Coördinatie ICT Rampenbestrijding, met als opdracht voor 1 april 2005 een advies te geven over het verbeteren van de informatievoorziening ten behoeve van rampenbestrijding. De commissie onder voorzitterschap van de heer Hermans heeft op 8 maart jl. haar advies aangeboden. Op dit moment werkt het ministerie van BZK in nauwe samenwerking met collega-ministeries en het veld, aan een kabinetsstandpunt, wat nog voor de zomer aan u – de Tweede Kamer – zal worden aangeboden. In het kabinetsstandpunt zal worden aangegeven wat wij als kabinet beogen en binnen welke termijn dit naar onze mening dient te worden bereikt.

Ik heb opdracht gegeven tot het oprichten van een Task Force die op korte termijn een aantal aanbevelingen zal gaan uitvoeren, waaronder in eerste instantie het beschikbaar en toegankelijk maken van de «in ieder geval» benodigde informatie (zoals geografische of objectinformatie) voor het gezamenlijke optreden. Langere termijn acties zullen na bespreking van het kabinetsstandpunt meegenomen worden in het implementatietraject van de ACIR.

36

Op welke wijze is samengewerkt met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het gebied van de kwaliteitsoperatie GHOR? Op welke wijze is een relatie gelegd met de door het kabinet beoogde wijziging van de Ambulancewet en reorganisatie van de acute zorg? Hoe is omgegaan met regionale verschillen en strubbelingen over de organisatie in verschillende rampencontexten (qua omvang en soort)?

Ten aanzien van alle GHOR-dossiers wordt op rijksniveau nauw samengewerkt tussen het ministerie van BZK en het ministerie van VWS. Dat varieert van afstemming van standpunten (Wet ambulancezorg) tot het gezamenlijk opstellen van beleidsnota's (kabinetsstandpunt nav rapport de GHORdiaanse knoop doorgehakt) en het gezamenlijk ontmoeten van partners uit het openbaar bestuur en de zorgsector om over GHOR-zaken te spreken. Verder worden hele concrete trajecten gezamenlijk opgepakt. (Ambulancebijstandsplan, gewondenspreidings-plan, slachtoffervolgsyteem, mobiele medische teams, AED (automatische externe defibrillatoren).)

In de Beleidsvisie acute zorg, die de Tweede Kamer in oktober 2003 bereikte, heeft de minister van VWS aangegeven dat het Kabinet de overgang wil maken naar gereguleerde marktwerking. Concurrentie immers kan de doelmatigheid en vraaggerichtheid in de zorg verbeteren. Deze overgang naar gereguleerde concurrentie zal deelmarktgewijs moeten plaatsvinden. Acute zorg echter, waaronder ambulancezorg, kenmerkt zich door marktfalen: deze niet-planbare zorg moet immers altijd 7 x 24 uur, én snel beschikbaar zijn. Daarom kan er onvoldoende op worden vertrouwd dat de gewenste beschikbaarheid van acute zorg met de gewenste kwaliteit en doelmatigheid tot stand komt door onderling concurrerende aanbieders. Overheidsregulering is dus nodig. In het wetsvoorstel Ambulancezorg wordt de vorming van maximaal 24 Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV's) mogelijk gemaakt en verleent de minister van VWS de vergunningen.

Uitgangspunt van het kabinet is dat de burger een minimumniveau van veiligheid en hulpverlening kan verwachten, ongeacht in welke regio in Nederland hij zich bevindt. Anderzijds is er sprake van verschillen in risico's en grootte van regio's. De aanpak van veiligheidsvraagstukken in Rotterdam is op onderdelen anders dan de aanpak van veiligheidsvraagstukken in Friesland. Ik hecht aan de mogelijkheden voor regionaal maatwerk. Regio's en gemeenten kennen hun eigen gebied en hun eigen risico's het beste en moeten zelf invulling kunnen geven aan het lokale veiligheidsbeleid. Het ministerie van BZK ondersteunt de regio's daarbij, iedere regio op die punten waar behoefte aan is. Als consequentie brengt dat met zich mee dat er verschillen zijn in aanpak en voortgang in de regio's. Dat vind ik acceptabel, het gaat om het einddoel: krachtige veiligheidsregio's.

37

Hoeveel provincies hebben inmiddels risicokaarten? Zijn burgers hiervan op de hoogte en in welke mate zijn de effecten van ingebruikneming van deze risicokaarten zichtbaar? Wat is het resultaat van de inmiddels al maanden lopende discussie over de weging tussen informatieverschaffing aan burgers en het risicoverhogend effect van het openbaar maken van gevoelige informatie?

Op dit moment is er één provincie (Overijssel), die een risicokaart heeft volgens het landelijk afgesproken model. Daarnaast zijn er nog zeven provincies die een voorloper van een dergelijke risicokaart hebben. Omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de risicocommunicatie naar burgers, informeren zij de inwoners over het bestaan van de risicokaart.

Indien noodzakelijk zal er een wettelijke voorziening worden getroffen om bij het openbaar maken van gevoelige informatie een afweging te kunnen maken ten aanzien van het risicoverhogend effect.

38

Welke concrete effecten hebben de campagne Brandveiligheid Thuis en de activiteiten voor het bedrijfsleven nu daadwerkelijk gehad? Is de burger en zijn bedrijven in staat adequater en sneller te handelen in situaties van brand en gevaar als gevolg van de voorlichtingsinspanningen?

Aan de brandveiligheid thuis is bijzondere aandacht besteed in het Nationaal Voorlichtingsprogramma Brandveiligheid (NVB). Ook is in dat verband aandacht besteed aan brandveiligheid en brandveiligheid bevorderende activiteiten van en door het bedrijfsleven.

De strategie van het NVB wordt gekenmerkt door de combinatie van massamediale voorlichting en lokale acties voor specifieke doelgroepen of onderwerpen (bijvoorbeeld studenten of brandgevaar van kleding). Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en niet-commerciële partners zoals de brandweer.

Brandveiligheid thuis: De campagne «brandveiligheid thuis» heeft 87% van de doelgroep bereikt. Gebleken is dat 91% van de ouders met thuiswonende kinderen zich bewust is van brandgevaar en de eigen verantwoordelijkheid daarin. Bij zelfstandig wonende jongeren onder de 23 ligt dit percentage op 89%. Respectievelijk 97% en 82% zegt kennis te hebben van preventieve maatregelen en producten. Ruim 95% van beide doelgroepen staat positief tegenover het nemen van brandpreventieve maatregelen.

Effect van de campagne blijkt uit het gegeven dat 95% van de ouders met thuiswonende kinderen aangeeft naar aanleiding van de campagne preventieve maatregelen serieus te overwegen. Bij de zelfstandig wonende jongeren ligt dit percentage op 76%.

Ruim 20% van de ouders heeft aangegeven naar aanleiding van de campagne concrete maatregelen te hebben getroffen (meestal betreft het de aanschaf van rookmelders, maar in een aantal gevallen ook voorzieningen als brandblussers en blusdekens). Bij jongeren is dit percentage 24%. Het treffen van maatregelen blijkt ook relevant te zijn voor vergroting van het veiligheidsgevoel in de eigen woning. Van de doelgroep legt 90% de verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid van de eigen woning (mede) bij zichzelf.

Brandveilig ondernemen: Samen met de brandweerorganisaties, VNO-NCW, Koninklijk Horeca Nederland, Raad Nederlandse Detailhandel en het Verbond van Verzekeraars zijn acties in gang gezet die moeten leiden tot het voorkómen van interpretatieverschillen bij de toetsing en handhaving van de regelgeving door de brandweer. Hiervoor is de cd-rom «Brandveilig Ondernemen» ontwikkeld, die de regelgeving op een begrijpelijke manier uitlegt. De inhoud van de cd-rom is ook digitaal beschikbaar. Het bereik van de cd-rom is moeilijk vast te stellen omdat de cd-rom vrij kopieerbaar is en bovendien niet alle bereikscijfers beschikbaar zijn (met name de digitale verspreiding is niet altijd meetbaar). Met de gegevens die voor handen zijn, wordt het bereik in maart 2005 voorzichtig geschat op ongeveer 8% van de ondernemers in Nederland.

39

Wat moet onder «verschillende zaken» worden verstaan die zijn gerealiseerd ten aanzien van de voorbereiding op aanslagen met nucleaire, biologische en chemische middelen?

Binnenkort kan de Tweede Kamer een uitgebreidere rapportage verwachten waarin wordt ingegaan op de gerealiseerde en nog te realiseren verbeteringen. Het gaat daarbij om de verbeteringen in de samenwerking tussen de verschillende departementen en kennisinstituten, de verbetering van de voorbereidingen op de rampenbestrijding op regionaal niveau, onder meer door het inrichten van een zestal steunpuntregio's voor ondersteuning van de regio's bij eventuele NBC-aanslagen, de ontwikkeling van les- en leerstof en oefeningmodules, het verstrekken van specifieke uitrusting en het maken van operationele samenwerkingsafspraken tussen de regio's en de landelijke kennisinstituten zoals TNO en RIVM.

40

Hoe komt het dat de doelstelling inzicht te verschaffen in de kwetsbaarheid van vitale producten en diensten en de omvang en effectiviteit van reeds getroffen beschermingsmaatregelen van Nederlandse infrastructuur, niet is gerealiseerd?

Ondanks de geleverde inspanningen van ministeries en bedrijfsleven zijn de doelstellingen van het project Vitaal in 2004 later gerealiseerd door de complexiteit van de materie en de zorgvuldigheid waarmee een en ander moest worden vormgegeven (vgl. TK 2003–2004, 26 643, nr. 46). Inmiddels is de doelstelling om inzicht te krijgen in de kwetsbaarheid van de vitale infrastructuur nagenoeg gerealiseerd. De Tweede Kamer zal na het zomerreces een integrale rapportage ontvangen. Van belang in dit verband is te benadrukken dat deze (inter)sectorale kwetsbaarheidanalyse géén eenmalige exercitie is, maar dat de aandacht voor de bescherming van de vitale infrastructuur structureel is geborgd. Het voornemen is de Tweede Kamer jaarlijks, als onderdeel van het Beleidsplan Crisisbeheersing, te informeren over de voortgang in het dossier Vitaal.

41

Wat verklaart het niet realiseren van de doelstelling tot wijziging van het Handboek Crisisbesluitvorming?

Conform het werkprogramma, behorende bij het beleidsplan Crisisbeheersing, is de aanpassing van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming voorzien uiterlijk in 2006 (in het jaarverslag is abusievelijk gemeld dat dit reeds in 2004 zou worden gerealiseerd). Besloten is dit naar voren te halen. Nog dit jaar zal het Handboek worden aangepast op basis van de in het beleidsplan vastgestelde verantwoordelijkheidstoedeling. De aanpassingen betreffen zowel de structuren op rijksniveau, de rol van de Nationaal Coördinator Crisisbeheersing (NCCB), de nader gemaakte afspraken op decentraal niveau (zie brief 27 april 2005), alsook de rol en positie van het bedrijfsleven. De wettelijke verankering van het Handboek is onderdeel van het wetgevingsprogramma.

42

Mag het halen van geen enkele doelstelling die nationaal is ingezet op het gebied van verbetering van het prestatievermogen van de partners in de rampenbestrijding, worden geweten aan onrealistische begroting vooraf en/of bent u van mening dat u niet in staat bent gebleken voldoende invloed te doen gelden op de voortgang van de ingezette processen? Denkt u in 2005 wel alle voor het jaar 2004 gestelde doelstellingen te halen? Ten koste van welke doelstellingen voor het jaar 2005 gaat dit mogelijkerwijs?

Het in één geval niet, en in een aantal gevallen gedeeltelijk gerealiseerd hebben van een aantal doelstellingen kan niet worden geweten aan een onrealistische begroting, dan wel het niet voldoende invloed kunnen uitoefenen op de processen. In 2004 heeft BZK met voortvarendheid gewerkt om de doelstellingen te realiseren. Geconstateerd is echter dat BZK hierin niet alleen staat. Het behalen van de doelstellingen vraagt een voortdurende afstemming met de bij de rampenbestrijding betrokken organisaties. Dit verlengt weliswaar de periode, waarbinnen de doelstellingen worden gerealiseerd, maar anderzijds wordt hiermee het draagvlak verhoogd. In 2005 zal aan het behalen van de doelstellingen verder gevolg worden gegeven. Hiermee is in de begroting van dit jaar rekening gehouden, zonder dat dit ten koste gaat van andere doelstellingen van 2005.

43

Waaruit moet worden opgemaakt of en in hoeverre de doelstelling van het aantal meldkamers voorzien in het Geïntegreerd Meldkamersysteem is gehaald en wat de redenen hiervoor zijn? Bent u bereid de Kamer alsnog hierover te informeren?

Uit de voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer over C2000/GMS en uit de brief over de herstructurering van GMS van 22 april 2005 kan worden opgemaakt in hoeverre de doelstelling m.b.t. de invoering van GMS is gehaald.

Laatste stand van zaken: GMS is in alle gecolokeerdemeldkamers ingevoerd. Daarnaast is GMS sinds 31 maart 2005 operationeel in de meldkamer van de brandweer in de regio Amsterdam–Amstelland en wordt de invoering bij de meldkamer van de politie Amsterdam voorzien in juni 2005. De centrale post ambulancezorg (CPA) Amsterdam zal overgaan op GMS nadat er meer inzicht bestaat in de ervaringen met GMS in andere grootstedelijke regio's.

GMS is daarnaast nog niet ingevoerd bij de CPA Utrecht (voert eerst C2000 in) en de politie Brabant Zuidoost (wacht herstructurering GMS af).

Ik zal de Tweede Kamer in het kader van de herstructurering van GMS informeren over de stand van zaken m.b.t. de invoering van GMS.

44

Worden ook met de regio Groningen gesprekken gevoerd voor co-lokering van de meldkamers? Op welke termijn zijn de laatste «fysieke» beperkingen in de regio's Amsterdam–Amstelland en Groningen verholpen? In hoeverre staan deze beperkingen effectieve werkzaamheid van de meldkamers in de weg?

De gecolokeerde meldkamer van de regio Groningen is op 28 april 2005 officieel in gebruik genomen. De regio Amsterdam–Amstelland bezint zich nog op de colokatie van de meldkamers. Dit proces is nog niet afgerond maar ik verwacht in de loop van 2005 hierover uitsluitsel van de regio Amsterdam te mogen ontvangen.

Ik ben van oordeel dat colokatie van meldkamers bijdraagt aan een doelmatiger beheer van middelen en een betere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de diensten in de meldkamer. Dit laatste is niet alleen onder normale omstandigheden maar met name bij grootschalige incidenten en rampen van groot belang. De collectieve werkzaamheid van meldkamers in een regio wordt daarmee effectief bevorderd.

45

Hoeveel medewerkers had de AIVD in respectievelijk 2002, 2003 en 2004? Hoeveel medewerkers werken voor welke werkterreinen? Met hoeveel medewerkers is in de genoemde jaren de capaciteit voor terrorismebestrijding toegenomen?

Het totaal aantal medewerkers, uitgedrukt in fte's, bedroeg ultimo 2002: 780, ultimo 2003: 865 en ultimo 2004: 945. Ik doe in het openbaar geen mededelingen over de kwantitatieve verdeling van de capaciteit van de dienst. Ik ben desgewenst bereid uw vraag te beantwoorden via de CIVD. Zie ook het antwoord op vraag 9.

46

Waarom is de personele bezetting van de AIVD met 880 fte 10 fte achtergebleven bij de doelstelling?

De gegeven bezetting van 880 fte's is een gemiddelde over het gehele jaar; per ultimo 2004 waren 945 medewerkers in dienst. De achterblijvende gemiddelde bezetting wordt veroorzaakt door dat een deel van de nieuwe medewerkers later is binnengekomen dan dat werd verwacht.

47

Waaruit bestaat de steun van BZK aan initiatieven van gemeenten om binnengemeentelijke centralisatie toe te passen?

De afgelopen jaren heeft BZK zich – ook in samenwerking met de VNG – ingespannen om kennis en ervaring ten aanzien van binnengemeentelijke decentralisatie uit te wisselen. Wanneer zich vanuit gemeenten vraagstukken aandienen, die verband houden met binnengemeentelijke decentralisatie, dan zal BZK die zo goed mogelijk beantwoorden. Dit laat onverlet, dat het maken van keuzes op het gebied van binnengemeentelijke decentralisatie primair een gemeentelijke aangelegenheid is. In die zin wil BZK wel een zekere terughoudendheid betrachten.

48

Kan preciezer worden geformuleerd waarom er substantieel meer is uitgegeven dan begroot aan «7.2 Publiek dienstverlening toegankelijkheid overheidsinformatie»? Wat houden de «beleidsactiviteiten» in?

In het Jaarverslag is op pagina 65 te lezen dat er op artikel 7.2 in 2004 meer is uitgegeven dan oorspronkelijk begroot. Deze meeruitgaven betreffen deels de middelen voor de uitvoering van Nationaal Actieplan Elektronische Snelwegen (de zogenaamde NAP-subsidies). De verantwoording over deze middelen geschiedt via de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Het andere deel van de meeruitgaven betreft de middelen die zijn toegevoegd aan artikel 7.2 in het kader van het Programma Andere Overheid.

Bovengenoemde middelen zijn in de loop van 2004 ingezet voor noodzakelijke extra beleidsactiviteiten op de volgende dossiers:

– Digid (voorheen OverheidsToegangsVoorziening; OTV)

– Transparantie overheidsinformatie

– Stroomlijning BasisGegevens/Eenmalige GegevensVerstrekking (SBG/EGV)

– Administratieve Lasten(-reductie) burgers (AL)

– Elektronische Gemeenten (EGEM)

– Open Standaarden en Open Source Software (OSOSS)

– Architectuur

– BurgerServiceNummer (BSN).

Op pagina's 67 t/m 71 van het Jaarverslag worden deze beleidsactiviteiten verder toegelicht. Voor een meer uitgebreide toelichting op de activiteiten (en voortgang daarvan) verwijzen wij u graag naar de volgende kamerstukken:

– Het Actieprogramma Elektronische Overheid (ELO) (Kamerstuknr. 26 387 en 29 362, nr. 23)

– De Voortgangsrapportages Programma Andere Overheid (PAO) van juli 2004 (29 362, nr. 18) en december 2004 (29 362, nr. 25)

– De meest recente Voortgangsrapportage ELO, die in week 21 aan de Kamer is gezonden.

49

Waarom is de streefwaarde van het aantal verordeningen van lagere overheden via internet niet gehaald? Hoe wordt bevorderd dat dit streefcijfer wel wordt behaald?

Het project waarin met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en waterchappen een standaard wordt ontworpen voor het publiceren van geconsolideerde regelgeving op internet heeft vertraging opgelopen. Daarbij speelden de weerbarstigheid van de materie en capaciteitsproblemen een rol. De achterstand zal, ondermeer door het vergroten van het aantal pilotprojecten, in 2005 en 2006 worden ingehaald.

50

Waarom werd de beoogde doelstelling met betrekking tot het elektronisch beschikbaar stellen van documenten niet behaald?

De doelstelling dat in 2004 80% van de democratische basisinformatie (regelgeving, vergaderstukken gekozen organen en jurisprudentie) op internet toegankelijk is, is niet gehaald door achterblijvende resultaten m.b.t. de publicatie van decentrale regelgeving en van raadsinformatie door gemeenten. In het antwoord op vraag 49 is reeds ingegaan op de vertraging bij de publicatie van regelgeving.

Voorts is van belang dat, in het kader van het streven om het aantal specifieke uitkeringen te verminderen, de afweging is gemaakt om de subsidieregeling waarbij gemeenten een bijdrage krijgen voor het publiceren van raadsinformatie op internet, niet voort te zetten. Hiermee is een beleidsinstrument voor het bereiken van de genoemde beleidsdoelstelling komen te vervallen.

51

Waarom is de operationele beleidsdoelstelling om de Convenanten voor de GSB II tussen de G30 en het Rijk in 2004 af te sluiten, niet gehaald?

In overleg tussen Rijk en steden is eind 2004 gezamenlijk besloten voldoende tijd en ruimte te nemen voor de uitwerking van de laatste openstaande punten m.b.t. GSB III. Deze betroffen, naast het overleg met gemeenten over de totale beschikbare GSB-gelden voor de periode 2005–2009, onder meer de mogelijke gevolgen van de herziening van het huurbeleid voor de middelen voor Stedelijke Vernieuwing (ISV). Hierdoor zijn de GSB III-convenanten tussen Rijk en steden niet eind 2004 getekend, maar op 11 maart 2005. De prestatie-afspraken in de convenanten treden met terugwerkende kracht per 1 januari 2005 in werking.

52

Is inmiddels de feitelijke mate van homogeniteit van de thans nog individueel aanbestede goederen en diensten in de praktijk inmiddels vastgesteld? Over welk goederen en diensten gaat het?

Door analyse van de inkopen wordt nagegaan welke goederen samen moeten worden genomen. Vervolgens wordt hiervoor een aanbestedingstraject ingezet. Als gevolg van het uitvoeren van Europese aanbestedingen is automatisch de homogeniteit van de goederen en diensten vastgesteld. Door het systeem van Europees aanbesteden worden de bijbehorende CPV codes geïdentificeerd en onderkend. Daarmee ook de homogeniteit. Mede door het feit dat het Klpd raamovereenkomsten sluit welke Korpsbreed worden uitgenut wordt homogeniteit bevorderd. Voor het Klpd betreft het de meest uiteenlopende goederen en diensten variërend van Bouw (levering) van vaartuigen tot en met de meest gebruikelijke facilitaire zaken zoals kantoorartikelen. Daarnaast is voor de nog niet aanbestede goederen en diensten het onderzoek naar homogeniteit nagenoeg afgerond. Dit heeft in ieder geval geleid tot de noodzaak tot uitvoering van nieuwe Europese aanbestedingen. Onderhoud van vaartuigen, luchtvaartuigen, en onderhoud van gebouwen zijn hier een voorbeeld van.

53

Wat was de duur van vertraging van de levering van bestelde helikopters? Wat zijn de kosten die gemoeid zijn met ontbinding van het contract? Wat zijn de kosten van aanschaf van de helikopters? Zijn inmiddels andere helikopters aangeschaft?

In eerdere brieven aan de Kamer bent u gedetailleerd geïnformeerd over het helikoptercontract (brief van 1 maart 2005, 29 800 VII nr. 32, brief van 29 april 2004, 29 200 VI nr. 54, Aanhangsel Handelingen 2003–2004 nr. 692 op 22 januari 2004 en brief van 15 oktober 2003, 29 200 VII nr. 30). De oorspronkelijke aflevering van de eerste twee helikopters was voorzien op 1 maart 2002. De tot op heden gemaakte kosten als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst zijn juridische kosten welke verbonden zijn aan de inzet Landsadvocaat (€ 280 000) en de kosten die gemoeid zijn met de aanschaf van 2 gebruikte helikopters inclusief een reserve-onderdelenpakket van de Duitse Politie. De kosten die hiermee gemoeid zijn bedragen € 700 000,–.

54

Zijn sinds de instelling van de taskforce Europese Aanbesteding en de verbijzonderende maatregelen van interne controle nog knelpunten opgetreden in de Europese aanbestedingsprocedure? Wordt tijdelijk periodiek een voortgangsrapportage opgesteld? Zo ja, tot wanneer wordt periodiek gerapporteerd?

Door de inrichting van het verwervingsproces en de daarbij behorende interne controles worden de door het Korps uit voeren Europese aanbestedingen inzichtelijk. Het thans ingerichte proces maakt het verwervingsproces transparant. Door het uitvoeren van audits op de uitgaven kan steeds beter de homogeniteit worden vastgesteld van de afgenomen goederen en diensten. Deze aggregatie leidt tot een toename van het door het korps uit te voeren Europese aanbestedingen. De rapportage vindt regelmatig plaats, per kwartaal worden de uitgaven van het Korps bezien om vast te stellen of enerzijds de aanbestedingsdrempel niet wordt overschreden, zowel op basis van homogeniteit als op uniciteit, anderzijds of de gecontracteerde leverancier voorkomt in het contractregister. Er is nog geen einddatum bepaald voor het niet meer uitvoeren van deze controleslag. Deze ontwikkeling is los te zien van de instelling van de taskforce. Ter ondersteuning van de uitvoering van het aantal extra geïdentificeerde aanbestedingen zal een taskforce ingesteld. De eerste viermaandelijkse rapportage heeft plaatsgevonden.

55

Waarom is het eigen vermogen ten opzichte van de gemaximeerde omvang in 2003 relatief zoveel hoger dan in 2002 en 2004?

Tabel: Ontwikkeling Eigen Vermogen KLPD

WeerstandsvermogenRealisatie 2002 Realisatie 2003Realisatie 2004
Eigen vermogen t.o.v. gemaximeerde omvang (%)44% 89% 43%
eigen vermogen eind v/h jaar 6 30615 053 7 850
Toegestane omvang 5% v/d baten 15 86117 678 21 400
totaal baten 317 236 353 570428 002

In 2002 is een is een reorganisatievoorziening gevormd van € 9,1 miljoen, waardoor het eigen vermogen per ultimo 2002 gedaald is naar € 6,3 miljoen. In 2003 is een resultaat geboekt van € 7,892 miljoen, waardoor het eigen vermogen gestegen is naar € 15 miljoen. In 2004 is conform de comptabele oorschriften een voorziening gevormd voor de Tijdelijke Ouderen Regeling (TOR), waardoor een negatief resultaat is ontstaan van € 7,2 miljoen en dientengevolge het eigen vermogen is gedaald naar 7,9 miljoen. Verder is in 2004 de Nationale Recherche toegevoegd aan het KLPD en zijn de baten (en lasten) met circa 70 miljoen gestegen, waardoor het vermogenspercentage (dus enkel in relatieve zin) in 2004 nog extra gedaald is.

56

Waarom is de voorziening onderhoud vaartuigen opgeheven? Is er, nu de normale onderhoudskosten zijn voorzien in het jaarlijks budget, nog wel zicht op de onderhoudskosten voor vaartuigen?

Onderhoud vaartuigen en luchtvloot: In 2004 is op aandringen van de Auditdienst een discussie gevoerd over de noodzakelijkheid van de egalisatievoorziening onderhoud vaartuigen en vliegtuigen. Dit heeft geleid tot de vaststelling dat alleen voor groot onderhoud, dat niet jaarlijks voorkomt, een voorziening mag worden gevormd. Gebleken is dat de onderhoudskosten vaartuigen via het jaarlijkse budget kunnen worden gefinancierd. Er zijn geen grote extra onderhoudskosten te verwachten. Het nog openstaande saldo is ten gunste van het resultaat gebracht. De onderhoudskosten worden gebudgetteerd en verantwoord op een aparte kostensoort en kostensoortgroep, waardoor het inzicht in en de analyse van de onderhoudskosten verbeterd is ten opzichte van de eerdere jaren.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).

XNoot
1

Almere, Apeldoorn, Eindhoven, Groningen, Utrecht en Rotterdam.

XNoot
1

Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26 956, nr. 30.

XNoot
2

Bron. www.nvbr.nl.

Naar boven