30 100 VI
Jaarverslag en slotwet van ministerie van Justitie 2004

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 juni 2005

De vaste commissie van Justitie1 heeft de volgende vragen over het Jaarverslag 2004 van het ministerie van Justitie (30 100 VI, nr. 1). De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2005. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Coenen

1

Hoe zijn de structurele gelden voor de aanpak van spanningen tussen bepaalde groepen allochtonen en homoseksuelen, die de Kamer middels het amendement Van der Laan (29 800 VI, 7) beschikbaar stelde, tot nu toe besteed? Hoe wordt bij de beslissing over de besteding van deze gelden vormgegeven aan de primaire verantwoordelijkheid van de coordinerend staatssecretaris voor homo-emancipatie?

Naar aanleiding van dit amendement, dat overigens betrekking had op de begroting 2005, is na overleg met het expertisecentrum FORUM en na overleg ook met ambtelijk VWS als coördinerend departement voor het homo-emancipatiebeleid, op 11 mei 2005 door het ministerie van Justitie aan FORUM formeel het schriftelijk verzoek gedaan om in concordantie met de relevante actoren, zo spoedig mogelijk een masterplan op te stellen dat gericht is op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit (bij jonge allochtonen) in eigen kring.

In dit masterplan zou in ieder geval aandacht besteed moeten orden aan:

– het definiëren van de probleemstelling en focus/doel ( de «wat»-vraag).

– aangeven wie de strategische partners zouden kunnen zijn (de «wie»-vraag)

– een activiteitenplan met tijdspad (de «hoe»-vraag).

– een financiële paragraaf.

– voorstel voor evaluatie.

2

Wat is de stand van zaken rond de besteding van de structurele gelden voor het uitbreiden van heroïneverstrekking aan chronisch verslaafden (29 800 VI, 92)? Zijn de gelden al naar de gemeenten overgemaakt? Zo neen, waarom niet? Wanneer ontvangen de gemeenten het geld om met de uitbreiding aan de slag te gaan?

In nauw overleg met de collega van VWS wordt bezien hoe de gelden voor het uitbreiden van heroïneverstrekking aan chronisch verslaafden ten laste van de begroting 2005 op een effectieve wijzen ingezet kunnen worden. Thans is dat nog niet volledig uitgewerkt. Ik verwacht u na het zomerreces nader te kunnen berichten.

3

a. Is er onderzoek gedaan naar het verband tussen de dalende lijn in de criminaliteitscijfers en de door de regering getroffen maatregelen?

b. Is er een causaal verband te leggen tussen de toegenomen politiesterkte en de criminaliteitscijfers?

c. Zijn uit de praktijk signalen gekomen dat de plaatsing van veelplegers in een Inrichting voor Stelselmatige Daders ook gevolgen heeft gehad voor het criminaliteitsbeeld, met name als het gaat om winkeldiefstal? Is een eventueel verband daartussen ook onderzocht? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van al die onderzoeken?

a. Het hoofddoel van het Veiligheidsprogramma is een verbetering van de objectieve veiligheidssituatie tot uiting komend in een reductie van criminaliteit en overlast met 20–25% in de periode 2008–2010. In de voortgangsrapportages geven de Minister van BZK en Justitie inzicht in de realisatie van die doelstelling en in de voortgang van de maatregelen. Een onderzoek naar de causaliteit tussen maatregelen en doelstelling zou, gelet op de hoeveelheid en verscheidenheid in aard en omvang van de maatregelen kostbaar, tijdrovend en in veel gevallen zefs onmogelijk en zinloos zijn. Het gaat erom dat het maatschappelijke probleem van criminaliteit en overlast wordt verminderd. Daarop is alle inzet gericht. En daarop zullen we dan ook nauwgezet en objectief meten.

b. Onderzoek naar het effect van meer politiepersoneel op de criminaliteit is schaars. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft in het verleden al eens gepubliceerd over de effecten van politiesterkte. Van meer recente datum (januari 2005) is een studie van het Centraal Planbureau (CPB). In dit rapport analyseert het CPB het effect van de sterkte toename van politiepersoneel in de afgelopen jaren op slachtofferschap van criminaliteit en overlast. De resultaten van het onderzoek weerspreken het idee dat criminaliteit zich slechts verplaatst als in een bepaald gebied meer politiepersoneel wordt ingezet. Algehele conclusie is dat extra politie bijdraagt aan een grotere veiligheid. Op grond van de resultaten van het CPB-onderzoek zou de vraag naar de causaliteit dan ook bevestigend kunnen worden beantwoord.

c. Landelijke cijfers omtrent het effect van de veelplegersaanpak (incl. de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) op het niveau van de winkelcriminaliteit zijn niet voorhanden. Uitgaand echter van de signalen van verschillende gemeenten is het alleszins aannemelijk dat de strenge veelplegersaanpak een positieve invloed heeft op het criminaliteitsbeeld inzake winkeldiefstal. Dit beeld wordt bevestigd door de onderzoeksresultaten van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2004 (MCB), waar in vergelijking met 2002 een afname van winkeldiefstal wordt gesignaleerd.

4

Door welke kennelijk succesvolle methode is het OM er in geslaagd om de extra aanwas van door de politie aangeleverde zaken goed en sneller dan verwacht te verwerken? Welke processen zijn niet voorzien bij het doen van de voorspellingen?

Het OM heeft hiertoe de extra verkregen middelen ingezet, maar ook binnen de bestaande middelen toegewerkt naar een verhoogde productiviteit. Niet voorzien was dat dit zo effectief zou uitwerken dat niet alleen de zaken naar behoren konden worden verwerkt, maar dat daarbij zelfs een bétere prestatie kon worden bereikt. De oorzaak is dus te zoeken in het feit dat het organisatorisch vermogen van het OM is verstevigd.

Hiernaast moet uiteraard ook worden gewezen om de prestatie van de Zittende Magistratuur, dat mede door organisatorische ingrepen er voor gezorgd heeft dat het OM zijn zaken ook goed en tijdig ter zitting aan de rechter kon voorleggen.

5

a. De regering geeft aan dat de onveiligheidsgevoelens percentueel zijn gedaald, maar hoe verhouden de cijfers zich tot de doelstelling om Nederland aan het eind van de kabinetsperiode 25 procent veiliger te maken?

b. Is het waar dat het aantal geweldsdelicten juist toeneemt? Zo ja, met welk percentage?

a. Het Veiligheidsprogramma kenmerkt zich – wat de objectieve veiligheid betreft – door een heldere en ambitieuze hoofddoelstelling: de realisatie van een landelijke reductie van criminaliteit en overlast in het publieke domein met 20–25% in de periode 2008–2010 in vergelijking met de situatie in 2002.

Naast het volgen van de ontwikkeling in de objectieve veiligheidssituatie wordt ook de ontwikkeling van de subjectieve veiligheid – het onveiligheidsgevoel van de burger – gevolgd. Hiervoor is geen gekwantificeerde reductiedoelstelling geformuleerd maar wordt een substantiële verbetering nagestreefd. Belangrijkste reden hiervoor is dat «gevoel» en «welbevinden» lastig te vangen is in een getal. Dat gevoel van de bevolking is afhankelijk van talloze andere factoren – waaronder diens naar tijd en plaats bepaalde persoonlijke perceptie van de situatie in zijn (directe) leefomgeving en alles wat daarbuiten valt– dan alleen het handelen van de overheid. Wel zijn wij geïnteresseerd in de factoren die de subjectieve onveiligheid beïnvloeden. In opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie wordt hiernaar onderzoek gedaan.

b. De gesignaleerde (lichte) stijging van geweldsdelicten heeft betrekking op aangiften en de registratie door de politie van deze vormen van criminaliteit. Van een stijging van het aantal door burgers feitelijk ondervonden geweldsdelicten is echter niets bekend. Op basis van de meest recente (landelijke)gegevens uit de slachtofferenquêtes (w.o. het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het CBS en de eerste inzichten uit de Politiemonitor Bevolking, meting 2005) blijkt juist – voor het eerst sinds jaren – sprake te zijn van een (verheugende) daling in de geweldscriminaliteit (tov 2002 met bijna – 11%). Hiervan is in de onlangs aan de Tweede Kamer gezonden 5e voortgangsrapportage over het Veiligheidsprogramma melding gemaakt.

6

Waarom blijft de instroom van profielen in de DNA-databank laag? Wat gaat de regering daaraan doen?

Voor zover de vraag ziet op het uitblijven van de verwachtte stroom DNA-profielen van personen die met naam en toenaam bekend zijn is dit met name het gevolg van de latere inwerkingtreding van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

Deze vond niet in 2004 maar op 1 februari 2005 plaats. Over de majeure uitvoeringsoperatie, die de inwerkingtreding van de genoemde wet begeleid en waarbij het naar schatting gaat om het verzamelen van enkele tienduizenden DNA-profielen van veroordeelden voor ernstige gewelds- en zedendelicten in de komende 3 à 4 jaar, heb ik u reeds geïnformeerd bij brief d.d. 21 januari 2005 (kenmerk: 5331347/505).

In deze brief ben ik ook ingegaan op de huidige mogelijkheden om DNA-onderzoek in te zetten in de fase van verdenking. Tenslotte luistert de relatie tussen beide wetten naar mijn mening buitengewoon nauw: een reeds rechtmatig opgemaakt en in de DNA-databank gevoegd DNA-profiel van een verdachte in de fase van verdenking hoeft niet opnieuw te worden verzameld in de fase na veroordeling. Om die reden heb ik het openbaar ministerie en de politie aangespoord aan om toch vooral ook de wettelijke en technische mogelijkheden die hen thans ten dienste staan in de fase van opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten maximaal te benutten.

Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden heb ik u toegezegd te zullen bezien of, en zo ja, op welke wijze de mogelijkheden van het gebruik van DNA-onderzoek kunnen worden verruimd en dit in een notitie neer te leggen. Met het oog daarop vinden in de zomermaanden een tweetal expertmeetings plaats, waarvoor onder anderen vooraanstaande wetenschappers op het terrein van de moleculaire biologie, forensische expertise en rechtswetenschap en praktijkdeskundigen van het openbaar ministerie, de politie, de zittende magistratuur en het Nederlands Forensisch Instituut zijn uitgenodigd. Het is de bedoeling dat de uitkomsten van deze besloten expertmeetings worden gebruikt bij de verdere uitwerking van de nota over de toekomstverkenning van de toepassing van DNA-onderzoek in strafzaken zodat die na het zomerreces aan u kan worden aangeboden.

7

Heeft de invoering van het functioneel parket en de nationale recherche een goede of een slechte invloed op respectievelijk de organisaties van OM en de politie in het geheel als het gaat over efficiëntie en schaalvoordelen, dan wel extra overhead? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en is hier onderzoek naar gedaan?

De invoering van het functioneel parket en de nationale recherche zijn noodzakelijke maatregelen om een voldoende kwaliteit te leveren. Zo ligt er nu een heldere lijn tussen het OM en de vier bijzondere opsporingsdiensten, waar voorheen die relatie veel diffuser lag. Nu kan beter, en meer in samenhang, worden gesproken over de richting en de kwaliteit van de opsporing door die diensten.

De oprichting van de nationale recherche was nodig om een antwoord te geven op de (trans)nationale aanpak van de georganiseerde misdaad (waar dat voorheen – zo blijkt uit evaluatie – niet voldoende van de grond kwam). Ook de problematiek van het terrorisme kon daarmee goed worden aangepakt, waarmee een natuurlijke verdeling komt tussen hetgeen regionaal kan worden gedaan en wat noodzakelijk op een landelijke schaal moet worden aangevat.

De bedoelde organisatorische maatregelen vinden hun noodzaak in de te leveren kwaliteit van het strafrechtelijk handelen. Ze vereisen daarmee investeringen en leveren geen bezuiniging op.

8

Hoe verhouden de activiteiten op het ministerie van Justitie ten behoeve van terrorisme bestrijding zich ten opzichte van de overige activiteiten? Hoeveel procent van de inspanningen op het ministerie zijn gericht op dit gebied? Bestaat hier – eventueel bij benadering – enig inzicht in?

Het is niet mogelijk om een procentuele vergelijking te geven van de inspanningen op het Ministerie van Justitie op dit terrein, daar een vergelijking in bijvoorbeeld fte's geen recht doet aan de activiteiten en samenwerking gepleegd met de uitvoerende diensten. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat als gevolg van de aanslagen in Madrid in maart 2004, en in november de moord op Van Gogh, in 2004 een intensivering van de activiteiten op het gebied van terrorismebestrijding heeft plaats gevonden. Naar aanleiding van deze intensiveringen is in mei 2004 de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding aangesteld. Zoals u bekend, is de staf van de NCTb sinds 1 januari 2005 operationeel.

9

Hoe verhoudt het beeld dat Nederland toonaangevend is in de productie van XTC zich met de constatering dat de opsporing van XTC succesvol verloopt?

De bestrijding van de productie van en handel in synthetische drugs is in 2004 onverminderd voortgezet, conform de kabinetsnotitie «Samenspannen tegen XTC» (TK 23 760 nr. 14, vergaderjaar 2000–2001). Over enkele weken zullen de gegevens van de gezamenlijke opsporingsdiensten (politie, OM, douane, FIOD-ECD) over inbeslagnemingen en arrestaties in 2004 die betrekking hebben op synthetische drugs, gepubliceerd worden. Daarop vooruitlopend kan worden opgemerkt dat de opsporing van precursoren (grondstoffen) voor synthetische drugs in 2004, evenals in 2003, succesvol is geweest en zelfs verder is gestegen. Het aantal uitgevoerde opsporingsonderzoeken door NR, OM, FIOD-ECD is in 2004 op hetzelfde hoge niveau gebleven als in 2003. Hierdoor kon zicht worden verkregen op de organisatie en de leiders van criminele samenwerkingsverbanden die zijn betrokken bij de productie van en handel in XTC, en konden (onderdelen van) deze samenwerkingsverbanden worden uitgeschakeld. De opsporing van synthetische drugs in 2004 is op basis van deze ontwikkelingen gekenschetst als succesvol.

Tegelijkertijd duidt de grote hoeveelheid inbeslaggenomen grondstoffen erop dat er nog steeds in belangrijke mate productie van XTC plaatsvindt in Nederland. Die productie lijkt in vergelijking met het buitenland evenwel af te nemen. De productie van XTC in andere landen is in 2004 toegenomen (o.a. in Canada, Australië, China, België, en in mindere mate Duitsland, Estland en Litouwen). Daarnaast is het aantal inbeslagnames en de daarbij inbeslaggenomen hoeveelheid van aan Nederland gerelateerde XTC-pillen in het buitenland in 2004 net als in 2003 lager dan in de jaren 2000–2002. Deze ontwikkelingen leiden tot de analyse (o.a. van de Nationale Recherche) dat Nederland nog steeds kan worden gezien als een belangrijke producent van XTC, maar dat de exclusieve positie van Nederland als productieland van XTC lijkt af te nemen. Deze analyse wordt binnen de VN, de EU alsmede in bilaterale besprekingen met o.a. de Verenigde Staten bevestigd.

10

Welke instrumenten is de regering van plan in te zetten om de verscherping van het coffeeshopbeleid vorm te geven? Kan de regering invloed uitoefenen op dit lokale beleid? Waarin zal de «effectieve, planmatige aanpak van hennepteelt» van het OM verschillen van de huidige aanpak?

In de Cannabisbrief (TK 2003–2004, 24 077, nr. 125), die in april 2004 aan uw Kamer is toegezonden, wordt – naast maatregelen ten aanzien van de uitwassen van het cannabisbeleid, zoals drugstoerisme, wietteelt en niet-gedoogde verkooppunten – ook ingegaan op maatregelen voor een aanscherping van het coffeeshopbeleid.

Uitgangspunt met betrekking tot het coffeeshopbeleid is dat hier sprake is van lokaal maatwerk, aangezien de feitelijke situatie in gemeenten sterk van elkaar kan verschillen en er mogelijk sprake is van complexe afwegingen op lokaal niveau.

In het verlengde hiervan wordt vanuit het Kabinet m.b.t. bijvoorbeeld de AHOJG-criteria niet één handhavingsarrangement en ook niet een absoluut afstandscriterium tot scholen opgelegd, maar wel ondersteunt het Kabinet de gemeenten hierin. Zo worden momenteel door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) «voorbeeld»-handhavingsarrangementen ten aanzien van de AHOJG-cirteria opgesteld, die (datum?) via de website van het CCV aan gemeenten en andere belanghebbenden beschikbaar zullen worden gesteld. Daarnaast zijn in het kader van het actieprogramma «Handhaven op Niveau» best practices geïnventariseerd ten aanzien van de (integrale) handhaving van het coffeeshopbeleid en deze inventarisatie is in november 2004 breed beschikbaar gesteld, zodat gemeenten en andere belanghebbenden er hun voordeel mee kunnen doen.

Zoals ook reeds is aangegeven in de brief aan uw Kamer (TK 2004–2005, 24 077, nr. 156) – voorafgaand aan het spoeddebat experimenten softdrugsbeleid d.d. 27 april jl. – is het van belang om naast de aanpak van individuele telers, ook te trachten de criminele organisaties, die achter de grootschalige teelt schuil gaan, in beeld te brengen en aan te pakken. In het verlengde hiervan is het Openbaar Ministerie voornemens om op korte termijn in de regio Limburg en Noord-Brabant dergelijke recherche-onderzoeken naar criminele organisaties achter de teelt te starten. Hierin zal nadrukkelijk de mogelijke rol van de growshops als facilitatoren van de teelt worden betrokken. Bovendien zal aandacht uitgaan naar gebruikmaking van informatie die vrijkomt bij de ontmanteling van wietplantages – veelal in de zogenaamde integrale aanpak van de wietteelt, waaraan naast de politie, de gemeente en het OM ook veelal partijen als energieleveranciers, woningbouwvereniginen en de Belastingdienst deelnemen – voor het doorrechercheren naar de achterliggende criminele netwerken. Ten slotte zal het Openbaar Ministerie in dit kader bezien welke mogelijkheden er zijn om tot een kosteneffectievere ontmanteling van hennepplantages te komen.

11

Zijn er gegevens bekend over de toepassing van de gesloten convenanten inzake bolletjesslikkers door de betrokken luchtvaartmaatschappijen?

Precieze gegevens zullen na de zomer bekend zijn, als de afgeloten convenanten worden geevalueerd.

Hoeveel ex-koeriers worden daadwerkelijk geweigerd?

Nog niet van alle luchtvaartmaatschappijen zijn gegevens bekend, dat zal bij de op handen zijnde evaluatie wel het geval zijn. Uit de op dit moment voorliggende gegevens blijkt dat 269 personen zijn geweigerd.

Zijn er nog maatschappijen die niet betrokken zijn bij deze convenanten?

Ja, Surinam Airways heeft het convenant nog niet getekend. Zij heeft echter te kennen gegeven geen beletselen te zien voor ondertekening, deze wordt dus spoedig verwacht.

Heeft de afname van cocaïnetransporten merkbare gevolgen gehad voor andere vormen van criminaliteit zowel in Nederland als op de Antillen?

Voor Nederland is een causaal verband tussen de afname van de ene soort criminaliteit en de toename van een andere soort niet goed aan te geven. Voor de situatie op de Nederlandse Antillen geldt dat daar wel indicaties voor zijn, dat is ook een van de redenen om extra menskracht uit te zenden naar dit gebied.

Hoe duur is een scanapparaat zoals in gebruik op Schiphol?

Het bedrag dat is uitgegeven voor de levering van het scanapparaat op Schiphol bedroeg euro 138 040, inclusief BTW.

Hoe vaak is het scanapparaat buiten bedrijf?

Het apparaat heeft tot op heden geen mankementen vertoond.

Is het lastig te repareren?

Hierover zijn geen ervaringsgegevens bekend. Uiteraard is voor de scan een passend onderhoudscontract afgesloten.

Om de hoeveel tijd wordt de lijst met risicolanden geëvalueerd en indien nodig herzien?

Daar zijn geen vaste momenten voor; er vindt voortdurende monitoring plaats van mogelijke invoer van verdovende middelen op vluchten die Nederland binnenkomen, dus zowel de 100%-vluchten als de reguliere vluchten. Indien er op grond van concrete aanwijzingen aanleiding is om controles uit te breiden of te beperken, zal de controlemethodiek worden aangepast. In dit verband kan met betrekking tot de 100%-controles worden opgemerkt dat het sinds de start van de controles op 11 december 2003 twee maal is voorgekomen dat een ander land als risicoland is aangemerkt. Het betreft Suriname en Venezuela. Op vluchten uit deze landen worden dientengevolge ook 100%-controles uitgevoerd.

Verdwijnen er wel eens landen van die lijst?

Als de monitoring daartoe aanleiding geeft, zal dat gebeuren. Tot nog toe is dit niet het gval geweest.

12

Op welke wijze is de internationale samenwerking bij terrorismebestrijding in 2004 verbeterd?

In 2004 is op een aantal onderdelen de internationale samenwerking op het gebied van terrorisme bestrijding versterkt. Belangrijk daarbij is de voortgang op Europees niveau bij de implementatie van het bestaande actieplan op dat terrein. Prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van radicalisering en rekrutering, en de financiering van terrorisme, verbetering van informatie uitwisseling en rechtshandhaving evenals de civiele bescherming. Samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding en meer in het bijzonder uitwisseling van cruciale informatie is voorts verankerd in het Haags Programma. Onder Nederlands voorzitterschap in de tweede helft van 2004 is verder een lijst van speciale aandachtslanden opgesteld waarmee de EU samenwerking aan zal gaan ter bestrijding van terrorisme. Die samenwerking behelst onder meer technische assistentie ter vergroting van de capaciteit van landen op het gebied van terrorisme bestrijding. Daarnaast is ook de samenwerking tussen de EU en de VS versterkt door middel van afspraken over de aanpak van financiering van terrorisme, de verbetering van politiële en justitiële samenwerking, wederzijdse rechtshulp en de bescherming van de vitale infrastructuur. Ook bilateraal heeft Nederland met een aantal landen directe samenwerking geëntameerd op het gebied van terrorisme bestrijding. Voorbeeld daarvan is de samenwerking met Indonesië waar opleiding van politie in dit verband door Nederland wordt gefaciliteeerd.

Naast dit alles spelen de VN en de NAVO elk op hun eigen manier een belangrijke rol bij de internationale samenwerking op het gebied van terrorisme bestrijding. De VN heeft het Counter Terrorism Executive Directorate (CTED) in het leven geroepen. Dit comité ondersteunt het Counter Terrorism Committee (CTC) dat intensief toezet op de implementatie van relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad op dit gebied. Het CTC monitort de implementatie van belangrijke maatregelen en assisteert landen wanneer daaraan behoefte blijkt te bestaan. De Navo speelt een rol bij intensivering van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten maar ook door operationale samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van ISAF en bij bescherming van grootschalige evenementen zoals de Olympische Spelen. Tenslotte hebben ook de OVSE en de Raad van Europa vanuit hun eigen rol het onderwerp ter hand genomen. De OVSE heeft een antiterrorisme eenheid in het leven geroepen die onder meer aandacht besteedt aan het tegengaan van verspreiding van kleine wapens maar ook bij bijvoorbeeld de bestrijding van nucleair terrorisme. In het kader van de Raad van Europa is in 2003 gewerkt aan totstandkoming van een Protocol tot wijziging van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme, hetgeen de internationale samenwerking bij de bestrijding van terrorisme ten goede komt. Daarnaast zijn er in dit verband onder meer samenwerkingsafspraken gemaakt over compensatie van slachtoffers van terroristische aanvallen en het tegengaan van rekrutering door terroristen Raad van Europa.

13

Wat is de stand van zaken rond de invoering van een «dekkend» alerteringssysteem?

In juni 2005 treedt het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding in werking. Doel van het systeem is dat na een geconstateerde dreiging voor een terroristische aanslag zowel overheidsdiensten als bedrijfssectoren snel maatregelen kunnen nemen ter voorkoming van die aanslag of ter beperking van het effect ervan. De eerste vier vitale bedrijfssectoren zijn thans aangesloten op het systeem, en dit aantal wordt geleidelijk uitgebreid. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de voortgangsrapportage terrorismebestrijding die deze maand aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

14

Hoe wordt de professionalisering van de bestrijding van fraude en financieel economische criminaliteit vormgegeven? Is het moeilijk de juiste mensen aan te trekken? Welke rol spelen salariseisen hierin? Heeft het OM (en wellicht ook de politie) voldoende speelruimte op dit gebied? Hoe groot becijfert de regering de maatschappelijke schade over 2004 van fraude en corruptie? En in het bijzonder van de faillissementsfraude? Hoe verwacht de regering dat de maatregelen zullen doorwerken in de private sector? Wat zal dit in de praktijk betekenen?

De professionalisering van de bestrijding van fraude en financieel-economische criminaliteit heeft een impuls gekregen door de oprichting van het Functioneel Parket van het OM, de inrichting van Interregionale Fraude Teams bij politie en OM, en de uitbreiding van het Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM). Per 1 januari 2004 zijn de Nationale en bovenregionale recherche ingericht en zijn de Interregionale fraudeteams (IFT's) onderdeel geworden van de bovenregionale recherche. De tweede lijn waar langs een versterkte inzet voor de bestrijding van fraude en financieel-economische criminaliteit loopt is versterking van de bestrijding met andere middelen dan het strafrecht. Een voorbeeld daarvan is de bestuurlijke boete in de Wet Arbeid vreemdelingen. De inzet van het strafrecht kan daardoor geconcentreerd worden op die zaken die een duidelijk maatschappelijk effect kunnen hebben (bijvoorbeeld gevallen waarin de rechtsorde in ernstige mate is geschokt).

Het Openbaar Ministerie ervaart geen bijzondere problemen om personeel aan te trekken met expertise op financieel-economisch gebied. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als onderdeel van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma een herindeling en uitbouw van het zogenoemde functie-raster voor specialistische recherchefuncties binnen de politie vastgesteld.

Het kabinet beschikt niet over een schatting van de maatschappelijke schade veroorzaakt door fraude en corruptie. Wel verricht het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie op het moment onderzoek naar de aard en omvang van corruptie in Nederland. Voor wat betreft faillissementsfraude geldt dat eveneens wetenschappelijk onderzoek naar de aard en de omvang van wordt gedaan. De resultaten van dit WODC-onderzoek worden eind juli 2005 verwacht.

Op het gebied van de bestrijding van fraude en corruptie wordt nauw samengewerkt met de private sector. Te wijzen valt op de recente instelling van het anti-corruptieplatform, een steunpunt acquisitiefraude en de opstelling van het actieplan Veilig ondernemen II.

15

Wat heeft de actie «Weet wat je te doen staat als het om geweld gaat» concreet bijgedragen aan gedragsverandering? Zijn daar, behalve de intentiecijfers, aanwijzingen voor? Vindt de regering dat de manier waarop Justitie omgaat met mensen die, mede op basis van campagnes als deze, ingrijpen toereikend en wenselijk is?

De doelstelling «het bewerkstelligen van daadwerkelijk verantwoord handelen/gedrag door burgers als zij geconfronteerd worden met een geweldsincident (eigen verantwoordelijkheid nemen)» is in het evaluatieonderzoek gemeten door respondenten naar hun intentie te vragen. De intentie om te proberen omstanders te mobiliseren, is zowel onder jongeren (van 49% naar 61%) als onder volwassenen (van 52% naar 63%) gestegen.

Bij de voorbereiding van de campagne is expliciet rekening gehouden met de grenzen van ingrijpen. In het informatiemateriaal wordt aangegeven dat ingrijpen kan, zolang je jezelf en anderen niet onnodig in gevaar brengt.

Incidenteel bereiken signalen van mensen die ingegrepen hebben dat zij de manier waarop Justitie met hen omgaat niet toereikend of wenselijk vinden. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van structurele problemen.

16

Waarom zijn er minder aanvragen voor verklaringen omtrent gedrag van rechtspersonen aangevraagd dan was verwacht? Heeft de regering hier onderzoek naar gedaan, dan wel ideeën over? Is het slechts een gebrek aan bekendheid, zoals wordt gesuggereerd in het verslag?

De Verklaring omtrent het gedrag voor rechtspersonen (VOG Rp) bestaat sinds 1 april 2004. Vanaf dezelfde datum wordt de Verklaring omtrent gedrag voor natuurlijke personen (VOG Np) centraal door mij afgegeven. Zowel in het werkproces als in de communicatie naar derden is voornamelijk de aandacht uitgegaan naar de VOG Np.

Het feit dat in 2004 weinig bekendheid is gegeven aan dit nieuwe instrument is een voor de hand liggende verklaring voor het beperkte aantal aanvragen.

17

Waarom is een detentieboot goedkoper dan een vaste inrichting? Hoeveel goedkoper is de boot precies? Is er geen IVO en SOB toegepast in 2004? Zo ja, wat waren dan de cijfers?

In vergelijking met de kosten per plaats per dag in een reguliere penitentiaire inrichting, zijn de kosten van een celplaats op een detentieboot lager. Een belangrijke reden is dat in de huisvestingskosten van een detentieboot geen grondkosten zijn begrepen. Bovendien is het beveiligings- en voorzieningenniveau toegespitst op de gehuisveste populatie (uit te zetten illegalen) lager. De investeringen en de hiermee samenhangende kosten vallen daardoor eveneens lager uit.

Voorts zijn de afdelingen op de detentieboten in het algemeen groter van omvang dan in een normale penitentiaire inrichting, hetgeen tegen de achtergrond van de doelgroep een verhoudingsgewijs lagere inzet van personeel verantwoord maakt. De gemiddelde dagprijs bedraagt circa 140 euro en is daarmee bijna 40 euro minder dan de gemiddelde in 2004 gerealiseerde dagprijs van een reguliere penitentiaire inrichting.

In 2004 is 3 899 keer Incidenteel versneld ontslag (IVO) toegepast en 1 381 keer strafonderbreking (SOB). Dit is aangegeven in de tabel volume en prestatiegegevens op blz. 101. De capaciteitsdruk is in de tweede helft echter in die mate verminderd, dat sinds september geen SOB meer is toegepast en sedert november geen IVO.

18

Hoeveel fte's bij de overheid in brede zin (Rijk, lagere en semi) houden zich bezig met de jeugdbeleid en de organisaties die zich daarmee bezighouden? Hoeveel geld behelst dit in totaal op jaarbasis? Met andere woorden: wat kost het jeugdbeleid in Nederland? Hoeveel kinderen zijn betrokken bij het door en vanwege de overheid gevoerde jeugdbeleid? Kan bij benadering worden aangegeven hoeveel geld er per betrokken kind gemiddeld wordt besteed?

Doordat bij het jeugdbeleid een heel breed spectrum aan diverse (semi)overheidsinstanties betrokken zijn, is een dergelijk overzicht van fte's niet beschikbaar.

Omdat alle kinderen de leerplicht hebben, zijn alle kinderen zijn betrokken bij het jeugdbeleid. Het is helaas ook niet mogelijk bij benadering aan te geven hoeveel geld er per betrokken kind gemiddeld wordt besteed.

19

Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van het urgentieplan om civiel- en strafrechtelijk geplaatste jongeren in JJI's te scheiden en meer «besloten» voorzieningen voor jongeren met ernstige gedragsproblemen te realiseren?

In het kader van het urgentieplan hebben partijen afspraken gemaakt om jeugdigen sneller te onderzoeken en waar nodig te starten met ambulante hulpverlening in de justitiële jeugdinrichtingen door de jeugd-GGZ instellingen en de jeugd-LVG1 instellingen. Over de stand van zaken rond dit urgentieplan is de Kamer bij brief van 20 april 2005 (TK 24 587/29 815, nr. 124) geïnformeerd. De eerste evaluatie wijst uit dat de afspraken goed werken. Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de afspraken was 96% van de populatie gescreend en de multi-disciplinaire teams die hiervoor in het leven zijn geroepen komen regelmatig bij elkaar. Ook de ambulante hulp in de justitiële jeugdinrichtingen is op gang gekomen en dit zal in 2005 verder vorm krijgen.

Parallel aan deze urgentieafspraken lopen de ontwikkelingen zoals genoemd in uw vraag.

Scheiding van civiel- en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen vindt nu al plaats op verzoek van plaatsvragende instanties (Bureaus Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming).

Met betrekking tot de ontwikkeling van alternatief behandelaanbod, waaronder besloten voorzieningen, is de stand van zaken als volgt. Het ministerie van VWS heeft in het eerste kwartaal van 2005 aan vijf initiatiefnemers toestemming gegeven om hun plannen voor nieuw intersectoraal behandelaanbod nader uit te werken. Hiermee wordt reeds in 2005 alternatief intersectoraal zorgaanbod gerealiseerd. Voor de allerjongste doelgroep is reeds een start gemaakt. Kinderen van 6 t/m 12 jaar die normaal in een justitiële jeugdinrichting werden geplaatst, kunnen sinds mei 2005 geplaatst worden in de besloten behandelgroep van de jeugdzorginstelling Horizon.

20

Wanneer is de overige realisatie van de taakstelling DJI voorzien en met welke maatregelen dient dit te worden bereikt?

De bedoelde maatregelen bevinden zich nog in een voorbereidende fase. Na half juni 2005 vindt op ambtelijk niveau nadere besluitvorming plaats. De inhoud van deze maatregelen is daarom thans nog niet duidelijk aan te geven.

21

Kan – behalve de gebleken vertraging – de uitvoering van de taakstelling op DJI in overleg met de medezeggenschapsraden nog langer worden vertraagd of wellicht afgesteld?

Neen, de uitvoering van de taakstelling kan niet langer worden vertraagd. Deze ligt vast volgens het nu voorliggende tijdschema.

22

In welke mate is de taakstelling vermindering inhuur externen gerealiseerd en op welke wijze?

De taakstelling vermindering inhuur externen is op de verschillende apparaatsbudgetten in mindering gebracht naar rato van de gemiddelde uitgaven voor inhuur externen over de afgelopen drie jaren.

23

In welke mate is de subsidietaakstelling gerealiseerd en op welke wijze?

Het Hoofdlijnenakkoord heeft aanleiding gegeven om de subsidierelaties te bezien. In dit kader zijn de subsidies die in mindere mate bijdragen aan de kerntaken van Justitie gekort. Daarnaast heeft er een beoordeling plaatsgevonden op de mogelijkheden van cofinanciering en de aanwezigheid van doelmatigheidsprikkels.

24

Zijn de achterstanden bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven inmiddels weggewerkt? Zo neen, wanneer gaat dat wel gebeuren?

Het SGM heeft zijn werkwijze in 2004 aangepast. Hierdoor kan het SGM efficiënter opereren en zijn de werkvoorraden teruggebracht (van 3563 op 1 januari 2004 naar 2369 zaken op 1 januari 2005).

25

Sloot het inhuren van externe expertise aan bij de verwachtingen? Wat zijn de organisatorische gevolgen van het een en ander geweest?

Rekening houdend met de gekorte budgetten is het aan de hoofden van dienst om met in acht neming van de intern gestelde regels ten aanzien van de inhuur van externe expertise daarin prioriteiten te stellen.

26

Waarom is € 2 mln van het beschikbare budget voor medische verzorging justitiabelen niet uitgegeven?

De ontwikkeling van de medische kosten is mede afhankelijk van de samenstelling van de populatie van de justitiële inrichtingen in termen van gezondheid en behoefte aan medische zorg. Deze is daarom naar zijn aard in beperkte zin voorspelbaar. In 2004 vielen de medische kosten in relatie tot het voor dat jaar met € 5,2 mln. verhoogde budget om bovenstaande reden circa € 2 mln. lager uit.

27

Wat wordt concreet bedoeld met «zorgvuldig omgaan met personele aspecten» als het gaat om besparingen bij CJIB-detentieplaatsen?

Het zorgvuldig omgaan met personele aspecten heeft betrekking op het respecteren van de arbeidsvoorwaarden bij de reorganisatioe en de zorg voor een goed sociaal plan voor overtollig personeel als gevolg van de invoering van het sober regime.

28

Waarom is er € 12 000 meer uitgegeven aan de verspreiding resultaten van wetenschappelijke onderzoek dan begroot (bijna 20% meer dan begroot)?

De tabel op pagina 32 van het Jaarverslag behelst de volumegegevens van het WODC. In 2004 heeft het WODC 12 rapporten meer geproduceerd dan begroot.

29

Levert het sterk achterblijven van het aantal vragen aan de WODC-infodesk een besparing op? Zo ja, hoeveel bedraagt die?

Ja, het WODC heeft dan ook 1 fte op de Infodesk ingeleverd.

30

Hoe draagt de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) concreet bij aan de doorwerking van het Europees recht in bijvoorbeeld aanbestedingsprocedures?

De Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) is ingesteld om een interdepartementale coordinatiestructuur te scheppen ter bevordering van een goede voorbereiding en doorwerking van het Europees recht in de nationale rechtsorde. De ICER adviseert het kabinet over Europeesrechtelijke vraagstukken, analyseert de Europese jurisprudentie en stelt praktische aanwijzingen op voor de toepassing van Europees Recht. De ICER houdt zich niet in het bijzonder bezig met de interpretatie en de toepassing van het Europese aanbestedingsrecht. Hiervoor in het Interdepartementaal Overlegorgaan Europese Aanbestedingsvoorschriften (IOEA) ingesteld, dat onder voorzitterschap van het ministerie van Economische Zaken staat. In dit overleg zijn naast de ministeries, ook de Vereniging van Nederlandse gemeenten en het Interprovinciaal Overleg vertegenwoordigd.

31

Waarom is er sprake van een forse onderuitputting (ruim 40% is niet uitgegeven) bij de beleidsdoelstelling Criminaliteitspreventie?

Het verschil tussen begrote en werkelijke uitgaven is voor een deel het gevolg van een aantal technische aanpassingen in de Justitiebegroting. In totaal is € 8,4 miljoen overgeboekt naar andere operationele doelstellingen (3.3.1 en 3.3.3). De activiteiten die samenhangen met deze budgetten (Justitie in de Buurt en Bijdrageregeling arrondissementale Justitiële Beraden) zijn onder die operationele doelstellingen uitgevoerd. Zie ook het antwoord bij vraag 2 over de Slotwet.

32

Hoe is het mogelijk dat de doorlooptijden in verband met de verklaring nieuwe/wijziging statuten in plaats van verbeterd, zijn verslechterd in 2004?

De doorlooptijden voor de Verklaring van geen bezwaar zijn verslechterd door een groter aantal aanvragen, waarvan een groter aantal in onderzoek is genomen, in combinatie met ICT-storingen. De productie over 2004 is daardoor gedaald; de werkvoorraden zijn gestegen. Inmiddels zijn maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

33

Hoe komt het dat (wederom) moet worden vastgesteld dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de diensten van Bureau Bibob? Welke conclusies worden er getrokken uit het feit dat bestuursorganen nog weinig bekend zijn met Bibob?

In februari 2004 is er een (niet representatieve) telefonische enquête gehouden onder medewerkerkers van gemeenten. Op de vraag waarom er nog geen beleidslijn was vastgesteld, werden diverse redenen genoemd. Voorbeelden hiervan zijn: tijdgebrek, geen bestuurlijk draagvlak, geen noodzaak, wachten op buurtgemeenten, interne reorganisatie, prijs van het advies is te hoog.

Naar aanleiding van het jaarverslag 2003/2004 van het Bureau BIBOB, dat uw Kamer binnenkort tegemoet kan zien, heb ik besloten om een representatief onderzoek onder bestuurders te houden, om te achterhalen wat de knelpunten zijn voor gemeenten om geen beleidslijn BIBOB vast te stellen.

34

Kan aangegeven worden waar de resterende € 2,9 miljoen aan besteed wordt bij het verschil in de begrotingsstand en de realisatie over 2004 van circa € 13, 1 miljoen op operationele doelstelling 3.1.12?

Het ministerie van Justitie werkt in een kas-verplichtingenstelsel en onderschrijdingen in enig jaar vloeien terug in de algemene middelen. Zie ook het antwoord bij vraag 2 over de Slotwet en het antwoord bij vraag 31 over het jaarverslag.

35

In hoeverre worden inkoopprocessen bij het OM centraal geregeld, mede naar aanleiding van de opmerkingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer?

De inkoopprocessen van het OM worden sinds begin 2003 onderscheiden in strategische en operationele inkoopprocessen. De strategische processen, waaronder het Europees aanbesteden, worden centraal geregeld bij het parket generaal. In de planning- en controlcyclus worden de operationele processen gemonitord. Hiervoor heeft het OM een prestatie-indicator ontwikkeld.

36

Wat is het ziekteverzuim bij het OM? Zijn daar ontwikkelingen in te bespeuren? Zo ja, welke?

Het ziekteverzuim bij het OM daalt van 5,61% in 2003 naar 5,25% in 2004. De afgelopen jaren is een (lichte) daling van het verzuim te constateren.

37

Met hoeveel plaatsen had de detentiecapaciteit bij de Justitiële Inrichtingen in 2004 moeten groeien om de wachtlijsten wel te voorkomen?

Het bestaan van wachtlijsten is niet te voorkomen. Behoefte aan een plaats in een JJI valt in de tijd niet zonder meer samen met het beschikbaar komen van een plaats die bovendien voldoet aan de individuele vereisten (regio van herkomst, sekse, specifieke omstandigheden). Daarnaast kan sprake zijn van onvoorziene ontwikkelingen die leiden tot een (soms tijdelijk) vergrote behoefte aan capaciteit.

Om deze redenen kan niet worden aangegeven bij welke capaciteit wachtlijsten hadden kunnen worden voorkomen.

38

Was het te voorzien, dat ondanks de groei van de capaciteit, het door een toegenomen behoefte aan detentiecapaciteit niet mogelijk was om wachtlijsten te voorkomen?

Neen. Ontwikkelingen in het aanbod van jeugdigen zijn niet altijd te voorzien. Bovendien maakt het verschil of dergelijke ontwikkelingen zich voordoen in een periode dat de beschikbare capaciteit volledig is bezet of in een periode dat sprake is van een minder dan volledige bezetting.

39

Welk bedrag had er extra geïnvesteerd moeten worden om wachtlijsten voor de detentie te kunnen voorkomen?

Uit het antwoord op de voorgaande vragen vloeit voort dat op deze vraag geen antwoord kan worden gegeven.

40

Kan de regering per justitiële instelling aangeven hoeveel jongeren er in 2004 op een wachtlijst hebben gestaan voor detentie? Kan worden aangeven om hoeveel dagen dit ging?

Neen, een dergelijk specifiek inzicht kan niet worden afgeleid uit de beschikbare informatie. In het algemeen kan gesteld worden dat jongeren met complexe problemen, waaronder psychiatrie en zeden, langer op een wachtlijst staan dan jongeren, die deze problemen niet hebben.

41

Kan een overzicht worden verschaft van het aantal verzoeken per rechtbank om ouders uit de ouderlijke macht te ontzetten en om een voogd toe te wijzen en van het aantal verzoeken dat daarvan wordt gehonoreerd?

Volgens het jaarbericht 2004 van de Raad voor de Kinderbescherming is er voor 35 kinderen een verzoek gedaan tot ontzetting van de ouders uit de ouderlijke macht. De geautomatiseerde informatievoorziening geeft geen inzicht in de uitsplitsing naar rechtbank en het aantal verzoeken dat is gehonoreerd.

42

Was de forse stijging van de van de instroom van beschermingszaken en basisonderzoeken te voorzien?

Uit de cijfers kan worden geconcludeerd dat er gedurende een reeks van jaren een stijging is voorzien van beschermingszaken. In het algemeen kwam de realisatie boven de prognoses uit. In de prognose over 2004 was al een stijging ingebouwd. Dat betekent dat voor deze zaken de forse stijging was voorzien, maar dat deze groter was dan verwacht. De Wet op de Jeugdzorg en de campagne rond kindermishandeling spelen hierbij een rol.

Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien in de aantallen basisonderzoeken, met het verschil dat pas sinds 2004 de realisatie de prognose te boven gaat. De effecten van de prestatiecontracten met de politie en van het veiligheidsbeleid worden nog sterker voelbaar dan was voorzien.

43

Welke uitgave hadden er in 2004 extra gedaan moeten worden om de doorlooptijden bij de Raad voor de kinderbescherming in 2004 zo te bespoedigen dat de gestelde norm wel zou worden gehaald?

Korte doorlooptijden is een van de kwaliteitseisen die aan het werk van de Raad wordt gesteld. De Raad moet tevens voldoen aan andere kwaliteitseisen, zoals rechtsgeldig optreden en rechtszekerheid bieden aan cliënten. Hiervoor zijn Normen 2000 in het leven geroepen. Hierin staan kwaliteitseisen waaraan de Raad moet voldoen. Doorlooptijden moeten niet als doel op zich worden bekeken maar passen in een geïntegreerde kwaliteitsverbeteringslag. In een tijd waarbij de instroom van zaken met 18% is gestegen ten opzichte van 2002 is het ondoenlijk om de verbetering van de doorlooptijden als een zelfstandig doel in uitgaven uit te drukken.

44

Hoeveel kinderen zijn in beschermingszaken geconfronteerd met een doorlooptijd die langer was dan 115 dagen?

De Raad heeft bij 12 055 kinderen in 2004 een beschermingsonderzoek uitgevoerd. Bij 6583 kinderen was er sprake van een doorlooptijd die langer duurde dan 115 dagen. Dit betreft 55% van alle kinderen die bij de Raad voor een Beschermingsonderzoek werd aangemeld.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de Raad een screening doet bij de intake van zaken. Hierbij worden de spoedeisende gevallen met voorrang behandeld, waardoor hier geen of nauwelijks wachttijd geldt.

45

Welke «kosten» van welke «acties» vielen waarom lager uit dan geraamd?

De uitgaven bij Jeugd terecht zijn achter gebleven bij de raming doordat een aantal acties minder middelen vergden, dan begroot. Het ging daarbij om:

• de verbetering van de keteninformatie (0,2 miljoen). Gebruik kon worden gemaakt van de acties die reeds in het veld in gang waren gezet;

• stimulering van de effectieve aanpak veelplegers (0,3 miljoen). Het onderzoek naar effectieve aanpakken is nog niet afgerond;

• de toetsing preventieprogramma's door een auditcommissie (0, 3). De toetsing/beoordeling van de preventieprogramma's zijn naderhand ingebed binnen het projectJong;

• de uitbreiding van het aantal Stop-reacties (0,1).

Daarnaast bleek dat het aantal trajecten ITB achterbleef bij de raming, waardoor een bedrag van € 1,1 miljoen onbesteed is gebleven.

46

Kan de regering aangeven uit welke posten het verschil (€ – 10 049 x 1000) in het programma is opgebouwd?

Het verschil tussen ontwerp-begroting en de uiteindelijke realisatie kan voor het overgrote deel toegeschreven worden aan de mutaties in het kader van Jeugd Terecht. De middelen voor dit programma zijn onder deze operationele doelstelling ondergebracht en worden gedurende het jaar op basis van concrete plannen al dan niet structureel toebedeeld aan de desbetreffende organisatie-onderdelen. Daartoe is in de loop van 2004 een bedrag van € 9,7 miljoen overgeheveld naar andere operationele doelstellingen. Het restant van bedoelde verschil betreft een aantal kleinere posten, zoals loon- en prijsbijstelling, de compensatie voor de groei van beschermingszaken en de bij vraag 45 toegelichte slotwetmutatie.

47

Kan de regering aangeven uit welke posten het verschil (€ – 10 006 x 1000) in de apparaatuitgaven is opgebouwd?

Het verschil van € 10 006 (x 1 000) heeft betrekking op de programmauitgaven. Het bedrag genoemd bij vraag 46 betreft zowel de programma- als de apparaatsuitgaven.

48

Hoe komt het dat de ontvangsten van de Raad in het kader van de kinderopvang, Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid Overheid en Onderwijs en de interne en externe detacheringen hoger is dan begroot?

De Raad heeft door middel van externe detacheringen onder andere getracht de personele kosten te drukken en de mobiliteit te vergroten. Door interne detacheringen tracht de Raad de mobiliteit onder zijn medewerkers te vergroten en flexibel in te springen op de veranderende vraag. Dit is beter gelukt dan vooraf voor mogelijk is gehouden. Tegenover de hogere ontvangsten voor kinderopvang en USZO staan direct ook hogere uitgaven gerelateerd aan deze onderwerpen.

49

Kan worden uitgelegd hoe een het aantal belastingzaken kan teruglopen, vooruitlopend op de invoering van belastingrechtspraak in twee instanties? Is dit bewerkstelligd door de rechtzoekenden of door de rechtbanken? Welke houding zouden rechtzoekenden hebben ten aanzien van de belastingrechtspraak in twee instanties?

Ten tijde van opstelling van het jaarverslag van Justitie waren de definitieve realisatiecijfers van de Hoge Raad nog niet beschikbaar. Ook de analyse was daardoor niet volledig. Inmiddels is het jaarverslag van de Hoge Raad verschenen en zijn tevens de definitieve cijfers bekend. In onderstaande tabel worden deze weergegeven.

kst-30100-VI-6-1.gif

Zoals uit deze definitieve cijfers valt te lezen is er bij de uitstroom geen duidelijke afname van het aantal belastingzaken te zien. Dit in tegenstelling tot de in het jaarverslag opgenomen voorlopige cijfers. Wel is nog steeds een piek in de instroom van belastingzaken te zien in 2003. Ook de Hoge Raad meldt in zijn jaarverslag dat dit een onverwacht hoge instroom is geweest. In het jaarverslag van Justitie werd als mogelijke oorzaak voor deze piek de invoering van belastingrechtspraak in twee instanties aangevoerd en dan met name het door de hoven voor die tijd wegwerken van voorraden. Naar nu blijkt is dit niet of slechts zeer beperkt het geval. De Raad voor de rechtspraak maakt geen melding van het wegwerken van grote voorraden bij de belastingkamers, wel is er bij de hoven in 2002 een verhoogde instroom en productie geweest van het aantal WOZ zaken. Aangezien de informatievoorziening bij de Hoge Raad er (nog) niet op ingericht is om een nadere uitsplitsing van de instroom van zaken te geven is niet vast te stellen of deze hogere instroom en productie van het aantal WOZ zaken bij de hoven in 2002 een verklaring is van de onverwachte instroomtoename in 2003 bij de Hoge Raad.

Door de invoering van belastingrechtspraak in twee instanties genieten de rechtzoekenden een bredere rechtsbescherming door middel van een extra feitelijke instantie. Hiermee wordt bovendien ruim voldaan aan Artikel 14, vijfde lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR). Niet valt in te zien dat rechtzoekenden hiertegen ook maar enig bezwaar zouden hebben.

50

Zal de nieuwe inkomensindeling bij de herziening rechtsbijstand niet leiden tot een toename van de inkomsten aangezien de grootste groep rechtsbijstandszoekers bij de laagste inkomens behoort en door de nieuwe inkomensindeling te maken krijgen met een stijging van de eigen bijdrage? Hoe verhoudt zich dat met de gedachte dat de herziening geen invloed heeft op de rechtsbijstand?

De nieuwe inkomensindeling bij de herziening rechtsbijstand (het wetsvoorstel VIValt) zal niet leiden tot een toename van de inkomsten aangezien de bijstelling van het huidig twaalftal inkomenstreden naar de vier toekomstige treden vanuit het stelsel gezien budgettair neutraal zal geschieden. Deze neerwaartse bijstelling van het aantal treden is gewenst om de uitvoering van de Wrb te vereenvoudigen en de administratieve lasten voor rechtzoekenden en rechtsbijstandverleners te verminderen. Door de neerwaartse bijstelling van het aantal treden zullen een aantal oude treden worden samengevoegd tot een nieuwe trede. Conform het vereiste van budgettaire neutraliteit brengt deze samenvoeging met zich mee een (lichte) stijging van de eigen bijdrage voor enkelen en een daling van de eigen bijdrage voor anderen.

51

Waarom laten de inkomensafhankelijke toevoegingen een grotere stijging zien dan verwacht? Is er een toename van een bepaald soort zaken?

Basis voor de raming van het afgifteniveau in 2004 vormde de realisatie van het jaar 2002. Gezien de destijds in te schatten ontwikkeling, waaronder de verslechterende economische situatie in Nederland, werd daarnaast een toename van het afgifteniveau in 2003 en 2004 verwacht van in totaal circa 7 000 toevoegingen, hetgeen een afgifteniveau in 2004 zou inhouden van 165 990 toevoegingen.

In 2003 is echter het aantal civiele- en bestuurlijke toevoegingen forser toegenomen. Die toename was voornamelijk zichtbaar bij de rechtsterreinen die gevoelig zijn voor conjuncturele ontwikkelingen, zoals arbeidsrecht en sociale zekerheid. Daarnaast was ook een grote stijging waarneembaar op het personen- en familierecht. In 2004 is het aantal toevoegingen t.o.v. de realisatie 2003 verder toegenomen, hetzij minder fors dan de toename in 2003. Deze verdere toename is deels eveneens toe te rekenen aan de terreinen arbeidsrecht en sociale zekerheid. Daarnaast was echter ook een toename zichtbaar op het terrein van het verbintenissenrecht.

52

Hoe is de toename van het aantal toevoegingen in strafzaken te verklaren afgezet tegen de achterblijvende instroom in het aantal strafzaken (pagina 83)?

Onder de noemer toevoegingen in strafzaken worden ook toevoegingen verantwoord waarbij geen zaak aanhangig is bij de rechtbank, maar waarbij wel een relatie te leggen is naar het strafrecht. Het betreft o.a. vreemdelingenbewaringszaken, klachten van gedetineerden, BOPZ zaken, e.d.

In onderstaande tabel is dit onderscheid aangebracht. Ten opzichte van de realisatie 2003 is bij de rechtbank zaken een toename zichtbaar, terwijl t.o.v. de begroting van het jaar 2004 de ontwikkeling achterblijft. Dit beeld is gelijk aan het geschetste beeld in strafzaken bij de gerechten (pagina 83 van de Justitie verantwoording).

Bij de overige toevoegingen is ten opzichte van de begroting 2004 een toename zichtbaar van ruim 44%. Dit verschil wordt voor het grootste gedeelte verklaard doordat bij het opstellen van de rechtsbijstandsbegroting voor het jaar 2004 is geanticipeerd op een wijziging in de vreemdelingenwet per 1 januari 2004 (de rechterlijke toets van 10 dagen zou naar 28 dagen worden teruggebracht). Deze wijziging zou een afname van het aantal toevoegingen inhouden. De wijziging is echter pas per 1 september 2004 van kracht geworden en heeft derhalve in 2004 nog niet het beoogde effect gehad.

 Realisatie 2003Realisatie 2004Toename 2004t.o.v. 2003Begroting 2004Afwijking 2004 t.o.v. begroting 2004
Rechtbank strafzaken81 85685 0083,90%86 164– 1,30%
Niet rechtbank strafzaken48 09051 6657,40%35 74244,60%
 129 946136 6735,20%121 90612,10%

53

Wanneer kan de nota naar aanleiding van het verslag op de nieuwe Wet schuldsanering natuurlijke personen worden verwacht?

Zo spoedig mogelijk na het zomerreces van de Kamer kan de nota naar aanleiding van het verslag (29 942) worden verwacht.

54

Worden de vragen van de Kamer, die zijn gesteld naar aanleiding van de motie K.G. de Vries (29 279, nr 7), nog voor het instellen van de commissie die een raamwerk gaat opstellen voor de advocatuur, beantwoord?

Inmiddels is de commissie ingesteld. De antwoorden op de gestelde vragen zullen nog deze maand aan de Kamer worden aangeboden.

55

Wat heeft de overboeking van € 2 miljoen van het ministerie van Financiën naar het ministerie van Justitie in het kader de wet Mot/Wid moeten dekken?

Het Bureau Financieel Toezicht oefent sinds september 2003 toezicht uit op de naleving van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet indentificatie dienstverlening bij de advocatuur, de (kandidaat)-notarissen, registeraccountants, de belastingadviseurs, en soortgelijke juridische adviseurs. Nadat in 2003 alle aandacht nodig was voor het treffen van voorbereidingsmaatregelen is in 2004 daadwerkelijk gestart met het uitvoeren van toezichtonderzoeken. Om deze taken te kunnen uitvoeren heeft het Ministerie van Financiën structureel € 2 miljoen beschikbaar gesteld.

56

Wat wordt gedaan met € 0,9 miljoen onbesteed bedrag dat begroot was voor mediation?

In verband met de vertraging van de implementatie van de doorverwijzingsvoorzieningen naar mediation, zullen de kosten zich in 2005 pas voordoen.

57

Waar was het wel nodig de kwaliteit en omvang van de sanctietenuitvoerlegging te verbeteren maar niet mogelijk?

De mogelijkheden tot modernisering zijn onderhevig aan beperkingen van juridische aard (bijvoorbeeld verdragsrechtelijke verplichtingen), van financiële en technische aard (cellen in bestaande penitentiaire inrichtingen kunnen bijvoorbeeld niet altijd geschikt worden gemaakt voor meerpersoonscelgebruik), van organisatorische aard (het neemt bijvoorbeeld enige tijd om uitvoeringsorganisaties aan te passen), maar ook van politieke aard (bijvoorbeeld de wens van de Kamer bij het beleid van voorwaardelijke sancties de ondergrens van 2/3 van de straf niet te verlaten). Binnen deze beperkingen krijgt een effectieve en efficiënte sanctietenuitvoerlegging zoveel mogelijk gestalte.

Over de noodzaak de sanctietoepassing te moderniseren heb ik de Tweede Kamer uitvoerig geïnformeerd, onder andere met de brieven van 16 oktober 2002 (TK 2002–2003, 28 600 VI, nr. 8), 10 maart 2003 (TK 2002–2003, 24 587, nr. 88) en 7 juni 2004 (TK 2003–2004, 29 200 VI, nr. 167) en tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie voor Justitie op 6 oktober 2004.

58

Wat waren de criteria voor het al dan niet slagen van de elektronische (thuis)detentie?

Het ondergaan van elektronische (thuis)detentie wordt als geslaagd beschouwd indien betrokkene zich gedurende de gehele periode van de detentie aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Deze voorwaarden hebben betrekking op de periodes gedurende welke men op een bepaalde plaats moest verblijven.

59

Hoeveel personen waren betrokken bij de drie pilots met de quickscan? Wat is het verschil tussen de pilots? Zijn er inmiddels cijfers of andere bevindingen beschikbaar? Wanneer worden deze naar de Kamer gezonden?

Er is bij 134 verdachten ten behoeve van de pilots een Quick Scan afgenomen. Op drie locaties is gekozen voor gebruik van de Quick Scan in een verschillende context, te weten: in het kader van de vroeghulp op het politiebureau (Groningen), vroeghulp op het servicepunt voorafgaand aan de voorgeleiding van de rechter-commissaris (Den Haag) en advisering servicepunt aan OM voorafgaand aan de Transactie-OM-zittingen. Het Trimbos-instituut heeft inmiddels onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de Quick Scan en beide als matig beoordeeld. Het onderzoek heeft concrete punten voor verbeteringen opgeleverd. Naar aanleiding van de bevindingen wordt de Quick Scan aangepast en opnieuw in pilots getest.

In het Algemeen Overleg van 24 mei jl. heb ik u toegezegd de aantallen afgenomen Quick Scans en RISc's op te nemen in de begroting.

60

Wat is het verschil tussen een quick-scan enerzijds en het diagnose-instrument RISc anderzijds?

De Quick Scan (QS) is een screeningsinstrument waarmee snel een objectieve inschatting kan worden gemaakt van het recidiverisico enerzijds en de mate waarin een justitiabele beïnvloedbaar is anderzijds. Dit maakt het mogelijk om díe justitiabelen te selecteren waarvoor een reclasseringstraject nodig is en kans van slagen heeft.

De Recidive Inschattings Schalen (RISc) is een veel uitgebreider diagnose-instrument waarmee niet alleen de kans op recidive en de mate van beïnvloedbaarheid van een justitiabele kan worden vastgesteld, maar ook een betrouwbare inschatting wordt gemaakt van de criminogene factoren. Met behulp van de RISc kan zo worden vastgesteld welke interventies gepleegd moeten worden om de kans op recidive te verkleinen.

61

Per wanneer wordt de landelijke implementatie van RISc voorzien? Waaruit bestaat de voorbereiding van de landelijke implementatie van RISc?

De implementatie van de RISc is in het najaar 2004 regio voor regio gestart en wordt eind 2005 afgerond. In het kader van de voorbereiding van de landelijke implementatie van RISc zijn werkinstructies opgesteld en zijn reclasseringsmedewerkers en werkbegeleiders opgeleid om met de RISc te kunnen werken.

62

Wat zijn de bevindingen van het model voor de samenwerking tussen reclassering en gevangeniswezen?

Het model is in 2004 beproefd en op basis daarvan op een beperkt aantal onderdelen aangepast. Het aangepaste samenwerkingsmodel is inmiddels het uitgangspunt bij de implementatie van de nieuwe werkwijze in het kader van het programma Terugdringen Recidive.

63

Wie hebben het plan voor verbetering van de aansluiting van justitie-interventies op maatschappelijke nazorgvoorzieningen opgesteld en hoe luiden de hoofdlijnen? Op welke manier wordt getoetst of het plan effectief is?

Op uw verzoek (Kamervragen 21 februari 2005, nr. 2040508920) is het Verbeterplan Aansluiting Nazorg u op 21 maart 2005 toegestuurd.

Het verbeterplan is opgesteld door het ministerie van Justitie i.s.m. de ministeries van VWS, SZW, VROM en BZK, de VNG, GGz-Nederland, Federatie Opvang, de Reclasseringsorganisaties en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Het plan bevat een aantal knelpunten welke op departementaal en/of lokaal niveau dient te worden opgelost.

De acties van dit verbeterplan zijn verbonden aan de acties uit het plan van Aanpak Overlast en Verloedering (VWS) en de uitvoering van de Motie Van de Beeten (Kamerstuk 2003–2004, 28 979, E, Eerste Kamer). Op interdepartementaal niveau is een afstemmingsoverleg ingericht waarin de voortgang wordt gemonitord en waar nodig de acties worden bijgesteld.

64

Betekent het feit, dat 141 minder extramurale plaatsen zijn gerealiseerd dan begroot wat onder andere komt doordat DJI de maatregel elektronisch toezicht enkel faciliteert door het aansluiten van benodigde elektronica, dat de 141 plaatsen zijn vervangen door de maatregel elektronisch toezicht of niet?

Met de maatregel van elektronisch toezicht wordt bedoeld elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie. De rechter bepaalt wanneer hij deze sanctie oplegt. In de justitiebegroting 2004 was dit wel geraamd, maar de DJI is zelf niet in staat te sturen op het aantal gevallen waarin de rechter elektronisch toezicht oplegt. Dit is in 2004 minder gebeurd dan was verondersteld. Als gevolg daarvan was het algehele substitutie-effect door de uitvoering van (basis)penitentiaire programma's, elektronische detentie en elektronisch toezicht zoals aangegeven 141 plaatsen minder dan begroot. Overigens zijn de hierop betrekking hebbende gegevens op pagina 101 niet goed gepresenteerd. De juiste presentatie is als volgt:

RealisatieBegrotingVerschil
2002200320042004 
208336703844– 141

65

Op welke termijn kan het «early warning system» een eventueel knelpunt in de cellencapiciteit signaleren?

Het principe van een «early warning system» heeft inmiddels gestalte gekregen in de vorm van een structureel overleg van alle bij de sanctietoepassing betrokken actoren. In dit overleg wordt viermaandelijks een analyse gemaakt van de actuele ontwikkelingen op het gebied van instroom, verwerking en uitstroom van zaken bij het openbaar ministerie en de zittende magistratuur. Door deze te plaatsen in het perspectief van voortschrijdende jaargemiddelden over een periode van twee jaar, ontstaat een goed beeld op welke plaatsen in de keten zich ontwikkelingen voordoen die tot uitdrukking – kunnen – komen in de behoefte aan celcapaciteit – of in andere vormen van toenemende druk binnen de strafrechtsketen.

66

Wat wordt bedoeld met een PP als er gemeld wordt dat ongeveer 30% van de gedetineerden in aanmerking komt voor een PP?

Met PP wordt bedoeld een penitentiair programma, zoals bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

67

Bedroeg het aantal ontvluchtingen in 2004 twintig? Hoeveel mensen zijn er thans voortvluchtig? Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal ontvluchtingen?

De aantallen ontvluchtingen zijn in de tabel volume en prestatiegegevens helaas onduidelijk weergegeven. De reeks voor de jaren 2002/2003/2004 bedraagt 20/15/7. Dit betekent dat in 2004 slechts 7 ontvluchtingen hebben plaatsgevonden, meer dan een halvering ten opzichte van 2003. Bezien op het totaal aantal gedetineerden dat in 2004 in een penitentiaire inrichting heeft verbleven is dit zeer minimaal. Van deze 7 gedetineerden zijn er inmiddels 4 aangehouden en dus 3 nog voortvluchtig.

68

Hoeveel extra veroordeelden hadden hun straf kunnen uitzitten als de bezettingsgraad op de begrote 96,2% was uitgekomen? Wat is de oorzaak van de lagere bezettingsgraad?

De bezettingsgraad bleef in 2004 enigszins achter bij het begrote percentage vanwege de versnelde landelijke invoering van meerpersoonscelgebruik waardoor de capaciteit structureel is uitgebreid. Ter voorbereiding hierop moest een groot aantal eenpersoonscellen geschikt worden gemaakt voor verblijf van twee personen. Tijdens de bouwkundige aanpassing van die cellen werden zij tijdelijk buiten gebruik gesteld, wat een neerwaarts effect had op het bezettingspercentage. Door de versnelling in het beschikbaar komen van de extra capaciteit, behoefden de instrumenten van incidenteel versneld ontslag en ambtshalve strafonderbreking in de laatste maanden van het jaar niet meer te worden ingezet. De beschikbare capaciteit was toereikend om alle aangeboden personen ook daadwerkelijk te detineren. Het verschil in bezettingsgraad tussen 95,3% zoals gerealiseerd en 96,2% zoals begroot, komt hieruit voort. In relatie tot de formeel voor 2004 begrote capaciteit komt dit overeen met 115 plaatsen. Er was echter geen sprake van veroordeelden die hierdoor hun straf niet konden uitzitten.

69

Waarom is de dagprijs van detentiecentra zoveel gestegen? Waaruit bestaan die extra huisvestingslasten?

De dagprijs van de detentiecentra is voornamelijk gestegen als gevolg van de hogere huisvestingslasten. Deze hogere lasten zijn er het gevolg van dat een korte afschrijvingstermijn van 5 jaren (in plaats van de gebruikelijke 30 jaren) voor de detentiecentra moest worden gehanteerd. De huurlasten zijn hierdoor toegenomen. De verleende vergunningen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (artikel 17 WRO) kennen deze strikte bepaling in tijd.

70

Wat zijn de financiële gevolgen van het stilleggen van de pilots schotloze detentie in Nieuwersluis in PI te Utrecht?

Er zijn geen financiële gevolgen voor de PI.

71

Waarom is de Glen Mills School onderbezet? Waarom is besloten het aantal door Justitie ingekochte plaatsen terug te brengen naar precies 50 en niet naar 60 of 40?

De staat koopt sinds 2001 bij de Hoenderloo Groep plaatsen in op de Glen Mills School. Eerst betrof het 75 plaatsen, per amendement heeft de Tweede Kamer in 2002 daar 25 extra aan toegevoegd. De afgelopen jaren heeft er regelmatig overleg plaatsgevonden tussen DJI en de Glen Mills School over de soms moeilijke vulling van deze plaatsen. De bezetting bereikte in 2004 een dieptepunt met 64,5%. De problemen met de vulling worden met name veroorzaakt doordat de vraag van de rechterlijke macht naar korte interventieprogramma's niet overeenkomt met het aanbod van de Glen Mills school, die een programma kent van minimaal 18 maanden. De enige manier om jongeren door Justitie in een dergelijk lang traject in de Glen Mills te plaatsen is een PIJ-maatregel (een strafrechtelijke behandelmaatregel). In 2004 verbleven gemiddeld ongeveer 25 jongeren met een PIJ-maatregel in de Glen Mills school. Met de directie van de Hoenderloo Groep is eind 2004 afgesproken dat het aantal inkoopplaatsen voor 2005 zou worden verminderd. Om bedrijfseconomische redenen is in goed overleg besloten tot het aantal 50, omdat een lager aantal tot exploitatieproblemen zou leiden. Overeengekomen is om medio juli 2005 de instroom te evalueren en vervolgens tot afspraken te komen over het aantal inkoopplaatsen in 2006.

72

Wat is de nieuwe aangepaste norm voor de komende jaren?

De nieuwe aangepaste norm voor de komende jaren sluit aan bij de in de wet genoemde termijn, te weten plaatsing binnen drie maanden. In 2004 werd deze norm in ruim 30% van de gevallen gehaald. Voor de toekomst wordt ervan uitgegaan dat dit percentage jaarlijks kan stijgen met 10%, totdat in 2010 een maximum bereikt zal zijn van 90%.

73

Waarom zijn de dagprijzen bij de rijksinrichtingen zoveel meer gestegen dan bij de particuliere inrichtingen?

De dagprijzen van de rijks- en particuliere jeugdinrichtingen zijn in 2004 ten opzichte van het voor dat jaar begrote bedrag met respectievelijk € 21,15 en € 1,63 gestegen.

Het verschil tussen de stijging van de dagprijs van de rijks en particuliere inrichtingen bedraagt € 19,52 en wordt voor € 5 ,verklaard door een in de begrote dagprijs onjuiste toerekening van taakstellingen (€ 2,50 teveel bij de rijksinrichtingen en € 2,50 te weinig bij de particuliere inrichtingen). Deze onjuiste toerekening is gecorrigeerd.

De resterende € 14,52 wordt verklaard door ramings- en uitvoeringsverschillen.

De uitvoeringsverschillen hebben betrekking op de hogere kosten bij de rijksinrichtingen wegens harmonisatie woon- en werkverkeer (€ 2,15), een hogere loonkostenontwikkeling (€ 0,50). en diverse kleine uitvoeringsverschillen (€ 1,06). Daarnaast overschreden enkele rijksinrichtingen hun budget, waardoor de dagprijs € 2,96 hoger uitkwam.

Het ramingsverschil heeft betrekking op het uitblijven in 2004 van een nieuwe CAO Jeugdhulpverlening, waardoor in de dagprijs van de particuliere inrichtingen de gereserveerde middelen (€ 2,64) voor slaapdiensten niet behoefde te worden ingezet.

Tot slot geldt dat door de gekozen toedelingssystematiek de toerekening van de overheadkosten (o.a. vervoer, medische verzorging, ICT/informatievoorziening) aan de rijksinrichtingen een zwaardere belasting vormt dan bij de particuliere inrichtingen. Stijging van de overheadkosten in 2004 leidde tot een hogere kostenstijging bij de rijksinrichtingen van € 5,21.

74

Waarop is de verwachting gebaseerd dat de overstap naar proefverlof van een aantal tbs-gestelden soepeler verloopt als het toezicht op proefverlof door de kliniek zelf wordt uitgeoefend in plaats van door de reclassering?

Bij proefverlof met forensisch psychiatrisch toezicht wordt het toezicht op de tbs-gestelde die zich buiten de kliniek bevindt, in samenwerking tussen de tbs-kliniek en de reclassering uitgeoefend. Het voordeel daarvan is dat de continuïteit van het toezicht daarbij goed is gewaarborgd, doordat de kliniek niet plotseling, maar slechts geleidelijk uit het leven de tbs-gestelde verdwijnt.

Het toezicht en de begeleiding vanuit de tbs-instelling bouwt voort op de tussen de behandelaars en de tbs-gestelde ontstane relatie en richt zich met name op de delictrisico verhogende factoren. Er worden expliciete voorwaarden gesteld aan het gedrag van de verpleegde in de gemeenschap. Ervaren medewerkers uit de kliniek monitoren het gedrag en dragen zorg voor de integratie van het hulpverleningsaanbod buiten de kliniek. De overdracht van de tbs-gestelde aan de reclassering en de kennisopbouw bij de reclasseringsmedewerker komt aldus beter tot stand.

75

Kan de samenhang met en de plaats van een effectief behandelplan in het streven om de gemiddelde verblijfsduur in de tbs-kliniek terug te dringen, worden toegelicht?

In een effectief behandelplan wordt, op basis van een diagnose van de psychologische of psychiatrische stoornis, uiteengezet welke behandeling nodig is om het recidivegevaar van een tbs-gestelde tot een zo laag mogelijk niveau terug te brengen. Het streven is dat in de behandelplannen de behandeling zoveel mogelijk op methoden wordt gebaseerd waarvan de effectiviteit vaststaat; in combinatie met een scherpere diagnose kan een bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van de gemiddelde behandelduur.

76

Hoeveel tbs-ers zijn er doorgestroomd naar de long-stay? Hoe lang was hun gemiddelde behandelingsduur?

De capaciteit van voorzieningen voor blijvend delictgevaarlijken (voorheen long-stay) bedraagt momenteel 60. De gemiddelde verblijfsduur van de gehele tbs-populatie, waarbij de categorie van blijvend delictgevaarlijken is meegerekend, bedraagt ruim negen jaar. De gemiddelde verblijfsduur van tbs-gestelden die op een bepaald moment hun behandeling in een tbs-kliniek afronden en uitstromen is gemiddeld ruim vijf jaar

77

Is het aantal tbs-opleggingen mede van invloed op de detentieduur van de zittende populatie?

Het aantal tbs-opleggingen is van invloed op het aantal passanten dat in het Gevangeniswezen wacht op plaatsing in een tbs-inrichting. Door de stijging van het aantal opleggingen en een hierbij achterblijvende door- en uitstroom neemt het aantal tbs-passanten en de gemiddelde wachttijd/detentieduur in het Gevangeniswezen ondanks capaciteitsuitbreidingen bij de tbs-inrichtingen toe.

78

Hoe wordt de operationele doelstelling namelijk de bewerkstelliging van reïntegratie door gerichte advisering, begeleiding en toezicht van strafrechtelijke justitiabelen bereikt tijdens de heroriëntatie op de gehele reclassering?

In afwachting van definitieve besluitvorming heb ik reeds per 2004 concrete maatregelen getroffen, die bijdragen aan een meer gerichte advisering, begeleiding en toezicht door de reclassering. Naast de al in het jaarverslag genoemde maatregelen die alle in 2004 zijn opgepakt, noem ik als voorbeeld de ontwikkeling (en de start van de implementatie) van de nieuwe diagnose-instrumenten RISc en Quick Scan, alsmede de introductie van intensief toezicht bij veelplegers. Ook worden in 2005 nieuwe interventies ontwikkeld door de reclasseringsorganisaties. Deze zijn gericht op de reïntegratie van justitiabelen, bijvoorbeeld agressietraining, budgetteercursus en wooncursus.

Over de uitkomsten van de heroriëntatie heb ik de Tweede Kamer bij brief van 14 maart geïnformeerd (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 270, nr. 7) en heeft een algemeen overleg op 24 mei plaatsgevonden.

79

Hoeveel FTE is er in totaal werkzaam bij de reclassering? Hoeveel ex-gedetineerden zijn er begeleid? Hoeveel mensuren zijn er gemiddeld gemoeid met de begeleiding van een ex-gedetineerde?

Bij de drie reclasseringsorganisaties zijn in totaal ongeveer 1 750 FTE's werkzaam. Dit is inclusief alle reclasseringswerkers. Over het aantal ex-gedetineerden worden geen gegevens bijgehouden. De reclasseringsorganisaties worden gefinancierd op basis van outputsturing, waarbij het aantal producten van de reclassering wordt geprognosticeerd en verantwoord. Het aantal reclasseringscliënten en het aantal reclasseringsproducten loopt niet één op één. Per cliënt kunnen meerdere producten door ZM, OM en DJI worden gevraagd.

80

Hoe is de taakstelling met betrekking tot de reclassering precies ingevuld?

In 2004 is een taakstelling van € 17 mln (TK 29 270 nr 1) opgelegd. De achterliggende gedachte bij de taakstelling is dat de reclassering selectiever ingezet moet worden.

De bezuiniging wordt gerealiseerd door reclasseringsactiviteiten alleen op basis van justitiële titel te laten plaatsvinden, een gerichte inzet van voorlichtingsrapportages, een gerichte inzet van begeleiding (verbonden aan taakstraffen en toezicht), een goedkopere uitvoering van taakstraffen en minder overhead.

81

Wat waren de exogene factoren waardoor de Raad niet tijdig bijsturingmaatregelen heeft kunnen nemen om de hogere instroom op te vangen?

De realisatiecijfers voor coördinatie taakstraffen laten een stijgende lijn zien. Tevens wenst de Raad binnen de financiële kaders te opereren. De tendens in de cijfers voor de doorlooptijden is enigszins stijgend. De exogene factoren betroffen ondere andere de activiteiten van het inkoopteam taakstraffen. Met name is hier enige vertraging opgetreden bij het komen tot inkoopafspraken met externe partners . Deze hebben geleid tot een daling van de kosten van leerstraffen in 2005 (en niet in 2004).

82

Bij hoeveel veroordeelden die hun taakstraf niet succesvol hebben afgerond, heeft geen verdere tenuitvoerlegging van een straf plaatsgevonden?

De Raad heeft in 2004 gerapporteerd dat de taakstraf in 2240 van de gevallen is mislukt door diverse oorzaken. Dit is 13% van het totaal uitgevoerde aantal taakstraffen. De tenuitvoerlegging van vervangende jeugddetentie na het mislukken van een taakstraf valt onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie en de rechter. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat tenuitvoerlegging niet plaatsvindt, incidentele gevallen uitgezonderd.

83

Wat is de oorzaak van het achterblijven van het aantal Halt-afdoeningen en Stopreacties bij de prognoses?

Het begrote aantal Halt- en Stopzaken voor 2004 was gebaseerd op een oud prognosemodel van het WODC, waardoor de prognoses, zoals opgenomen in de begroting 2004, voor dit onderdeel te hoog uitkwamen. Het prognosemodel is inmiddels op dit punt verbeterd en voor het eerst gebruikt bij de voorbereiding van de begroting 2005.

84

Waarom vormde de lage instroom van asielzoekers nu juist een van de redenen van het sterk achterblijven van het aantal asielverwijderingen? Gaf dit feit niet juist aanleiding om andere verwijderingen ter hand te nemen die al langer dienden plaats te vinden?

De vertrekcijfers asiel worden samengesteld uit enerzijds vertrekinspanningen uit de voorraad verwijderbaren (categorie 1) en anderzijds uit de negatieve beschikkingen na de 48-uurs procedure (categorie 2). Op categorie 1 wordt structureel maximale inspanning geleverd. Categorie 2 is qua aantal afhankelijk van de asielinstroom. Indien de asielinstroom daalt heeft dit, bij gelijke aantallen uit categorie 1, een negatief effect op de vertrekcijfers asiel in totaal.

85

Kan de regering nader toelichten op welke wijze de toetreding van de nieuwe EU-landen per 1 mei 2004 en de verschuiving van de KMAR-prioriteit hebben kunnen leiden tot het achterblijven van het geplande aantal verwijderingen regulier? Waarom heeft het Mobiel Toezicht Vreemdelingen minder aandacht gekregen, terwijl de intensivering van het vreemdelingentoezicht als een van de maatregelen tegen bestrijding van illegaliteit is aangekondigd in de begroting over 2004?

De onderdanen van de per 1 mei 2004 toegetreden EU-landen genieten vanaf de toetreding het verblijfsrecht zoals dit voor alle EU-onderdanen geldt en is omschreven in de nationale wetgeving. Waar de onderdanen van deze landen voorheen een aandeel hadden in de aantallen toegangsweigeringen aan de buitengrenzen en in de aantallen verwijderingen van vreemdelingen, kan deze categorie vreemdelingen op basis van hun verblijfsrecht sinds de toetreding tot de EU niet zonder meer de toegang tot Nederland worden ontzegd of uit Nederland worden verwijderd.

Binnen het taakveld Handhaving Vreemdelingenwetgeving voert de Koninklijke Marechaussee de subtaken grensbewaking, Mobiel Toezicht Vreemdelingen, ondersteuning asielprocedure en verwijderingen uit. In 2004 is de bestrijding van drugssmokkel via de luchthaven Schiphol met een grote mate van prioriteit uitgevoerd. Ten behoeve van de uitvoering van deze zogenoemde 100% drugscontroles is personeel vanuit bestaande taakvelden en subtaakvelden onttrokken. Dit geldt ook voor het subtaakveld MTV, waarbij uit de diverse brigades en districten oorspronkelijk voor MTV beschikbaar personeel is gedetacheerd naar Schiphol ten behoeve van de drugscontroles. Hierdoor heeft de voorgenomen intensivering van het MTV niet op dat moment kunnen plaatsvinden. Met ingang van 2005 is de aangesproken capaciteit teruggevloeid naar de oorspronkelijke taken binnen het Taakveld Vreemdelingenwetgeving en is de intensivering van het MTV weer ter hand genomen.

86

Waarom zijn gegevens met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers pas in de tweede helft van 2005 beschikbaar? Kan de regering een schatting geven van het aantal? Wanneer kunnen de cijfers over 2004 met betrekking tot oudkomers die een cursus aan het volgen zijn dan wel een cursus in 2004 hebben afgerond dan wel op de wachtlijst staan om een cursus te volgen verwacht worden? Waarom zijn deze cijfers niet in het jaarverslag beschikbaar en evenmin in het jaarverslag voor het Rijk (blz 18)?

Net als in voorgaande jaren moeten gemeenten volgens de Regeling informatieverstrekking Win hun gegevens over nieuwkomers aanleveren vóór 1 juli. De gemeenten verstrekken informatie ten aanzien van:

– Het aantal in 2004 afgegeven beschikkingen voor de vaststelling van een inburgeringsprogramma;

– Het aantal nieuwkomers dat na het afleggen van een eindtoets een verklaring heeft ontvangen in 2004.

Bovengenoemde gegevens worden opgenomen in de Jaarnota integratie die in september aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Hierop vooruitlopend kan de Regering geen schatting geven van dat aantal.

De gemeenten die participeren in de diverse regelingen inburgering oudkomers verstrekken ieder jaar informatie over de inburgering. In de periode februari–mei heeft de uitvraagperiode over het jaar 2004 plaats gevonden.

De aangeleverde gegevens worden eveneens in de Jaarnota integratie opgenomen.

Mede naar aanleiding van het afschaffen van de Groot Projectstatus is besloten het onderzoek naar de omvang van de wachtlijsten voor oudkomers voor Nederlands als Tweede taal over het jaar 2004 niet meer voort te zetten.

87

Kan nader worden toegelicht hoe de desalderingen met betrekking tot operationele doelstelling 6.4.5 zijn opgebouwd?

De desalderingen op operationele doelstelling 6.4.5 zijn als volgt opgebouwd:

– Volgens de regeling Inburgering Oudkomers dienen gemeenten vooraf aan te geven hoeveel trajecten ze denken te realiseren. Deze prognose mochten de gemeenten in 2004 éénmaal bijstellen, waarna hun voorschot daaraan werd aangepast. Dit heeft geleid tot een desaldering voor een bedrag van 4,3 mln euro. Deze desaldering is gemeld in de 2e suppletore begroting 2004.

– Van de deelnemende departementen OCW, VWS en SZW is in totaal 0,73 mln euro ontvangen ten behoeve van de Front Office Inburgering. In het Rijksjaarverslag Justitie is deze desaldering toegelicht onder het kopje «ontvangsten».

88

Wat is de oorzaak van de hogere instroom van zaken bij de sectoren kanton, civiel en bestuur? Is dit een structurele hogere instroom? Loopt die ontwikkeling door en hoe gaat dit opgevangen worden?

Bij de sectoren kanton namen alle zaakscategorieën sterk toe: de handelszaken, de familiezaken, de mulderzaken en de strafzaken (overtredingen). De toename van handelszaken heeft te maken met de laagconjunctuur, het nog steeds eenvoudig kunnen laten ontstaan van schulden en een strikter incassobeleid en het beschikbaar zijn van een snelle, goedkope en efficiënte kantongerechtprocedure. De toename van overtredingszaken hangt samen met de uitvoering van het veiligheidsprogramma. Een belangrijke factor in de groei mulderzaken is de toename van de vorderingen dwangmiddel (gijzeling). Dit heeft te maken met een licht afnemende betalingsbereidheid. Tenslotte steeg de instroom familiezaken met 11% weer sterk. Vorig jaar was de stijging 8%. Het gaat om de bewind- en voogdijzaken en toezicht op vermogensbeheer.

Bij de sectoren civiel waren het met name de handelszaken en de insolventies die de groei veroorzaakten, maar ook de instroom familiezaken nam substantieel toe (+6%). De uitgesproken insolventies namen met 20% toe. Vooral de schuldsaneringen namen bijzonder sterk toe. Een combinatie van laagconjunctuur en een toename van mensen die hun schulden te hoog laten oplopen is daarvoor de verklaring. De dagvaardingszaken handel namen fors toe met 13%. De oorzaak is niet duidelijk. Over het algemeen neemt het aantal dagvaardingszaken bij de sectoren civiel juist toe naarmate de economie sterker groeit.

De stijging bestuurszaken in 2004 werd voor het grootste deel verklaard door sociale zekerheidszaken (+1390) en door bijstandszaken (+1450). In grote lijnen valt een stijging te verklaren door de economische ontwikkeling en de omvang van het aantal niet-actieven. Ook de ontwikkeling ambtenarenzaken (+620) houdt daarmee verband (bij toename van de werkloosheid stijgt ook het aantal ambtenarenzaken).

Het is de verwachting dat de forse toename van de instroom in met name de afgelopen twee jaar zich in beperkte mate de komende jaren zal voortzetten. In de komende begroting van het ministerie van Justitie zal op deze instroomverwachting en de wijze waarop deze instroom kan worden opgevangen nader worden ingegaan.

89

Welke gevolgen heeft de vertraging van de invulling van vacatures voor de productie en de werkdruk? Is het mogelijk om hier een betere raming onder te leggen?

In het jaar 2004 heeft de rechtspraak een hogere realisatie van de productie bewerkstelligd dan overeengekomen was met de minister van Justitie. Dit ondanks de vertraging in de invulling van de vacatures. De reden van deze vertraging wordt in het jaarverslag van de rechtspraak, dat ik onlangs aan de Staten-Generaal heb gestuurd (TK 29 800, nr. 148), toegelicht. Gezien de relatief zeer beperkte omvang van het aantal openstaande vacatures (ca 1%) zal het directe effect op de productie en werkdruk echter niet meer dan marginaal zijn geweest. Aangezien de instroom fors hoger is geweest dan op voorhand was voorzien en de capaciteit van de gerechten hier dus ook niet op voorbereid was, is de werkdruk bij de gerechten in 2004 weer toegenomen.

Ten aanzien van de productie en de daarmee samenhangende capaciteitsraming kan het volgende worden gezegd. Het ministerie van Justitie is in nauwe betrokkenheid met de Raad voor de rechtspraak druk doende om een prognosemodel voor de rechtspraak te ontwikkelen; het zogenaamde Prognosemodel Justitieketen (PMJ). Hiermee kan de toekomstige vraag naar rechtspraak beter worden geprognosticeerd. Voor de strafrechtketen is dit onderdeel van het prognosemodel gereed. In ontwikkeling zijn een tweetal modules van het PMJ voor civiele en bestuursrechtspraak. Daarnaast heeft de Raad voor de rechtspraak in 2004 het capaciteitsprognosemodel geactualiseerd om zodoende nauwkeuriger de vervangingsbehoefte voor de Rechtspraak te bepalen. Het capaciteitsprognosemodel is sinds enkele jaren gereed en maakt het mogelijk om periodiek scenario's te berekenen die als basis dienen voor een meer gefundeerd (middel)lange termijn wervingsbeleid.

90

Wat houdt concreet in dat de bijdrage van het moederdepartement is bijgesteld in verband met onder andere (inter)departementale boekingen/technische correcties?

Ten opzichte van de stand in de begroting 2004 (€ 1 472,7 miljoen) is de uiteindelijke bijdrage 2004 van het Moederdepartement aan het agentschap DJI met € 35 miljoen bijgesteld tot € 1 507,7 miljoen Het gaat hierbij om bijstellingen in verband met beleidsintensiveringen (€ 11,3 miljoen), loon- en prijsbijstelling (€ 34,3 miljoen), taakstellingen (– € 2,1 miljoen) en (inter)departementale boekingen en technische correcties (– € 8,5 miljoen).

De desbetreffende begrotingsmutaties zijn opgenomen en toegelicht in de suppletore begrotingswetten 2004.

Voor wat betreft de (inter)departementale boekingen en technische correctie gaat het om de volgende posten:

bedragen x € 1000

Interdepartementale overboekingen  
Overboeking AWBZ-component naar VWS i.v.m. uitbreiding 
TBS-capaciteit– 4 814
  
Departementale overboekingen  
Forensische diagnostiek jeugdigen961
Programma Terugdringen Recidive608
Social casework2 503
Secretariële ondersteuning CvT– 2 607
Overige departementale overboekingen < € 0,5 mln.– 136
 1 329
  
Technische bijstellingen  
Correctie amendement 109 drang SOV– 1 300
Eigenrisicodragerschap WAO– 3 727
 – 5 027
Totaal– 8 512

91

Wat kost het bepalen van een DNA-profiel van een bekende persoon? Waaruit bestaan die kosten? Welke instellingen zijn nog meer in staat een dergelijk profiel te bepalen? Hoe hoog zijn de kosten bij deze instellingen?

In navolging van artikel 7 van het Besluit DNA in strafzaken (Stb. 2005, nr. 188) wordt DNA-onderzoek in de eerste plaats verricht in het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut. De kostprijs van het opmaken van DNA profiel is € 235 die voortvloeien uit de volgende werkzaamheden: het isoleren van het DNA; het genereren van een DNA profiel; het vergelijken van het gegenereerde DNA-profiel met DNA-profielen van sporen in dezelfde zaak en/of; het opnemen van het DNA-profiel in de DNA-databank en het vergelijken met de daarin reeds aanwezige DNA-profielen; het rapporteren van de onderzoeksresultaten; het bewaken van de follow-up die door het OM aan de onderzoeksresultaten gegeven wordt.

Daarnaast kan op basis van voornoemd Besluit in opdracht van de officier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris de opdracht worden gegeven dat het onderzoek wordt verricht in: a. het laboratorium voor forensisch DNA-onderzoek van het Instituut voor anthropogenetica van de Universiteit Leiden (FDLO) of een ander laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025, en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek, dan wel b. een laboratorium dat gevestigd is in het buitenland, door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025, en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek.

Vanwege haar bijzondere rol als beheerder van de centrale nationale DNA databank en expert en hoeder van de kwaliteit van het forensische DNA onderzoek speelt het NFI zoveel mogelijk een intermediaire dan wel coördinerende rol bij het DNA-onderzoek dat elders dan in haar eigen laboratorium in het kader van strafzaken wordt verricht. De vraag welke instellingen nog meer in staat zijn een dergelijk DNA-profiel te bepalen is alleen relevant voor zover die laboratoria voldoen aan bovenstaande criteria aangaande de accreditatie. Anders dan genoemd FDLO en enkele buitenlandse laboratoria waarmee het NFI in het verband van European Network of Forensic Science Institutes (ENSFI) op reguliere basis samenwerkt zijn thans geen andere laboratoria bekend die aan genoemde vereisten voldoen bekend. De relatie met het FDLO is op basis van de eisen uit de wet bescherming persoonsgegevens vastgelegd in een zogenaamde bewerkersovereenkomst tussen het NFI en het FDLO, waarin onder andere afspraken zijn vervat over het verwerken van persoonsgegevens, beveiliging en geheimhouding daarvan. Voor zover het de rol van het FDLO als laboratorium voor contra-expertise onderzoek betreft, draagt het openbaar ministerie zorg voor de financiering van de basisfaciliteit van het laboratorium alsmede van concrete DNA-onderzoeken.

Vanwege de eerder genoemde intermediair rol van het NFI geschiedt betaling van uitbesteed DNA-onderzoek ter bepaling van een DNA-profiel doorgaans vanuit het NFI budget en is derhalve verwerkt in eerder genoemde kostprijs. Een en ander is onverlet de meer of andere kosten die verbonden kunnen zijn aan zeer specialistisch (uitbesteed) DNA-onderzoek bijvoorbeeld in geval van minuscule sporen of mengprofielen bij sporenonderzoek waarbij het celmateriaal van meerdere personen met elkaar vermengd is geraakt dan wel bij DNA-onderzoek dat zich richt op de vaststelling van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken zoals bijvoorbeeld etniciteit.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GroenLinks), Hermans (LPF), Vergeer (SP), Örgü (VVD).

XNoot
1

= Lichtelijk verstandelijk gehandicapten.

Naar boven