30 100 IXA
Jaarverslag en slotwet Nationale Schuld 2004

nr. 61
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 juni 2005

De vaste commissie voor Financiën2, heeft over het Jaarverslag Nationale Schuld 2004 (nr. 1), de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen alsmede de daarop bij brief van 1 juni 2005 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Vente

1

In welke mate wijkt de rente die Nederland moet betalen voor staatsschuldpapier af van de rente die de andere EMU-landen moeten betalen voor vergelijkbaar staatsschuldpapier?

Nederland behoort, samen met Duitsland, Frankrijk en Spanje, tot de groep landen die de laagste rente betaalt over hun staatsobligaties. Italië en Griekenland betalen binnen de eurozone de hoogste rente. Het verschil tussen de laagste en hoogste rente bedraagt voor een 10-jarige lening momenteel circa 20 basispunten (0,2%-punt).

Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door een verschil in kredietwaardigheid. Nederland, Duitsland, Frankrijk en Spanje hebben alledrie de hoogste kredietwaardigheid AAA (Triple A) en betalen hierdoor een relatief lage rente. De kredietwaardigheid van bijvoorbeeld Italië en Griekenland wordt door de ratingbureaus en door financiële markten als minder gunstig beoordeeld. Zo heeft Italië thans een double-A rating (AA) en Griekenland een single-A rating (A). Deze lagere rating vloeit onder andere voort uit bezorgdheid over de begrotingsdiscipline en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

De renteverschillen tussen landen kunnen uiteraard door de tijd heen variëren. Zo is recent discussie ontstaan over de begrotingstekorten van Italië, Griekenland en Portugal, waardoor de renteverschillen enkele basispunten zijn opgelopen.

2

Is in het verslagjaar al effect zichtbaar van de nieuwe internationale boekhoudregels, zoals de behoefte van pensioenfondsen aan langlopende leningen?

Zo ja, welke effecten? Welke gevolgen hebben die voor de beleidsdoelen met betrekking tot de Nationale Schuld?

Heeft dat financiële gevolgen voor het Rijk en zo ja welke?

De nieuwe internationale boekhoudregels (IFRS) zijn per 1 januari 2005 voorgeschreven voor bedrijven met een notering aan een effectenbeurs in de EU. Andere instellingen zoals overheden, midden- en kleinbedrijf en pensioenfondsen zijn vooralsnog van deze verplichting uitgesloten.

Op basis van IFRS moeten bedrijven aan strengere verslagleggingvereisten dan voorheen voldoen met betrekking tot het aanhouden van obligaties. De effecten hiervan zullen vooral zichtbaar zijn bij banken en verzekeraars.

In de afgelopen jaren is de yield curve per saldo iets afgevlakt: het verschil tussen de rente op 10-jarige obligaties en 30-jarige obligaties is afgenomen. Het is echter niet duidelijk in hoeverre dit een gevolg is van de nieuwe boekhoudregels.

Bij de recente uitgifte van de 30-jarige lening door de Nederlandse Staat hebben meerdere overwegingen een rol gespeeld. Ten eerste wees onderzoek in de markt een lichte voorkeur voor een 30-jarige lening uit. Ten tweede was binnen de randvoorwaarden van het financieringsbeleid van de Nationale Schuld enige verlenging van de looptijd van de portefeuille noodzakelijk. Daarnaast is het voor een efficiënte financiering van de schuld van belang om een volledige en liquide curve te creëren. Dan is het belangrijk om in het ultra-lange segment, opnieuw, een benchmark neer te zetten.

Het voornaamste beleidsdoel met betrekking tot de Nationale Schuld is het zo goedkoop mogelijk financieren van de schuld bij een acceptabel risico voor de begroting. De nieuwe internationale boekhoudregels wijzigen daar niets aan.

3

Is het toeval dat alle rekening-courantsaldi (Agentschappen, RWT's, Sociale Fondsen) lager waren dan verwacht of is er een gemeenschappelijke oorzaak?

Het verloop van dag tot dag van elk van de rekening-courantsaldi (Agentschappen, RWT's, Sociale Fondsen) is nogal grillig, zodat het gemiddelde gedurende het jaar (dat een belangrijke determinant is van de rentevergoeding) zich moeilijk laat voorspellen. Over de afzonderlijke verschillen tussen raming en realisatie kan verder het volgende worden opgemerkt:

• Bij de Sociale Fondsen hangt het gemiddeld lager dan verwachte rekening-courantsaldo samen met een lager dan verwacht vorderingensaldo.

• Bij de Agentschappen was uitgegaan van een gemiddeld gelijkblijvend saldo ten opzichte van vorig jaar. Uiteindelijk is dit gemiddelde iets lager uitgevallen.

• Bij de RWT's is het lagere gemiddelde saldo het gevolg van de in 2004 opgetreden vertraging in de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer (zie jaarverslag IXA 2004, blz. 13).

Dat alle rekening-courantsaldi in 2004 gemiddeld lager waren dan verwacht is daarom toe te schrijven aan toeval.


XNoot
1

I.v.m. correctie van het ondernummer (eerder abusievelijk afgedrukt onder nr. 5).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Egerschot (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature, algemeen, Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), Van Beek (VVD).

Naar boven