30 098
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen)

nr. 16
AMENDEMENT VAN HET LID WOLFSEN C.S.

Ontvangen 21 maart 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 184p wordt als volgt gewijzigd:

A. Voor het eerste lid komt de aanduiding «1.» te vervallen.

B.  Het tweede lid vervalt.

II

Artikel 184q komt als volgt te luiden:

Artikel 184q

1. De invordering vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de wettelijke bepalingen inzake invordering van gemeentelijke belastingen.

2. In afwijking van het eerste lid:

a. vindt kwijtschelding wegens onvermogen tot betalen niet plaats; en

b. verjaart de bevoegdheid tot invordering van de geldsom twee jaren nadat de bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.

III

Artikel 184r vervalt.

IV

Artikel 184s vervalt.

Toelichting

Dit amendement beoogt een goede en doelmatige uitvoering van de invordering van bestuurlijke boeten te bevorderen door deze te laten plaatsvinden op de wijze waarop gemeentelijke belastingen worden geïnd.

Het is gewenst bij de invordering onnodige kosten voor gemeenten én betrokken burgers te vermijden. Omdat elke gemeente de eigen gemeentelijke belastingen invordert en daartoe al over een eigen apparaat beschikt, ligt het voor de hand daarvan ook bij de invordering van bestuurlijke boeten gebruik te maken. Voor de burger heeft dat als voordeel dat de zogenaamde vervolgingskosten (de kosten van aanmaning en dwangbevel e.d.) bij fiscale invordering beduidend lager zijn dan bij civielrechtelijke invordering. Die lagere kosten staan bovendien in een betere verhouding tot de relatief lage tarieven van de bestuurlijke boeten.

Op de toepasselijkheid van de fiscale invorderingsregels bestaan twee uitzonderingen. In de eerste plaats is kwijtschelding van de bestuurlijke boete wegens onvermogen tot betaling is niet mogelijk. Deze uitzondering laat overigens onverlet dat een bestuurlijke boete overeenkomstig de regels voor de invordering van gemeentelijke belastingen oninbaar kan worden verklaard, indien geen adequate verhaalsmogelijkheden aanwezig zijn. In de tweede plaats geldt op grond van het tweede lid voor de verjaring van de invordering een kortere termijn van twee jaren. In het wetsvoorstel 30 101 is bij Nota van Wijziging een termijn voor de verjaring van de bevoegdheid tot invordering geïntroduceerd. Er bestaat geen grond om op dit punt af te wijken van dat wetsvoorstel.

Door de gekozen formulering zal de invordering bij het invoeren van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (wetsvoorstel 29 702), naadloos de eventuele wijzigingen volgen welke daaruit voor de belastingen voortvloeien, zodat ook in die situatie voortdurende gelijkheid en benutting van het invorderingsapparaat voor de gemeentelijke belastingen gewaarborgd is.

Wolfsen

Luchtenveld

Eerdmans

Van der Staaij

Naar boven