30 081
Ruimte en Cultuur

nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 augustus 2005

Op 1 september a.s. staat een overleg met uw Kamer gepland over het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (ARC). Ter voorbereiding stuur ik u hierbij, mede namens mijn collega minister Dekker van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, nog enige informatie toe.

Nadat ik u op 15 april jl. mede namens de ministers van VROM, LNV, V&W en BuZa en de staatssecretarissen van EZ en Defensie het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (kamerstuk 30 081, nr. 1) heb gezonden, heeft de Raad voor Cultuur op 17 mei 2005 een nadere explicitering gegeven van zijn eerder opgestelde voorlopige advies (waaraan ik in mijn brief van 15 april refereerde). Ik stuur u hierbij mijn reactie op dit advies van de Raad voor Cultuur en de kritiekpunten die door de Raad naar voren zijn gebracht1. Tevens stuur ik u voor de volledigheid als bijlagen de voortgangsrapportage Grote Projecten 2004 en het Evaluatierapport Grote Projecten.1

Algemeen

De Raad gaat in zijn advies bijna uitsluitend in op het architectuurbeleid. De voortzetting van het Belvederebeleid op de in het ARC aangegeven wijze, brengt de raad niet tot nadere adviezen. Uit het eerdere (voorlopige) advies van de raad viel al op te maken dat de bundeling van het architectuur- en Belvederebeleid wordt gesteund. De raad is wel kritisch ten aanzien van het feit dat in het ARC geen nadere verbindende uitspraken worden gedaan over het monumentenbeleid. Daardoor dreigen volgens de Raad de architectuur- en erfgoedsector verder van elkaar verwijderd te raken en blijven behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit gescheiden.

Reactie: Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur wordt door het kabinet gezien als een belangrijke stap voor een betere beleidsmatige verbinding tussen het architectuurbeleid, het erfgoedbeleid en het ruimtelijk beleid. De verbinding die hier tot stand wordt gebracht richt zich in hoofdzaak op het stimulerende en faciliterende instrumentarium van het rijk (daargelaten enkele verkennende acties ten aanzien van het wettelijk instrumentarium). Het actieprogramma spreekt zich uit voor een integrale kwaliteitsbenadering in de omgang met het cultureel erfgoed en de monumenten, maar handelt niet over het sectorale monumentenbeleid. Dit is een bewuste, praktische afbakening. Opname van het monumentenbeleid lag niet voor de hand gezien het, deels nogal, sectorspecifieke karakter van dit beleid. Niettemin is in het ARC een actie opgenomen met betrekking tot het versterken van de inzet van het instrument beschermd stads- of dorpsgezicht; daar raakt het monumentenbeleid dan ook direct aan ruimtelijk beleid. En ook bij tal van andere acties worden verbindingen gelegd met het werkterrein van de monumentenzorg. Voor het overige is de beleidsontwikkeling voor de monumentenzorg nog niet in een zodanige fase dat deze geschikt is voor een uitvoeringsprogramma. Een en ander neemt niet weg dat door het kabinet aan de actualisering van het wettelijk en instrumenteel kader voor het monumentenbeleid wordt gewerkt vanuit een visie die in overeenstemming is met de visie zoals weergegeven in het ARC: monumentenbeleid als onderdeel van integraal ruimtelijk- en cultuurbeleid en monumentenzorg vanuit een ontwikkelingsgerichte attitude.

Geen afscheid van een zelfstandig architectuurbeleid

Volgens de raad wordt met het ARC afscheid genomen van een succesvol en internationaal in aanzien staand zelfstandig architectuurbeleid, waarmee een «terugval» dreigt naar de situatie van voor de eerste architectuurnota, toen sprake was van een gefragmenteerd, incidenteel en onsamenhangend beleid. De raad ziet het architectuurbeleid opgaan in het ruimtelijk beleid en verdwijnen als zelfstandig aandachtsveld voor (cultuur)beleid.

Reactie: Het ARC is in de Nota Ruimte aangekondigd als een aanvullend programma dat erop is gericht anderen te stimuleren en te «verleiden» tot het realiseren van hogere ruimtelijke kwaliteit, bovenop de in de Nota Ruimte vastgelegde basiskwaliteit. Om deze ambities op het terrein van cultuur en cultuurhistorie te stimuleren is in het verlengde van de Nota Ruimte dit actieprogramma opgesteld. De nauwe verbondenheid van het actieprogramma met de uitvoering van de Nota Ruimte is gestoeld op twee ambities: meer zichtbare resultaten, door koppeling van het architectuur- en Belvederebeleid aan uitvoeringsagenda van ruimtelijke projecten, en het voeren van kwaliteitsbeleid als integraal onderdeel van het ruimtelijk beleid.

Het ARC geeft inderdaad een vervolg aan de architectuurnota, maar vormt geenszins een vervanging van de beleidsdoelstellingen ervan: «Het programma geeft een vervolg aan de architectuurnota Ontwerpen aan Nederland en actualiseert het Belvederebeleid, dat doorloopt tot en met 2009. Er wordt niet ingezet op nieuwe ambities en beleidsdoelen, maar doorgepakt op basis van de successen en lessen uit de afgelopen jaren. Het accent in de acties ligt op de uitvoering van beleid en de aansluiting bij concrete ruimtelijke opgaven.» (Voorwoord)

Er wordt dan ook expliciet noch impliciet afscheid genomen van het – inderdaad internationaal befaamde – architectuurbeleid. De pijlers ervan, een uitgebreid stelsel van instellingen en een actieve, stimulerende overheid staan fier overeind. Architectuurbeleid staat of valt niet met het uitbrengen van een afzonderlijke architectuurnota. Als het achterwege laten van een sectornota al iets zegt over het beleid, dan is het dat het architectuurbeleid inmiddels behoorlijk goed is ingedaald in andere beleidssectoren. Van afscheid van de verworvenheden van het architectuurbeleid is geen sprake. De suggestie dat we zouden terugvallen naar een onsamenhangend beleid onderschrijf ik dan ook niet, gelet op de samenhang met andere beleidsterreinen en interdepartementale samenwerking die met het ARC is bereikt.

Uitvoeringsacties en visieontwikkeling

De raad mist in het ARC een coherente en integrale visie op architectuur en de sociaal-maatschappelijke en culturele ambities. Belangrijke thema's als herstructurering en vitalisering van stedelijke gebieden, inpassing van infrastructuur en opdrachtgeverschap zijn in het ARC wel benoemd, maar het rijk geeft onvoldoende aan wat hij op deze thema's wil bereiken. Ook mist de raad de bredere context van de Europese cultuur.

Reactie: Het ARC heeft onmiskenbaar een sterk uitvoeringskarakter en legt minder nadruk op nieuwe beleidsdoelstellingen en visionaire vergezichten. Het verschil met de eerdere architectuurnota's is echter minder groot dan de raad suggereert, zo niet afwezig. Zo is de centrale visie van Ontwerpen aan Nederland dat de inbreng van ontwerpende disciplines bij ruimtelijk en architectonische opgaven versterkt moet worden door middel van overheidsparticipatie op maat. De belangrijkste ambities lagen op het vlak van het goede voorbeeld geven («practice what you preach»), verbetering van het opdrachtgeverschap en vergroting van het publieksbereik. Op vergelijkbare wijze is de centrale visie van het ARC dat de culturele factor in de samenleving moet worden versterkt en dat behoud van bestaande en het creëren van nieuwe kwaliteiten onderdeel uitmaken van een en dezelfde ruimtelijke opgave. De ambities zijn om het architectuurbeleid nauwer aan te laten sluiten op actuele ruimtelijke opgaven en om de scheidslijnen te slechten tussen architectuur- en erfgoedsector, tussen ontwerpende en restaurerende disciplines. De ambities m.b.t. goed opdrachtgeverschap en de inbreng van de ontwerpende disciplines zijn daarbij onverkort gehandhaafd.

Een en ander neemt niet weg dat er maatschappelijke (niet alleen ruimtelijke) ontwikkelingen zijn die nadere visievorming door – of geïnstigeerd door – het rijk vragen. De relatie tussen de Nederlandse architectuur en de Europese Cultuur, maar bijvoorbeeld ook gevolgen voor ruimtelijke kwaliteit en identiteit van globalisering, het ontstaan van een mondiaal architectencircuit en een naar verwachting sterk groeiende toeristenstroom, zijn belangwekkende kwesties. Visievorming op dit terrein is inderdaad gewenst. Ten behoeve van deze visievorming zal het kabinet de Rijksbouwmeester en het college van Rijksadviseurs vragen advies uit te brengen over het toekomstige Nederlandse architectuurbeleid.

Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om in het ARC al het sectorale en integrale rijksbeleid dat (mede) is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (zoals de stedelijke herstructurering), te incorporeren of alle relevante passages uit andere beleidsdocumenten te herhalen.

Selectie van de acties

De raad mist een motivering en onderbouwing van de geselecteerde acties, in het bijzonder de voorbeeldprojecten. Er is onvoldoende onderlinge conceptuele samenhang en een geïntegreerde benaderingswijze van de acties: ze zijn niet verbonden aan een theoretisch kader en wekken sterk de indruk willekeurig en sectorspecifiek gekozen te zijn.

Reactie: De ambitie van het kabinet was een praktisch programma te maken. De uitvoeringsgerichtheid van het programma heeft steeds voorop gestaan. Er is gekozen voor het etaleren van projecten waarvan de kans groot is dat binnen de looptijd van het programma tot uitvoering kan worden gekomen. Niettemin bevat het ARC een (theoretische) kader, dat uitmondt in duidelijke uitgangspunten voor de selectie van acties (§ 1.6). Als voorbeeldproject zijn projecten geselecteerd waarvan wordt verwacht dat ze ten aanzien van deze uitgangspunten een voorbeeldstellende werking kunnen hebben. Er is een goede spreiding nagestreefd over typen ruimtelijke opgaven en schaalniveaus. Dat het in veel gevallen om al lopende rijksacties betreft is geen beperking, maar biedt juist meer zicht op daadwerkelijk resultaat.

Het feit dat het ARC zich uitspreekt over vrijwel de volle breedte van de ruimtelijke relevante beleidssectoren is een belangrijk winstpunt. Tegelijk, dat constateert de raad terecht, vormt dit een risico op het uiteenlopen van visies, ambitieniveaus en werkwijzen. Dit risico wordt zo goed mogelijk ondervangen met een actieve interdepartementale afstemming, een voortdurende intersectorale dialoog en het mobiliseren van kritische krachten van buiten. De kans dat sectorale belangen gaan prevaleren is overigens in elk sturingsmodel aanwezig. Een zekere pluriformiteit in aanpak is ook positief te waarderen en het is bovendien gewenst (en onontkoombaar) dat functionele belangen de drijvende kracht vormen achter het ontwerp van gebouwen, landschappen, steden en dorpen.

De evaluatie van de Grote Projecten is benut bij de opstelling van het ARC. Zo zijn geen nieuwe thematische, niet locatiegebonden projecten benoemd, omdat de doorwerking daarvan naar lokaal niveau moeizaam bleek te realiseren. De aanbevelingen op het vlak van communicatie, voorbeeldwerking, rijksrol en afstemming van departementale verantwoordelijkheden zijn belangrijke aandachtspunten bij het uitwerken van de voorbeeldprojecten. Door de aansluiting van veel voorbeeldprojecten bij de uitvoeringsagenda Nota Ruimte kan overigens worden geprofiteerd van de verbeterde interdepartementale samenhang en taakverdeling die daar inmiddels is gerealiseerd.

Sturingsfilosofie en relatie tot het veld

De raad vindt de centrale sturingsfilosofie van het ARC in tegenspraak met het beperkt sturende vermogen van een terugtrekkende rijksoverheid. Het ARC is te exclusief is gericht op het handelen van de rijksoverheid zelf. Het biedt een selectie van grotendeels al lopende rijksactiviteiten, waarbij andere partijen zijn gevraagd een bijdrage te leveren. Het rijk heeft onvoldoende geïnventariseerd waar hij zich in het veld kan inzetten en de onafhankelijke en autonome verantwoordelijkheid van de architectuur- en erfgoedinstellingen komt in gevaar, doordat zij taken toegekend krijgen die direct voortvloeien uit de door het rijk centraal gebundelde en geformuleerde acties.

Reactie: De sturingsfilosofie van het ARC sluit aan bij de sturingsfilosofie van dit kabinet voor het ruimtelijk beleid: «centraal wat moet, decentraal wat kan». Hij gaat dus uit van een terugtrekkende rijksoverheid en een beperkt sturend vermogen. De nadruk die wordt gelegd op stimuleren, faciliteren en investeren, in plaats van reguleren en bepalen, onderstreept dit.

Het ARC benadrukt expliciet het belang van een grote mate van zelfstandigheid van erfgoed- en architectuurinstellingen in de bepaling van de eigen koers en de uitvoering van taken (§ 3.3). Het rijk roert in het ARC wel een aantal thema's aan waarvan hij graag zou zien dat de instellingen die oppakken of verder voeren. Basis daarvoor is de dialoog, geen sturende kaders. Er is dus geen sprake van een sterkere centrale greep op de instellingen. Integendeel: het ARC erkent dat gezien de verschuivende verantwoordelijkheden met betrekking tot de realisatie en borging van ruimtelijke kwaliteit, een toenadering tussen de instellingen en de decentrale overheden voor de hand ligt.

De door de raad geconstateerde afstand tot het veld herken ik niet. Bij de totstandkoming van het ARC is het veld geconsulteerd over de hoofdlijnen. De acties zijn inderdaad gekoppeld aan de rijksagenda. Dit komt de uitvoeringsgerichtheid ten goede. Het belang van de door de acties naar voren gebrachte thema's wordt door het veld overigens in hoge mate onderkend. Decentrale overheden, architectuurinstellingen en andere partijen worden in het ARC gevraagd een bijdrage te leveren aan de doelstelling van het architectuurbeleid, niet aan de realisatie van rijksprojecten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven