30 080 Planologische kernbeslissing Ruimte voor de rivier

Nr. 68 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 november 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 26 september 2013 over de 22ste Voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 66).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 november 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, P. Jansen

De griffier van de commissie, Tijdink

Vraag 1

Waarom zijn de maatregelen Oude Maas Hoeksche Waard en Oude Maas Voorne-Putten, die gerealiseerd worden in het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma, niet ook opgenomen in de voortgangsrapportage van Ruimte voor de Rivier? Bent u bereid dit in de toekomst te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1

Aangezien beide maatregelen nagenoeg geheel bleken te overlappen met een aantal maatregelen uit het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP2) die al waren opgestart, is indertijd besloten om beide maatregelen onder regie van Ruimte voor de Rivier door het HWBP2 te laten uitvoeren, inclusief verantwoording. In de toekomst zal de verantwoording voor deze maatregelen ook worden opgenomen in de voortgangsrapportage van Ruimte voor de Rivier, conform de aanbeveling van de Audit Dienst Rijk.

Vraag 2

Waarom zijn vijf van de oorspronkelijke 39 maatregelen uit het project Ruimte voor de Rivier vervallen?

Antwoord 21

Dijkverbetering Neder-Rijn/Geldersche Vallei (VGR 14)

In juni 2009 is door de toenmalige staatssecretaris besloten om op verzoek van het waterschap Vallei en Eem de maatregel Dijkverbetering Neder-Rijn/Geldersche Vallei niet uit te voeren. De aanname voor maaivelddaling die in de PKB is gebruikt komt niet overeen met de feitelijke situatie en vanuit veiligheidsoogpunt blijkt uitvoering van de maatregel derhalve niet nodig.

Kadeverlaging Biesbosch (VGR 15)

In 2009 is bij de projectbeslissing voor de ontpoldering Noordwaard gebleken dat de maatregel kadeverlaging Biesbosch niet nodig is. In de PKB waren beide maatregelen aan elkaar gekoppeld. De kadeverlaging Biesbosch was bedoeld om mogelijke opstuwing, veroorzaakt door de maatregel ontpoldering Noordwaard, te reduceren. Deze opstuwing treedt met het huidige geoptimaliseerde ontwerp van de Noordwaard niet op, waardoor de maatregel kadeverlaging Biesbosch is komen te vervallen.

Dijkverbetering Lek/Lopiker- en Krimpenerwaard (VGR 16)

Uit vooronderzoek, waarvan de gegevens er ten tijde van de PKB niet waren, is gebleken dat de dijkvakken voldoen aan de thans geldende veiligheidseisen en dat naar verwachting pas in 2045 verbetering noodzakelijk zal zijn. Op verzoek van het waterschap Stichtse Rijnlanden is daarom besloten deze maatregel te laten vervallen.

Kribverlaging Waalbochten en obstakelverwijdering Suikerdam en Polderkade naar de Zandberg (VGR 18)

De twee maatregelen bovenstrooms van Nijmegen zijn vervallen als gevolg van de projectbeslissing voor de dijkteruglegging Lent. Dit ontwerp realiseert met 34 cm in totaal 7 cm meer waterstanddaling dan de noodzakelijke 27 cm. Als de twee maatregelen bovenstrooms van Nijmegen gerealiseerd zouden worden, dan stroomt er meer water naar de Waal dan volgens de afvoerverdeling gewenst is.

Vraag 3

Waarom is de oorspronkelijke planning van het gedeelte Reevediep van het project IJsseldelta niet (meer) realistisch?

Antwoord 3

In de uitwerking van de planfase en de voorbereiding van de realisatie bleken werkzaamheden meer tijd te vergen dan aanvankelijk werd gedacht. Dit heeft onder andere te maken met vergunningenprocedures, maar ook de benodigde zettingstijd van de dijken bleek langer te zijn dan eerder verwacht.

Vraag 4

Welke gevolgen heeft de lagere waterstanddaling in de Nadere Uitwerking Rivier Gebied (NURG)-projecten Uiterwaardvergraving Renkumse benedenwaard, Wageninger benedenwaard en veerstoep Lexkesveer, voor de opdracht van het programma zoals gesteld in de Planologische Kernbeslissing (PKB)?

Antwoord 4

Er zijn geen gevolgen voor de opdracht zoals gesteld in de PKB omdat is vastgesteld met de aanliggende waterschappen dat de dijken in dit gebied voldoende sterk en hoog zijn, dan wel dat een tekort meegenomen wordt in de lopende dijkversterkingen. Hiermee is de waterveiligheidsdoelstelling geborgd.

Vraag 5

Waarom hebben vier van de acht maatregelen langs de IJssel vertraging opgelopen? Kunt u per maatregel verklaren waar de vertraging door ontstaan is?

Antwoord 5

De vertraging van de maatregelen is ontstaan door verschillende oorzaken. Ten opzichte van VGR 21 zijn deze vier maatregelen niet extra vertraagd.

Per maatregel is de verklaring voor de vertraging als volgt:

IJsseldelta

Zoals gemeld vanaf VGR 19 bleken aanvullende maatregelen nodig voor de zomerbedverlaging Beneden IJssel, omdat door ongewenste effecten op de drinkwatervoorziening de zomerbedverlaging niet kan worden uitgevoerd met de in de PKB beoogde waterstandverlagende effecten van 41 centimeter bij Zwolle. De uitwerking en besluitvorming van de aanvullende maatregelen hebben extra tijd gevergd. Op 21 juni 2012 is uw Kamer geïnformeerd over de beslissing om de hoogwatergeul conform het regioadvies beperkt in te zetten voor de korte termijn waterveiligheid in aanvulling op de verkorte zomerbedverlaging.

Na deze beslissing heeft de verdere uitwerking van de planfase en de voorbereiding van de realisatie meer tijd gekost dan aanvankelijk werd gedacht.

Veessen Wapenveld

Vanaf VGR 15 is gemeld dat de oplevering naar verwachting na 2015 plaats zal vinden. Dit komt omdat de hoogwatergeul een ingrijpende maatregel in het gebied is waarbij belangen van bewoners en agrariërs een grote rol spelen. Zorgvuldigheid staat daarbij voorop. Tevens is de projectbeslissing later dan gepland genomen. Dit hangt mede samen met de toezegging in het overleg met uw Kamer op 16 en 20 juni 2011 om eerst de analyse te maken over de waterveiligheidsopgave voor de IJssel en om in afwachting van de bespreking van deze analyse geen onomkeerbare beslissingen te nemen. Na behandeling van deze analyse op 5 december 2011 in uw Kamer is de projectbeslissing in maart 2012 genomen. Deze vertraging heeft doorgewerkt naar het in procedure brengen van het Rijksinpassingsplan (RIP), de grondverwerving en een aantal conditionerende activiteiten.

Cortenoever en Voorsterklei

De dijkverleggingen betreffen grote en ingrijpende maatregelen in het gebied waarbij zorgvuldig om is gegaan met de belangen van bewoners en agrariërs. Dit heeft meer tijd gevergd dan oorspronkelijk gepland. De verwachting dat de oplevering na 2015 zal plaatsvinden is vanaf VGR 15 gemeld. Ook de regionale besluitvorming rond integrale gebiedsontwikkeling en de lange termijn taakstelling heeft ervoor gezorgd dat de projectbeslissing vertraagd is. Daarnaast is de besluitvorming aangehouden door de behandeling van de analyse waterveiligheid langs de IJssel op 5 december 2011. Ook de behandeling van de ontwerpen in de gemeenteraden van Brummen en Voorsterklei moest afgewacht worden. Op 21 mei 2012 heeft de toenmalige staatssecretaris de projectbeslissing voor deze maatregelen kunnen nemen.

Vraag 6

Op welke wijze wordt de Kamer (tussentijds) geïnformeerd over de uitkomst van de aanvullende bodemonderzoeken bij de dijkverlegging Westenholte en de uiterwaardvergraving Scheller- en Oldeneler Buitenwaarden (bij Zwolle)? Kunt u inschatten welke mogelijke consequenties het kan hebben dat de aangetroffen grondsamenstelling anders is dan verwacht, en niet kan worden toegepast binnen het gebied?

Antwoord 6

De opdrachtnemer heeft aanvullende bodemonderzoeken uitgevoerd en hieruit blijkt dat in de te ontgraven grond uit Westenholte en Scheller- en Oldeneler Buitenwaarden meer veen is aangetroffen dan aanvankelijk werd verwacht. Deze veenhoudende grond is naar het oordeel van de Inspectie Leefomgeving en Transport niet geschikt voor hergebruik in de verondieping van de voormalige zandwinplas binnen de maatregel Scheller- en Oldeneler Buitenwaarden. Het veen wordt voorlopig apart gehouden en na rijping wordt bekeken of het veen alsnog hergebruikt kan worden binnen de maatregelen dan wel dat er een bestemming elders gezocht moet worden. De consequentie van de veenhoudende grond is dat er nu minder zand beschikbaar komt uit de maatregelen voor de bouw van de dijkverlegging Westenholte en de verondieping van de zandwinplas. Er is inmiddels extra zand van elders aangevoerd zodat de uitvoering van deze maatregelen door kan gaan. Over verdere ontwikkelingen zult u in de volgende VGR geïnformeerd worden.

Vraag 7

Voor welke specifieke programma's voorziet u extra kosten als gevolg van afwijkende bruikbaarheid of herbruikbaarheid van de grond?

Antwoord 7

Binnen het gehele programma wordt veel grond verzet. Per maatregel wordt zorgvuldig voorbereidend grondonderzoek verricht maar het risico op afwijkende bruikbaarheid of herbruikbaarheid blijft groot en zal in de uitvoering toenemen. Daarom is er op programmaniveau een risicoreservering voor opgenomen. Eventuele extra kosten worden daaruit gefinancierd. Indien dit risico optreedt, kon de afwijkende bruikbaarheid of herbruikbaarheid van grond niet redelijkerwijs voorzien worden door de realisator op basis van vooronderzoek. Het is daarom ook lastig aan te geven waar het zich gaat voordoen. Op dit moment is waarschijnlijk dat alleen voor Westenholte en de Scheller- en Oldener Buitenwaarden extra kosten worden verwacht. Mogelijk kunnen deze opgevangen worden binnen de maatregelraming.

Vraag 8

Kunt u uitleggen waarom er een verschil is tussen het nieuwe programmarisico «grond», dat 5,5 mln. euro aan mogelijke kosten met zich meebrengt, en de toename van (slechts) 4,5 mln. euro voor ditzelfde programmarisico, opgenomen in het risicoprofiel in de voortgangsrapportage?

Antwoord 8

Het risicoprofiel van het thema grond is de optelsom van alle grondrisico’s. Aan het eind van de verslagperiode staat de totale verwachtingswaarde hiervan op € 32 miljoen. Dit is een toename van € 4,5 miljoen ten opzichte van de vorige verslagperiode. De toename is een resultante van het opnemen van twee nieuwe grondrisico’s en de afname van enkele bestaande grondrisico’s.

Eén van de twee nieuwe grondrisico’s is het risico «Extra kosten voor het programma als gevolg van afwijkende (her)bruikbaarheid grond (afwijking in grond: fysisch/chemisch, volume of bodemsamenstelling), wat op basis van vooronderzoek door realisator niet redelijkerwijs te verwachten was». Dit risico kent een verwachtingswaarde van € 5,5 miljoen.

Vraag 9

Kunt u de stijging van de raming in de verslagperiode uitsplitsen en toelichten voor de verschillende onderdelen?

Antwoord 9

In vergelijking met de VGR21 (€ 2.272,7 miljoen) is de raming per saldo naar boven bijgesteld met € 118,2 miljoen. Deze stijging bestaat uit de volgende onderdelen:

  • € 19,3 mln – vastgoed

  • € 95,6 mln – bijdrage regio IJsseldelta

  • € 23,5 mln -prijs-/loonbijstelling

  • € 66 mln – bijstelling programmarisicoprofiel

  • – € 86,2 mln – actualisatie maatregelenramingen.

Vraag 10

Kunt u toelichten waarom de op de begroting van het Deltafonds opgenomen uitgaven voor Ruimte voor de Rivier verschillen van die in de 22e voortgangsrapportage?

Antwoord 10

Ik ga er bij de beantwoording van uw vraag vanuit dat u de reeks Programma Realisatie op pag. 11 van het Deltafonds vergelijkt met de cijfers in Tabel 6.4 van de VGR. Doordat de peildatum van het Deltafonds (2014) verschilt van de VGR (30 juni 2013) zijn de bedragen niet aan elkaar gelijk.

Vraag 11

Wat zijn de vijf onttrekkingen die aan de post onvoorzien zijn gedaan?

Antwoord 11

In de verslagperiode zijn geen vijf, maar twee onttrekkingen gedaan aan de post onvoorzien. In bijlage 3 zijn deze benoemd:

  • Dekking realisatiekosten Veessen-Wapenveld + Cortenoever Voorsterklei, nog ontbrekend in projectramingen

  • Versterking van de brugpijlers door ProRail bij Lent.


X Noot
1

Tevens antwoord op vraag 17 van de vragen over Begroting Deltafonds 2014

(Kamerstuknummer: 33 750-J)

Naar boven