30 080 Planologische kernbeslissing Ruimte voor de rivier

Nr. 65 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 mei 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Infrastructuur en Milieu over de brief van 26 maart 2013 over de 21e voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 64).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 mei 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Paulus Jansen

Adjunct-griffier van de commissie, Blacquière

Vraag 1

Wat is/zijn de reden(en) dat het veiligheidsniveau voor zeven maatregelen naar verwachting niet gehaald wordt voor 2015?

Antwoord 1

De oorzaken van de vertragingen zijn divers van aard en staan beschreven in de eerdere voortgangsrapportages (met name VGR19 paragraaf 2.4 en 4.2.3). In bijlage 2 van de VGR’s is een overzicht opgenomen. Zo is er bijvoorbeeld sprake van ingewikkelde ruimtelijke ordeningsprocedures of complexe politieke afwegingen. Bij het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta is er sprake van een scope uitbreiding waardoor de planning aangepast moest worden.

Vraag 2

Hoe gaat u om met de aanbestedingsmeevallers in het licht van de door de evaluator geschetste additionele financiële risico’s?

Antwoord 2

Aanbestedingsmeevallers blijven vooralsnog binnen het budget en dienen als dekking voor eventuele tegenvallers.

Vraag 3

Hoe beoordeelt u de conclusie van de evaluator over de bureaucratische logica van de risico-opslag als prikkel voor lagere overheden?

Antwoord 3

De 7,5% risico-opslag voor de realisatoren dient als dekking van de risico’s waar de realisator voor verantwoordelijk is (endogeen). Dit is vastgelegd in de realisatieovereenkomsten en is een vaststaand percentage. De prikkel bestaat uit het sturen op zo weinig mogelijk wijzigingen en meerwerk waardoor het restant van de 7,5% ten gunste van de realisator komt. Andersom werkt het net zo. De endogene risico’s die het percentage van 7,5% overstijgen zijn voor rekening van de realisator. Deze prikkel blijkt tot nu toe in de praktijk goed te werken.

Vraag 4

Welke conclusies verbindt u aan de aanbevelingen van de evaluatie?

Antwoord 4

Ik concludeer dat het programma succesvol verloopt en dat de beoogde hoogwaterveiligheid gerealiseerd wordt. Voor meer toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 16.

Vraag 5

U noemt de verwerking van opmerkingen uit de informele tervisielegging van het voorontwerp Rijksinpassingsplan als een van de oorzaken dat de dijkverbeteringen bij dijkring 43 tot Schoonhoven € 10.5 miljoen hoger zijn dan het bijgestelde budget. Wat zijn de andere oorzaken?

Antwoord 5

Andere oorzaken van de hogere raming zijn de stijging van bouwkosten, engineeringkosten en de kosten voor kabels en leidingen bij nader ontwerp.

Vraag 6

Wat zouden de gevolgen kunnen zijn voor het programma Ruimte voor de Rivier wanneer het project Afferdensche en Deetsche waarden als onderdeel van de NURG (Nadere Uitwerking Rivierengebied) niet gereed is in 2015?

Antwoord 6

De NURG-maatregel Afferdensche en Deetsche Waarden is mogelijk later gereed dan 2015. Hierdoor zal op de Waal over een aantal kilometers mogelijk een tekort ontstaan van enkele centimeters, oplopend tot lokaal 6 cm ter hoogte van de maatregel. Dit tekort wordt voor een groot deel opgevangen door een groter effect van de kribverlagingen dan verwacht, met name door de langsdammen die net benedenstrooms worden gerealiseerd. Ik zal nader bezien of er nog tijdelijk een tekort resteert, en op welke wijze dit opgevangen kan worden.

Vraag 7

Wat is uw mening over de verwachting dat er op meerdere plekken sprake zou kunnen zijn van een lagere waterstandsdaling dan geraamd? Welke gevolgen heeft dit voor het project?

Antwoord 7

Zoals ik in de aanbiedingsbrief heb aangegeven wordt er over het geheel voldaan aan de veiligheidsopgave uit de PKB. Op dit moment zijn er twee plekken, de Neder-Rijn en het Pannerdensch Kanaal, waar een lagere waterstanddaling wordt verwacht. De waterveiligheid is gewaarborgd doordat met aanliggende waterschappen is vastgesteld dat de dijken de extra waterstand kunnen keren.

Indien er op andere plekken een lagere waterstanddaling zou optreden zal in overleg met waterschappen worden gekeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn.

Vraag 8

Kunt u voor de zomerbedverlaging Beneden-IJssel en de bypass Kampen aangeven of er in een meer integrale benadering, bijvoorbeeld door natuuropgaven te realiseren, een oplossing kan liggen voor de lagere waterstanddaling dan verwacht?

Antwoord 8

Er is gekozen voor een verkorte zomerbedverlaging omdat bij de uitwerking van de planstudie is gebleken dat een lange zomerbedverlaging nadelige effecten heeft voor de drinkwatervoorziening en verdroging (natuur). De verkorte zomerbedverlaging haalt vanzelfsprekend niet de benodigde waterstanddaling bij Zwolle. Dat is dan ook de voornaamste reden om de bypass bij Kampen nu al in te zetten. Samen voldoen deze projecten aan de opgave uit de PKB. Beide projecten zijn vervolgens met aandacht voor woningbouw, recreatie en natuur in onderlinge samenhang ontworpen.

Vraag 9

Hoeveel minder waterstanddaling dan verwacht treedt volgens de vijfde pakkettoets op bij de Neder- Rijn bij Wageningen en het Pannerdensch Kanaal? Waardoor wordt dit veroorzaakt?

Antwoord 9

Op het Pannerdensch Kanaal betreft het maximaal 10 cm over een lengte van ca. 5 km. Dit wordt veroorzaakt door een combinatie van een lager effect van de maatregel Huissensche Waarden (een particulier initiatief) en een aantal modelmatige aanpassingen ten gevolge van de nieuwe regelwerken Hondbroeksche Pleij en Pannerdensch Regelwerk.

De aanliggende waterschappen hebben vastgesteld dat de dijken in het gebied voldoende sterk en hoog zijn om de waterveiligheid te waarborgen.

Op de Neder-Rijn treedt een tekort aan waterstanddaling op ten gevolge van de NURG maatregel Lexkesveer. Het betreft ca. 6 à 8 cm over een lengte van ca. 10 kilometer. Dit wordt veroorzaakt doordat de maatregel op sommige onderdelen een lager effect heeft dan het uitgangspunt in de PKB. Na overleg met de aanliggende waterschappen is vastgesteld dat de dijken in dit gebied deels voldoende sterk en hoog zijn, dan wel dat het tekort meegenomen wordt in de lopende dijkverbeteringen.

Vraag 10

Is er vooruitlopend op de volgende voortgangsrapportage al zicht op een oplossing voor de lagere waterstanddaling op deze twee locaties?

Antwoord 10

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 11

Zijn er ten opzichte van de 20e Voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier geen ontwikkelingen met betrekking tot de financiën van de zeven projecten waarvan de waterveiligheid in 2015 naar verwachting niet gehaald zal zijn?

Antwoord 11

Nee, er zijn in afwachting van de aanbesteding en het gunningresultaat bij deze maatregelen ten opzichte van de VGR20 geen financiële ontwikkelingen te melden.

Vraag 12

In hoeverre zorgt de wettelijke bescherming van vegetatieontwikkeling in de uiterwaarden voor belemmeringen in de uitvoering van maatregelen?

Antwoord 12

De wettelijke bescherming op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet zorgt dat veel onderzoek gedaan wordt naar de natuurwaarden en hoe hiermee om te gaan. De ervaring tot nu toe is dat door maatwerk en door het treffen van mitigerende maatregelen het vaak mogelijk is de vegetatie te verwijderen. In een aantal situaties kan niet voldaan worden aan de wettelijke eisen en moet de vegetatie gehandhaafd worden, bijvoorbeeld vegetatie rondom een beverburcht.

In samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, de provincies en de natuurorganisaties wordt momenteel bezien op welke wijze natuur en veiligheid samen kunnen gaan in de uiterwaarden.

Vraag 13

Kunt u een toelichting geven op de reden van de hogere raming bij Dijkring 43 tot Schoonhoven, namelijk dat één van de oorzaken de verwerking van opmerkingen is uit informele tervisielegging van het voorontwerp Rijksinpassingsplan? Is dit de enige oorzaak waardoor de raming € 10,5 miljoen hoger uitkomt?

Antwoord 13

De dijkverbetering van dit dijkvak raakt ongeveer 250 belanghebbenden. Uit de informele ronden van het voorontwerp Rijksinpassingsplan zijn aanpassingen naar voren gekomen. Door deze informatieronden ontstaat er een stabiel ontwerp met instemming van belanghebbenden.

Andere oorzaken van de hogere raming zijn de stijging van bouwkosten, engineeringkosten en de kosten voor kabels en leidingen bij nader ontwerp.

Vraag 14

Kunt u de stijging van de raming met € 188 miljoen uitsplitsen en toelichten voor de verschillende onderdelen?

Antwoord 14

De bijstelling van de raming wordt veroorzaakt door:

  • 1. Toevoeging hoogwatergeul bij Kampen

    • Nota ruimte (€ 22,4 mln)

    • Bijdrage Rijk (€ 55 mln)

    • Overheveling uit de risicovoorziening (€ 50 mln)

  • 2. Bijstelling vastgoed (€ 18,5 mln)

  • 3. Toekenning IBOI 2012 (€ 28,6 mln)

  • 4. BTW verhoging (€ 23 mln)

  • 5. Overige mutaties in verband met genomen mijlpalen (€ -9,4)

Vraag 15

Kunt u de stijging voor de raming met € 8,6 miljoen door bijstelling van de planstudie toelichten?

Antwoord 15

Deze bijstelling komt door de afrekening van de laatst genomen projectbeslissingen en daarmee afgeronde planstudies (zie VGR 20 en VGR 21). Zo zijn er hogere kosten voor de planstudie voor de dijkverleggingen Cortenoever en Voorsterklei in verband met de onderzochte integratie met een lange termijn maatregel. Daarnaast zijn de planstudiekosten gestegen doordat voor een aantal dijkverbeteringen en voor de zomerbedverlaging Beneden-IJssel het ontwerp moest worden aangescherpt dan wel bijgesteld. In VGR 19 is nadere toelichting gegeven.

Vraag 16

Kunt u per conclusie en aanbeveling (rapport AnderssonElffers Felix – 3/4 evaluatie Ruimte voor de Rivier) – aangeven of deze wordt overgenomen, niet wordt overgenomen (met redenen omkleed) of op welke wijze daar al dan niet mee wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze vragen ook beantwoorden ten aanzien van de «lessen voor andere projecten»

Antwoord 16

  • Sterker sturen op waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit: ik zal bezien hoe ik in de voortgangsrapportages meer inzicht kan geven in de mate van het behalen van de waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Bijvoorbeeld of het mogelijk is om in de volgende VGR per riviertak een overzicht te geven van de mate van waterafvoer in 2015 en 2016.

  • Sturing op tijd is een risico: ik blijf sturen op het halen van de afgesproken mijlpaal van 2015 bij de afzonderlijke maatregelen, zolang het realistisch is en niet leidt tot een onevenredige toename van de risico’s van de maatregel.

  • Een periodieke, onafhankelijke beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit: in de planfase is er reeds een onafhankelijk kwaliteitsteam ingesteld met de Rijksadviseur voor het landschap als voorzitter. Ook in de realisatiefase blijft dit team gevraagd en ongevraagd advies geven.

  • Benchmarking andere projecten: in verschillende samenwerkingsverbanden wordt met andere grote projecten (zoals het hoogwaterbeschermingsprogramma) reeds kennis en ervaringen gedeeld.

  • Gebruik maken van het instrument Reference Class Forecast: de instrumenten die we momenteel gebruiken om risico’s op tijd en op budget in te schatten zijn toereikend. Ook gebruiken we kennis en ervaringen uit andere grote projecten om aan te spiegelen, zoals ook andere projecten onze ervaringen kunnen benutten.

  • Budget niet aanpassen aan aanbestedingsmeevallers: zoals ik eerder heb gemeld zal ik in lijn met de aanbeveling de aanbestedingsmeevallers vooralsnog binnen het programma houden en het budget ongewijzigd houden.

  • Bij wisselingen in de projectdirectie investeren in tussentijdse evaluatie: bij personele wisselingen wordt gezorgd voor een degelijke overdracht.

  • Investeren in een gedeeld beeld over de totaalvisie en samenhang tussen vier grote waterprogramma’s: het beleid gaat de komende jaren wijzigen. In mijn brief aan uw Kamer van 26 april jl over het waterbeleid heb ik mijn visie neergelegd. Deze visie zal ook van invloed zijn op samenhang en uitvoering van de waterprogramma’s.

  • De lessen voor andere projecten zijn waardevol en zullen benut worden. Met betrekking tot de scope, kwaliteit, budget, planning en organisatie wordt kennis en ervaring met andere grote projecten gedeeld.

    Ook is het een les dat de organisatievorm en de bestuurlijke arrangementen moeten passen bij de opdracht, de omvang en de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken bestuurslagen en organisaties, waarbij aandacht moet worden gegeven aan het verwerven van draagvlak onder publieke partners. Het goed en zorgvuldig bemensen van zo’n organisatie is eveneens een belangrijke factor voor succes.

Vraag 17

Kunt u toelichten waarom in de begroting 2012 van het Deltafonds € 58 miljoen aan uitgaven worden geraamd voor na 2017 en in de voortgangsrapportage € 4 miljoen? Waarom wordt in de voortgangsrapportages anders omgegaan met deze ramingen?

Antwoord 17

In de tweede helft van 2012 bleek na gunning van de dijkteruglegging Lent dat de uitvoering naar voren gehaald kon worden. Ook is de verwerving van vastgoed sneller verlopen dan gepland. Hierdoor is de kasprognose bijgesteld. Deze aanpassingen waren tijdens het opstellen van de begroting Deltafonds 2013 nog niet bekend, maar tijdens het opstellen van de raming in VGR 21 wel. Dit faseverschil tussen de kasritmes wordt ook toegelicht in paragraaf 6.3 van de VGR.

Naar boven