30 079
VMBO

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2005

Hierbij doe ik u de notitie «VMBO: het betere werk – Onderwijs dat hoofd en handen verbindt –» toekomen.

Na overleg met organisaties en sleutelfiguren is ervoor gekozen aan 5 thema's prioriteit gegeven. Dankzij deze prioriteiten krijgen scholen de gevraagde ruimte voor maatwerk, waarmee ook voortijdig schoolverlaten kan worden voorkomen. Het voorstel tot samenwerking met het mbo is nu al mogelijk of wordt mogelijk gemaakt door het op 6 april 2005 bij u ingediende voorstel tot wetswijziging WVO en WEB. Doel hiervan is meer ruimte te scheppen voor samenwerking tussen in de wetten geldende onderwijsinstellingen.

Deze thema's interfereren niet met het lopende interdepartementaal beleidsonderzoek over het vmbo. Die studie richt zich op de vraagstukken rond het imago, de mogelijke knelpunten en oorzaken ervan. Het doel van de studie is een beter beeld te krijgen van de feitelijke situatie in het vmbo.

De notitie «VMBO: het betere werk» zal evenals Koers VO samen met het veld een nadere invulling krijgen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

«VMBO: het betere werk»

– Onderwijs dat hoofd en handen verbindt –

Introductie

Deze notitie is een vervolg op Koers VO. De hoofdlijnen van de notitie zijn besproken met relevante organisaties en sleutelfiguren uit het veld, met sociale partners en met directeuren en leerkrachten. Er is veel draagvlak voor de richting die we in willen slaan. De actiepunten worden door betrokkenen in het vmbo herkend en als urgent gezien. De steun vanuit het VMBO en de noodzaak tot verbetering zorgen ervoor dat de acties zo snel mogelijk uitgevoerd kunnen én moeten worden. Alle actiepunten en de daarbij behorende wijzigingen in de regelgeving hebben als doel om vanaf 2005 meer ruimte voor scholen te maken. Dat zorgt ervoor dat zij meer maatwerk aan leerlingen kunnen bieden, dat de onderbouw, het vmbo en het vervolgonderwijs beter op elkaar aansluiten én dat er meer uitwisseling kan komen met het bedrijfsleven. Zodat aantrekkelijk en doorlopend onderwijs kan worden aangeboden, waardoor minder leerlingen uitvallen en uiteindelijk meer leerlingen een (hoger) diploma halen. Het bovenstaande gaat over het verder inhoudelijk invullen van de hoofdlijnen van Koers VO.

Dit sluit ook aan op de bevindingen van de Commissie Leijnse. In het rapport «Dynamisering Beroepsonderwijs» wordt een lans gebroken voor goed beroepsonderwijs en innovatie. Er wordt een analyse gegeven van eisen die aan modern beroepsonderwijs worden gesteld: een doorlopend traject tussen vmbo-mbo en hoger onderwijs moet ervoor zorgen dat leerlingen een eindstreep halen die tot hun vermogen behoort. Een belangrijke conclusie van Leijnse is bovendien dat er meer mogelijkheden voor praktijkgericht duaal onderwijs moeten komen, zoals leerwerktrajecten en stages. Buiten de school opgedane kennis en competenties moeten terugkomen in het lesprogramma. Oftewel: de school moet buiten naar binnen halen. Scholen zijn hierbij aan zet, in nauwe samenwerking met hun omgeving.

Naast deze uitwerking van Koers VO loopt op dit moment een interdepartementaal beleidsonderzoek VMBO. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht.

In het vervolgtraject worden de thema's van deze notitie en de aanbevelingen uit het onderzoek in onderling verband gebracht en bij de uitwerking betrokken.

Tijdens Koers VO zijn veel gesprekken gevoerd met mensen die actief betrokken zijn bij het vmbo. Hun reacties leverden een genuanceerd beeld op. Het vmbo blijkt op de goede weg; veel scholen hebben de kansen voor vernieuwing en verbetering opgepakt. Wel verschilt het beeld per leerlingengroep. De problemen in de grotere steden zijn complexer, intenser en geconcentreerder dan elders. Daarom is er op scholen in die omgeving extra aandacht nodig voor leerlingen. Een deel van de oplossing ligt in betere samenwerking. Daarvoor is een cultuurverandering nodig, een andere mentaliteit. Scholen willen zélf aan de slag. Hiervoor zijn andere én vooral minder regels nodig. Met gerichte maatregelen zoals genoemd in deze notitie kunnen scholen die ruimte krijgen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat scholen in 2007 meer mogelijkheden in handen hebben om de onderbouw en het vmbo beter aan te laten sluiten op het vervolgonderwijs. Hiervoor worden nog dit jaar de eerste stappen gezet. Het onderwijsaanbod moet passen bij de wensen en mogelijkheden van de leerling, van het bedrijfsleven en van het vervolgonderwijs. Alleen dan kan er sprake zijn van een doorlopende leerlijn op maat. Daarmee wordt het merendeel van de problemen ondervangen. Investeren in huisvesting, inventaris en leermiddelen is daarbij essentieel.

Het belang van het vmbo

Rond de 60% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zit op het vmbo1. Jonge mensen met verschillende achtergronden, capaciteiten, culturen en leerstijlen.

Het vmbo wil via praktijkgericht onderwijs hoofd en handen verbinden. Perspectief bieden. Ervoor zorgen dat niemand langs de kant komt te staan, zodat leerlingen hun eigen plek vinden in de samenleving. Hoogwaardig en vernieuwend beroepsonderwijs levert vakmensen. Vakmensen die noodzakelijk zijn voor een goede economie en simpelweg om ons land draaiende te houden. Het vmbo wil daarmee het fundament zijn van goed en innovatief beroepsonderwijs. Vmbo: het betere werk!

Imago

Het vmbo is vaak in het nieuws, helaas niet altijd positief. Beelden van probleemjongeren, witte en zwarte scholen, onveiligheid, uitval en criminaliteit bepalen de berichtgeving in de media. Leerlingen, ouders en mensen die in het vmbo werken herkennen zich niet in die beelden. Ze zijn over het algemeen heel tevreden over hoe het vmbo functioneert. Binnen én buiten het vmbo maakt men zich zorgen, omdat dit ongenuanceerde beeld geen recht doet aan de werkelijkheid. Een klein deel probleemleerlingen (op scholen in wijken waar sowieso meer problemen zijn) zorgt er voor dat het totaalbeeld van het vmbo wordt vertekend. Hierbij gaat het niet eens zozeer om vmbo-problematiek, maar om jeugdproblematiek. Het probleem is dus veel breder. Er zíjn inderdaad problemen op een aantal scholen, er zíjn problemen met een aantal leerlingen, maar die problemen behelzen zeker niet het héle vmbo. Dat het in het vmbo goed gaat, blijkt ook uit het jaarverslag van de Inspectie voor het onderwijs. Daarin werden verschillende positieve ontwikkelingen genoemd, zoals de versterking van de leerlingenzorg, de inrichting van werkplekken en leerwerktrajecten en de verbetering van de contacten met het bedrijfsleven en mbo. Bovendien werd er geconstateerd dat schoolleiders en leraren met enthousiasme het vmbo verder willen ontwikkelen.

Geen sloop, wel verbouwing

Het overgrote deel van de leerlingen in het vmbo slaagt voor het examen en stroomt via het mbo door naar diverse banen. Er wordt gewerkt aan nieuwe aansprekende onderwijsvormen in het vmbo. Het vmbo is momenteel dé onderwijsvernieuwer. De gezamenlijke inspanningen leveren al resultaten op. Scholen hebben duidelijk gemaakt dat ze niet zitten te wachten op tijdrovende, weinig opleverende structuurdiscussies of nieuwe blauwdrukken. Het is dus niet nodig het vmbo compleet op de schop te nemen. Veranderingen zijn ook niet in alle leerwegen even hard nodig. Er zijn verschillen tussen vmbo-leerlingen en tussen leerlingen binnen dezelfde leerwegen1. Die mogen best tot uiting komen. Het vmbo is juist door de diversiteit een goede afspiegeling van de samenleving. Het vmbo is een naam om trots op te zijn. Scholen kunnen zelf beslissen of ze de theoretische leerweg (mavo) bestuurlijk of fysiek – door een eigen locatie – apart positioneren. De huidige wetgeving maakt al mogelijk dat scholen zelf kunnen bepalen of ze deze leerweg «TL» of «MAVO» noemen.

Wat kan beter?

Ondanks goede prestaties van leerlingen, is de voortijdige schooluitval nog te hoog. Dat is vooral het geval bij zorgleerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Het is van groot belang dat meer leerlingen tenminste een startkwalificatie of hoger halen. Daarnaast moet het vmbo beter aansluiten op ontwikkelingen in het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven. Leerlingen moeten soepel over kunnen stappen naar vervolgonderwijs dat goed bij hen past. Als we dit voegen bij de analyses en lijn uit Koers VO dan gaat het om de volgende punten: Het bieden van meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs, meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen, vernieuwde onderwijsprogramma's en examinering en voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige leeromgeving. Deze actiepunten worden hierna verder uitgewerkt.

1. Meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs

Om meer uit leerlingen te kunnen halen én om schooluitval terug te dringen is onderwijs op maat van groot belang, net als het verbinden van leren met de praktijk. Via leerwerktrajecten en de mogelijkheid van een praktijkgerichte assistentenopleiding in het vmbo zijn hiervoor al extra mogelijkheden gecreëerd. Maar er is méér nodig om het vmbo praktijkgerichter te maken. In de onderbouw bepalen scholen straks zelf hoe zij globale kerndoelen uitwerken in onderwijsprogramma's. Deze onderwijsprogramma's kunnen op maat gesneden worden voor verschillende groepen leerlingen. Zo kunnen scholen de lesstof aanbieden in de vorm van praktijkopdrachten of speciale projecten. Op die manier kunnen scholen beter inspelen op de leerervaring die nodig is voor de hogere leerjaren. Vanaf 1 augustus 2006 maakt de regelgeving dit voor scholen mogelijk. In december 2004 is een beleidsregel gepubliceerd, die scholen de mogelijkheid biedt om al in het schooljaar 2005/2006 ervaring op te doen met vernieuwing van de onderbouw. Een flink aantal scholen heeft hiervoor een aanvraag ingediend.

Vanaf 1 augustus 2005 krijgen scholen daarom meer mogelijkheden om vanaf leerjaar 1 en 2 beroepsgerichte vakken (beroepenoriëntatie) in de onderbouw op te nemen. Vanaf de eerste dag in het voortgezet onderwijs kan zo meer tijd worden besteed aan de combinatie leren en praktijk. Leerlingen met interesse voor techniek kunnen bijvoorbeeld in de klas samen aan een auto sleutelen. Op die manier komen ze erachter uit wat voor onderdelen een auto bestaat. De handelingen worden door andere leerlingen gefilmd en op dvd gezet. Bij de dvd wordt een handleiding geschreven over het verwisselen van de bougie. Het geheel wordt afgesloten met een presentatie voor medeleerlingen en ouders. De praktijk wordt zo letterlijk de school binnen gehaald en verbonden met de theorie, op een actieve en uitdagende manier.

Meer praktijk in het vmbo wordt ook bevorderd door kennis en ervaring beter te verspreiden. Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden. Contacten van scholen met het bedrijfsleven zullen worden gestimuleerd. Het is belangrijk dat ook in de bovenbouw van het vmbo voldoende ruimte is voor meer praktijk, zodat een doorlopende leerlijn kan worden gerealiseerd. Momenteel wordt onderzocht wat ervoor nodig is om ook in de bovenbouw van het vmbo, en dan vooral in andere leerwegen dan de basisberoepsgerichte leerweg, meer ruimte te bieden om leren met de praktijk te verbinden. De resultaten en eventuele voorstellen die hieruit voortkomen, zijn dit voorjaar beschikbaar.

2. Meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen

Er is veel extra geld beschikbaar gesteld voor leerlingen die aanvullende zorg nodig hebben. Zorgleerlingen krijgen hierdoor zoveel mogelijk een plek in het reguliere onderwijs. Aan scholen de keuze om deze leerlingen al dan niet op aparte locaties onderwijs aan te bieden. Dit zorgt voor maatwerk dat past bij de praktijk en de leerling. Toch kan de zorg voor deze groep leerlingen nog verder verbeterd worden. Dat blijkt ook uit recent onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Voor leerlingen die echt niet te handhaven zijn, wordt vanwege de veiligheid proportioneel ingezet op 1 000 extra zmok-plaatsen en reboundvoorzieningen, zodat voor en door scholen een probleemgerichte inzet kan worden gerealiseerd. Tussen verschillende vormen van speciaal (basis)onderwijs wordt samenwerking gestimuleerd om oplossingen voor probleemleerlingen te vinden.

Scholen die binnen deze samenwerkingsverbanden afspreken leerlingen opvang te bieden krijgen meer vrijheid om dit te regelen, bijvoorbeeld door ontheffing van plaatsing.

In deze gevallen mag een zorglocatie gebruikt worden voor niet-geïndiceerde leerlingen.

Als alle scholen binnen het samenwerkingsverband meedoen en er opvang voor gedragsmoeilijke leerlingen komt, worden projecten mogelijk waar met een vereenvoudigde indicatieprocedure in het voortgezet onderwijs kan worden gewerkt.

Er zijn meer instanties die zich bezighouden met kinderen met gedrags- en leerproblemen. Het is belangrijk dat de keten om de leerling en school goed sluit, zodat kinderen niet tussen wal en schip vallen. Met de operatie «JONG» bevordert het kabinet samenwerking tussen partijen die zich met jeugdproblematiek bezighouden. In de jeugdagenda die hiervoor is opgesteld staat de ambitie dat elke school in 2007 een sluitende zorgstructuur kent, die voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. De uitvoeringsregie ligt in het voortgezet onderwijs bij scholen, bijvoorbeeld in het zorgadviesteam. De bestuurlijke regie ligt bij de gemeenten.

3. Vernieuwde onderwijsprogramma's en examinering

Het huidige onderwijsprogramma voor de eerste jaren voortgezet onderwijs dateert voor het overgrote deel uit midden jaren negentig. Door de ontwikkelingen in de afgelopen jaren is vernieuwing van de programma's hard nodig. Scholen geven aan dat ze flexibeler willen werken. Er is daarom een start gemaakt met experimenten om programma's te vernieuwen. Dit is echter nog onvoldoende structureel, samenhangend en ingrijpend om wezenlijk in te spelen op ontwikkelingen en behoeften van vervolgonderwijs en de (regionale) arbeidsmarkt.

In de onderbouw wordt aan scholen meer ruimte geboden, de lesstof is globaler en kan in samenhangende leergebieden worden gegeven. Ook het mbo herschikt haar opleidingen: het aantal opleidingen wordt tot eenderde teruggebracht. Vernieuwingen in mbo en vmbo moeten wederzijds op elkaar aansluiten. Bij de lesinhoud en examinering wordt meer aandacht besteed aan de competenties die leerlingen nodig hebben om hun uiteindelijke beroep uit te oefenen.

De vmbo-programma's worden door de sector gemoderniseerd in samenhang met de vernieuwingen in de onderbouw en de vernieuwde competentiegerichte kwalificatiestructuur in het mbo. Om deze mogelijkheid voor een doorlopende leerlijn te benutten is het cruciaal dat de kenniscentra het vmbo bij de vernieuwing van de kwalificatiestructuur betrekken. Door de vernieuwde kwalificatiestructuur in het mbo mede als uitgangspunt te nemen én meer ruimte te bieden voor schooleigen keuzes die gericht zijn op doorlopende leerlijnen, kunnen ontwikkelingen in de onderbouw optimaal worden doorgetrokken naar bovenbouw en vervolgonderwijs. De inrichting van het onderwijs zal zoveel mogelijk worden vrijgelaten. Het rijk stuurt in principe op wat wordt geleerd. Hoé dat wordt geleerd is iets dat bij uitstek het beste door de school zelf kan worden bepaald. Competentiegericht leren kan bijvoorbeeld betekenen dat leerlingen de opdracht krijgen een speeltuin te ontwerpen. Zij moeten daarvoor overleggen met bewoners, de gemeente en uitvoerders. Om een goed plan te maken hebben ze wiskundig en ruimtelijk inzicht nodig, verstand van geld en het vermogen om met elkaar tot overeenstemming te komen. Het samenvoegen van diverse leerdoelen in een praktijkopdracht maakt de lessen breder en direct toepasbaar. Als het resultaat dan ook nog concreet zichtbaar is, levert dat veel meer plezier op bij de leerlingen. Zij kunnen de lesstof beter plaatsen en weten wat ze er aan hebben.

Het is daarnaast nodig om de gedetailleerde, rijksgestuurde planning van het onderwijsaanbod aan te passen, omdat het vmbo anders onvoldoende adequaat kan aansluiten op programma's in het vervolgonderwijs en de (regionale) arbeidsmarkt.

Vanaf december 2004 is het voortgezet onderwijs gevraagd samen met de regionale opleiding centra (ROC's1 ) en bedrijven in de regio in beeld te brengen welke opleidingen er al zijn en welke specifieke regio-opleidingen nog nodig zijn.

Het onderwijsaanbod wordt beter afgestemd op de vraag van leerlingen en het vervolgonderwijs. Dit gebeurt door meer vrijheid te geven bij het aanbieden van onderwijsprogramma's. Dat vraagt om een open systeem van het onderwijsaanbod. Het huidige licentiemodel (per school is bepaald welke opleidingen gegeven mogen worden) belemmert die gewenste ruimte. In plaats van licenties op afdelingsniveau komen er daarom licenties op sectorniveau. Deze zijn breder en bieden meer mogelijkheden. Op de langere termijn (2008/2009) wordt ernaar gestreefd dat vmbo-scholen vrij zijn in de keuze van hun onderwijsaanbod. De licenties worden dan op vbo-niveau gegeven. Hiervoor wordt de Wet op het Voortgezet Onderwijs aangepast. De kaders om dit in de praktijk uit te voeren worden met het veld besproken. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan gezamenlijke regionale ambities en afspraken. De nieuwe programma's vmbo sluiten zo aan bij de ontwikkelingen in de regio en bij de ambities die in het kader van Koers BVE moeten worden geformuleerd. De programma's moeten door vmbo en mbo worden afgestemd met de vervolgopleidingen in de ROC's en gerelateerd zijn aan de (vernieuwde) kwalificatiestructuur MBO. Het bedrijfsleven is hierbij, ook in verband met de werkgelegenheid, een belangrijke factor. Dit geheel moet leiden tot een verbetering van de doorlopende leerlijn VMBO/MBO. Daarbij wordt de doorstroomgarantie versterkt.

Er zal meer vrijheid in de programmering worden aangebracht door een beperkter deel van de programmering landelijk voor te schrijven en de eindtermen globaler te formuleren. Dat betekent dat er een gedeelte «verplichte kost» komt; vakken die passen in het eindexamenprogramma. Daarnaast is er een vrij gedeelte, dat wordt ingevuld in samenhang met de omgeving (regio, 's, bedrijfsleven). Dit wordt aangepast op waar vraag naar is in de regio en het vervolgonderwijs. De opleiding Sport, Dienstverlening en Veiligheid kan in een bepaalde regio bijvoorbeeld omgevormd worden tot Sport, Dienstverlening & Toerisme als dat een betere aansluiting biedt tot het vervolgonderwijs en banen in de regio. Het vrije gedeelte wordt getoetst via de schoolexamens. Voor de basisberoepsgerichte leerweg zal vóór 1 maart 2006 worden bepaald welke globalisering en vrije ruimte zal worden aangebracht en welke vakken alleen via een schoolexamen worden afgenomen.

Examens

Wat betreft de examinering zal voor alle leerwegen de theorie en praktijk beter met elkaar in verband worden gebracht. Ook zullen de examenprogramma's meer in lijn worden gebracht met het competentiegericht onderwijs. Dit slaat bij veel leerlingen beter aan en geeft goede resultaten. Het blijkt bijvoorbeeld dat als leerlingen voor Nederlands een brief aan een leverancier moeten schrijven, dit voor hen veel beter beklijft dan bij een theoretische les. Jongeren die weinig met Engels hebben raken veel gemotiveerder als blijkt dat ze die taal nodig hebben om machines te gebruiken met Engelse gebruiksaanwijzingen. Dan kunnen ze vanuit de beroepscontext het vak beter plaatsen.

Het examen zal in vorm en tijd flexibeler worden ingericht. Dan wordt het bijvoorbeeld mogelijk om in het voorlaatste jaar examen te doen of in plaats van een vast centraal examenmoment een langere examenperiode in te stellen, zodat daarbinnen het examen op een tijdstip naar keuze kan worden afgenomen, net als bij het centraal praktisch schriftelijk examen al gebeurt.

Het wordt voor leerlingen van de theoretische leerweg (TL) met een extra beroepsgericht vak mogelijk om een diploma gemengde leerweg te halen als ze net niet genoeg punten hebben om te slagen voor de TL als de school deze mag aanbieden. Omgekeerd is dat nu al het geval; leerlingen aan de gemengde leerweg kunnen als ze een extra algemeen vak doen een diploma theoretische leerweg halen. Verder krijgen leerlingen uit de theoretische en gemengde leerweg gelijke mogelijkheden om voor de algemene vakken examens voor de staatsexamencommissie af te leggen. Het onderscheid tussen de twee leerwegen wordt op deze punten opgeheven. Dat zorgt voor gelijke kansen voor álle leerlingen.

4. Op weg naar vervolgonderwijs

Het vmbo-diploma is bedoeld om de kwaliteit te waarborgen en geeft aan wat afgestudeerde leerlingen allemaal kunnen. Het geeft tegelijkertijd recht om door te stromen naar vervolgopleidingen. Leerlingen moeten terecht komen in het niveau dat bij hen past. Dit zorgt voor winst in motivatie, maar ook in schooltijd. Zo kan worden voorkomen dat leerlingen voortijdig uitvallen. In de «doorstroomregeling vmbo-mbo» zijn hierover goede afspraken gemaakt. In deze regeling staat bijvoorbeeld dat leerlingen uit de kaderberoepsgerichte, de theoretische of de gemengde leerweg geschikt zijn een opleiding bij het ROC te volgen op niveau 3 of op niveau 4. Uit veldconsultaties komen signalen dat niet alle leerlingen op het geëigende niveau worden geplaatst. Om een goede doorstroom verder te versterken zal de regelgeving worden aangepast. Zodanig dat bijvoorbeeld bij doorstroom naar een verwante opleiding in het ROC het passende niveau voor de leerling is gegarandeerd.

Behalve flexibeler en praktischer onderwijs dat aansluit bij vervolgonderwijs en arbeidsmarkt is méér nodig om leerlingen een doorlopende leerlijn te kunnen bieden. Er wordt daarom structureel geïnvesteerd in het beroepsonderwijs en het oplossen van belemmeringen voor een goede aansluiting. Hiervoor is belangrijk dat vmbo en mbo de doorstroom gezamenlijk goed organiseren en zich daarvoor verantwoordelijk voelen. Daarbij is loopbaanbegeleiding essentieel.

Vmbo-scholen en ROC's krijgen meer mogelijkheden voor een goede inhoudelijke of financiële samenwerking om zonodig leerlingen meer op maat te kunnen bedienen. Dit geldt bijvoorbeeld voor leerlingen die zouden uitvallen als zij niet tussentijds overstappen naar het ROC. Hiervoor zal de regelgeving in 2006 worden aangepast, het wetsvoorstel in verband met vergroting van de samenwerkingsmogelijkheden VO/BVE is begin april ingediend bij de Tweede Kamer. Op verschillende andere onderdelen, waaronder de bekostiging, wordt nagegaan welke aanpassingen in de regelgeving verder nodig zijn voor een verbeterde aansluiting.

Er worden dit jaar tien experimenten opgezet waarbij vmbo en mbo een gezamenlijk traject ontwikkelen voor één doorlopende leerlijn, waarbij de vernieuwing van het vmbo en van de kwalificatiestructuur in het mbo een onderdeel vormt. Doel hierbij is verdere versterking van een passende doorstroom voor leerlingen en het meer beroepsnabij maken van het onderwijs in de regio. De betrokkenheid van het bedrijfsleven daarbij is vanwege een goede aansluiting op de arbeidsmarkt heel belangrijk.

5. Voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige onderwijsomgeving

De komende jaren zal het moeilijker zijn om voldoende personeel te vinden voor het vmbo. Door de vergrijzing verlaten veel leraren definitief het onderwijs. De lerarenopleidingen kunnen maar voor een beperkt deel voor nieuw bloed zorgen. Het grootste deel van de leraren moet dus van elders komen. Deze groep nieuwe leraren wordt meestal op de werkplek opgeleid. Het is belangrijk dat dit goed gebeurt. Dit betekent ook dat scholen hun personeel de kans moeten geven hun bekwaamheid te onderhouden. Als de kwaliteit van het personeelsbeleid van de onderwijsinstelling op orde is, zullen mensen eerder kiezen voor een baan in het onderwijs.

Regionale samenwerking is een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de eigen schoolorganisatie en het personeelsbeleid. Samen met collega-onderwijsinstellingen kunnen afspraken gemaakt worden met de lerarenopleidingen en ROC's in de regio over afstemming van vraag en aanbod en over specifieke wensen.

Hiervoor is al geconstateerd dat het vmbo momenteel dé onderwijsvernieuwer is. Deze onderwijsvernieuwing blijkt ook uit een toename van het werken in projecten of in kernteams en de grotere variëteit in functies. De onderwijsvernieuwingen hebben ook gevolgen voor personeel en organisatie. Het is van belang dat schoolmanagers de onderwijsvernieuwingen vertalen naar de behoefte aan personeel op de lange termijn. Daarbij gaat het zowel om de hoeveelheid medewerkers als de vereiste competenties. Om scholen te ondersteunen bij hun personeelsbeleid worden voorbeelden van meerjaren personeelsplanning ontwikkeld en verspreid.

Leraren moeten goed in staat zijn om in te kunnen spelen op leer- en gedragsproblemen van leerlingen, ook met het oog op de veiligheid in scholen. In de bekwaamheidseisen voor leraren komt het omgaan met leeren gedragsproblemen tot uitdrukking. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen dat elke leraar leerlingen aanspreekt op ongewenst gedrag en gewenst gedrag stimuleert, leerlingen sociale competenties aanleert, ontwikkelings- of gedragsproblemen bij leerlingen signaleert en bekend is met de culturele achtergronden van leerlingen en daarmee kan omgaan. Bij de ontwikkeling van de bekwaamheidseisen is extra aandacht besteed aan «zorg» (de leraar heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen). Ook zijn de bekwaamheidseisen meer herkenbaar gemaakt voor de leraar in het VMBO en het beroepsonderwijs. De lerarenopleidingen moeten in elk geval opleiden tot die landelijke bekwaamheidseisen.

Om te kunnen opleiden tot de bekwaamheidseisen moeten de lerarenopleidingen hun curricula aanpassen. Met de lerarenopleidingen worden resultaatsafspraken gemaakt over het aanpassen van de curricula aan de bekwaamheidseisen, over het borgen van het HO-niveau en over de wijze waarop dat wordt getoetst.

Het Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs is samengesteld uit leraren, schoolleiders en onderwijsassistenten die actief zijn in het onderwijs. Het Platform gaat in 2005 antwoord geven op de vraag of een afzonderlijk competentieprofiel voor leraren in het vmbo en beroepsonderwijs gewenst is en welke bekwaamheidseisen daarbij horen. Op basis van dit advies kan worden vastgesteld of wijziging in de structuur en organisatie van de lerarenopleidingen wenselijk is.

Om scholen de kans te geven het lesaanbod in de onderbouw te organiseren in leergebieden, is wetgeving in voorbereiding die het mogelijk maakt flexibeler om te gaan met de inzet van personeel. Afgestudeerden van de pabo beschikken vaak over pedagogische bagage die goed aansluit bij de behoefte van leerlingen in het vmbo. Pabo-afgestudeerden kunnen via de mogelijkheid van zij-instromer snel in het vmbo aan de slag en hun lesbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs halen, dat geldt ook voor eventueel boventallig personeel van ROC's als gevolg van de invoering van het nieuwe inburgeringstelsel. Per zij-instromer kunnen onderwijsinstellingen in de schooljaren 2004/2005 of 2005/2006 een subsidie ontvangen van € 15 000. De samenwerking in de regio biedt onderwijsinstellingen de mogelijkheid om met lerarenopleidingen afspraken te maken over maatwerktrajecten.

Randvoorwaarden zijn onmisbaar voor een goed toegerust vmbo, om onderwijsvernieuwingen adequaat te kunnen faciliteren en bij te dragen aan imagoverbetering. In 2005 is 10 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het opknappen van oude gebouwen en voor een kleinschaligere vormgeving vooral binnen het vmbo.

Op basis van het «Paasakkoord» is eenmalig 100 miljoen voor verbetering van de vmbo-huisvesting beschikbaar gericht op het versterken van de faciliteiten van de praktijkruimten.

Uitvoering en verantwoording maatregelen in de praktijk

De hoofdlijnen uit deze notitie kunnen rekenen op draagvlak van de betrokkenen. Er zijn in de uitvoering wel onderdelen waar meer overleg voor nodig is, vooral als het gaat om de programmering (inclusief de planning voor de voorzieningen) en examinering. Die discussiepunten worden in nauw overleg met het veld verder uitgewerkt, net als bij Koers VO. De komende tijd wordt prioriteit gegeven aan alle onderdelen die vooral in de basisberoepsgerichte leerweg helpen de zwakkere leerling goed door het vmbo te geleiden. In overleg met CEVO en CITO worden de huidige examenprogramma's daarvoor doorgelicht en vernieuwd. OCW bereidt wetswijzigingen voor die nodig zijn voor de beoogde ruimte, zodat deze in 2007 van kracht worden. Voor de feitelijke invulling krijgen de scholen zelf de ruimte. Zeker als het gaat om de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. Het ministerie zal er – net als bij de eerdere onderbouwvernieuwing – voor zorgen dat in overleg met het veld nadere invulling van de kaders plaatsvindt en dat een organisatie dit proces begeleidt. De gewenste richting moet in 2007 zichtbaar zijn in de vmbo-scholen. Dit betekent dat elke school dan de nieuwe mogelijkheden op zijn eigen manier en passend bij de eigen situatie heeft ingevuld. Ouders en leerlingen, maar ook andere partners zoals het bedrijfsleven kunnen in het schoolplan en de jaarverslagen zien hoe dit gebeurt en er de school op aanspreken. OCW wil daarnaast in overleg met scholen en hun organisaties bereiken dat in 2007 elke vmbo-school niet alleen inzicht heeft in de voortijdige schooluitval, maar ook een ambitie en aanpak heeft geformuleerd om deze terug te dringen én daarvan de resultaten kan laten zien. Het liefst in samenwerking met het ROC en andere partners in de regio. Zodra voor de VO-sector een brancheorganisatie is ontstaan, zullen daarmee nadere afspraken worden gemaakt en afgestemd op de komende notitie over «good governance» (planning mei 2005).

De punten waar overeenstemming over is worden zo snel mogelijk ingevoerd. Dat leidt tot de volgende acties:

1. meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs

– vanaf schooljaar 2005/2006 krijgen scholen die dat hebben aangevraagd de ruimte om ervaring op te doen metde nieuwe wettelijke kaders voor de onderbouw die meer vrijheid bieden aan de inrichting van het onderwijs: vanaf 1 augustus 2005

– ruimte om praktijkgericht onderwijs te verzorgen via praktijkopdrachten en projecten

– mogelijkheid bieden beroepenoriëntatie of praktische sectororiëntatie breder in te zetten in de leerjaren 1 en 2: structureel vanaf 1 augustus 2006

– voorstellen – op basis van onderzoek – om waar nodig ook in de bovenbouw vmbo meer ruimte te bieden om leren met de praktijk te verbinden: voorjaar 2005

2. meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen

– maatregelen om betere samenwerking tussen samenwerkingsverbanden VO en speciaal onderwijs te stimuleren

– versterken van de inzet om scholen te stimuleren om gedrags- en leerprobleemleerlingen eerder en beter te plaatsen, hetzij in het regulier onderwijs, hetzij in speciale onderwijsvoorzieningen

– vereenvoudigde zorgprocedures – inclusief de indicatiestelling – als scholen en samenwerkingsverbanden garantie tot plaatsing afgeven: projecten vanaf 1 augustus 2005

– in 2005 zal wet- en regelgeving opnieuw worden beoordeeld op mogelijke belemmeringen

– realiseren van 1 000 extra zmok-plaatsen en reboundvoorzieningen: vanaf 2005

– verbeteren van de kwaliteit van de zorgstructuur rondom de school (zorgadviesteam), zodat er op 1 januari 2007 rond elke school een sluitende zorgstructuur is, die voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. Daarbij zal worden gezocht naar oplossingen voor knelpunten in wet- en regelgeving, waaronder capaciteitsvraagstukken in de (jeugd)zorg

3. moderne onderwijsprogramma's en examinering (inclusief planning van voorzieningen)

– licenties voor het aanbieden van onderwijsprogramma's op sectorniveau in plaats van op afdelingsniveau: per 1 augustus 2006

– licenties voor het aanbieden van onderwijsprogramma's op vbo-niveau: per 1 augustus 2008/2009

– stimuleren van modernisering huidige onderwijsprogramma's: vanaf 1 augustus 2005 in interactief overleg met scholen

– afstemmen en zonodig globaliseren van examens op nieuwe onderwijsprogramma's: vanaf 1 augustus 2005

– verankeren van schoolexamens stimuleren in overleg met het veld: vanaf 2005

– inventariseren van onderwijsvraag en -aanbod in de regio

– mogelijkheden bieden tot regionale onderwijsprogramma's

– bedrijfsleven in de regio wordt gevraagd mee te werken aan nieuwe programma's via overleg met werkgeversorganisaties

– prioriteit geven aan basisberoepsgerichte leerweg vanwege de globalisering van eindtermen en de gewenste inzet om de doorstroom naar het mbo te verbeteren

– gelijkstelling TL- en GL-examens voor staatsexamencommissie: in mei 2006 door aanpassing van de regelgeving

4. op weg naar vervolgonderwijs

– blijven stimuleren van trajecten die leiden tot een betere onderwijs-inhoudelijke en pedagogisch-didactische afstemming tussen vmbo en mbo

– wegnemen van mogelijkheden tot lagere plaatsing in mbo: de regelgeving wordt zo aangepast dat de doorstroomrechten van leerlingen worden gegarandeerd: per 1 augustus 2007

– mogelijk maken van bredere samenwerking door aanpassing van de regelgeving tussen vmbo en ROC ten gunste van vavo-leerlingen en risicogroepen: vanaf 2006

– onderzoek naar verdere aanpassingen van de regelgeving voor een verbeterde aansluiting: vanaf 2005

– Opzetten 10 projecten waarbij vmbo en mbo een gezamenlijk traject ontwikkelen voor één doorlopende leerlijn: vanaf 1 augustus 2005

5. voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige omgeving

– 100 miljoen euro extra investeren voor huisvesting en inrichting praktijkvoorzieningen met name voor het vmbo: vanaf 2006

– bevorderen van kwalitatief goed personeelsbeleid (bekwaamheidsdossiers en meerjarige personeelsplanning): de instrumenten worden onder vmbo- en bve-instellingen verspreid vanaf 2006

– het landelijk platform voor de beroepen in het onderwijs geeft dit jaar antwoord op de vraag of een afzonderlijk competentieprofiel voor leraren in vmbo en beroepsonderwijs gewenst is

– faciliteren van vmbo-scholen die pabo-afgestudeerden opleiden via het zij-instroomtraject: in 2005 en 2006 via de Regeling bijdrage kosten zij-instromers

– deskundigheidsbevordering leraren: vanaf 2005 (zie plan van aanpak Veiligheid)

– aanbieding beleidsagenda (tot stand gekomen in overleg met het veld) aan de Kamer, waarin resultaatafspraken zijn vastgelegd over vernieuwing van de lerarenopleidingen: zomer 2005

Natuurlijk worden er nog meer maatregelen genomen of voorbereid die het vmbo raken. Deze zijn onder andere te vinden in het plan van aanpak Veiligheid, de Examennotitie en de notitie Doorlopende Leerlijnen in het Onderwijs. Wij zorgen voor een goede samenhang hiertussen.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

waar in deze notitie het begrip ROC staat vermeld, wordt voorzover van toepassing tevens het AOC bedoeld.

Naar boven