30 075
Wederopbouw na gewapend conflict

29 237
Afrika-beleid

nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 januari 2006

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 19 december 2005 overleg gevoerd met minister Bot van Buitenlandse Zaken, minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking en minister Kamp van Defensie over:

– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 november 2005 inzake de Nederlandse bijdrage met militaire waarnemers en politiefunctionarissen aan de VN-missie in Sudan (UNMIS) (29 237, nr. 27);

– de brief van de minister van Defensie, mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 22 november 2005 houdende de antwoorden op vragen van de commissies naar aanleiding van de brief van de minister van Defensie d.d. 4 oktober 2005 inzake de inzet van Nederlandse militairen in Afrika (30 075 nr. 4).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie heeft niet voorafgaande aan dit debat haar mening opgesteld. Zij wil zich, zoals het hoort, in een debat laten overtuigen van de voors en tegens van de missie. Wij zijn bijzonder blij dat mede door actieve inzet van Nederland, met name van minister Van Ardenne, een vredesakkoord tot stand is gekomen in Sudan. Dat is van groot belang na een decennialange bloedige oorlog. De VVD-fractie staat in principe positief tegenover het leveren van een bijdrage aan de houdbaarheid van dat bestand. Zij heeft echter een aantal vragen.

Het gaat om vijftien militaire waarnemers en vijftien politiefunctionarissen die in het zuiden zullen worden gestationeerd. Ik heb een paar vragen over de militaire missie. Wie is nu de «lead nation», de grote militaire macht die de tienduizend militairen aanvoert en daarbinnen de ongeveer zevenhonderd militaire waarnemers? Een andere vraag is of de Nederlandse militaire waarnemers bewapend zijn. Hebben zij een persoonlijk wapen? Op welke wijze wordt in hun veiligheid voorzien? Ik tref in de brieven vooral opmerkingen aan dat er nog afspraken moeten worden gemaakt. Ik vraag in dit kader in het bijzonder aandacht voor het vraagstuk van de extractie.

Ten aanzien van de politie geldt hetzelfde argument. Wie is nu eigenlijk de grote trekker op dit gebied? Welk land heeft het voortouw in de politiemissie? In beide gevallen is de VVD-fractie met het kabinet van mening dat deze uitzending niet langer moet duren dan een jaar. Wij willen heel duidelijk maken dat instemmen, indien de antwoorden van de regering bevredigend zijn, niet betekent dat de VVD-fractie voorstander is van een aanzienlijke presentie op de grond met landtroepen. Wij stellen andere prioriteiten, die met name in Afghanistan liggen. Dat zal mogelijk in latere debatten blijken.

Ik heb begrepen dat de sector Juba door Bangladesh wordt geleid. Kan onder leiding van Bangladesh een robuuste houding van deze troepen worden gegarandeerd?

De heer Brinkel (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie is het eens met het belang van de aanwezigheid van een internationale stabilisatiemacht in Sudan, waaronder 750 waarnemers. Wij steunen het krachtige beleid dat de regering heeft gevoerd ter bevordering van het vredesproces. Dat geldt ook voor de betrokkenheid bij het totstandkomen van het vredesakkoord. Met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking staat Nederland voorop: Nederland is de grootste donor van Sudan. Het belang van het voortbestaan van de vrede in Sudan staat buiten kijf. Buiten kijf staat ook het belang van de veiligheid van de uit te zenden Nederlandse militairen en politiefunctionarissen. Daarvoor dragen wij verantwoordelijkheid. Daarom heb ik een aantal vragen en opmerkingen.

De regering spreekt in de brief van militairen en politiefunctionarissen. Gaat het wat die laatste groep betreft om marechaussee? Ik ga ervan uit dat op het gebied van de veiligheid sprake is van gelijke monniken, gelijke kappen.

Dan heb ik een aantal opmerkingen over de veiligheid van de militairen. Ten eerste heeft de regering laten weten dat er voorzieningen zijn om de Nederlanders te evacueren, mocht de veiligheidssituatie ernstig verslechteren. Dat is terecht. Kan de regering aangeven hoe de extractie is geregeld? Ten tweede moeten er garanties zijn voor de veiligheid van de militairen en de politiefunctionarissen. In de brief staat dat nog wordt onderzocht of de VN voldoende beschermingsgaranties kan bieden voor de politiefunctionarissen. De regering noemt sector 1, waar de Nederlanders zouden komen te opereren, relatief stabiel. Tegelijkertijd schrijft zij dat de Oegandese Lord’s Resistance Army (LRA) aandacht vergt. In de beantwoording van de schriftelijke vragen schrijft de regering dat de activiteiten van de LRA een bron van zorg vormen. Kan zij hierover meer informatie geven? Wat verstaat de regering in dit verband onder «toereikende bescherming»? Wordt die geboden door dat infanteriebataljon uit Bangladesh? Waarom hebben geen van de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad militairen geleverd voor de protection force? Ten derde gaat het om uitzending van ongewapende waarnemers en politiefunctionarissen. Dat maakt hen kwetsbaar. De regering schrijft dat incidenteel rekening moet worden gehouden met geweld. Een kapmes is in deze regio een gevaarlijk wapen. Wij kennen de reputatie van de LRA. Kan de regering aangeven waarom de betrokkenen niet zijn uitgerust met een handvuurwapen? Wil de regering zich ervoor inzetten dat zij met een handvuurwapen worden uitgerust?

De heer Koenders (PvdA): Wat bedoelt de heer Brinkel precies met die eis? Ik heb dit eerder van de CDA-fractie gehoord. Militaire waarnemers zijn in het algemeen niet bewapend. Dat is eigen aan hun werk. Daarom is er nu net een force protection. De heer Brinkel komt nu met de eis om hen toch wapens te laten dragen. Dat gaat dus in tegen het beleid van de Force Commander van de Verenigde Naties. Wil hij ook op dat terrein nog eens een uitzondering voor Nederland claimen?

De heer Brinkel (CDA): Het is de zorg van de CDA-fractie dat de uit te zenden militairen veilig zijn, dat hun veiligheid is gegarandeerd. Ik ben daarvoor verantwoordelijk; daarvoor is ook de fractie van de Partij van de Arbeid verantwoordelijk. Een van de manieren daarvoor is de mogelijkheid dat zij worden voorzien van een handvuurwapen. Het is een informatieve vraag. Ik wil graag van de regering weten of dit is onderzocht, of het onderzocht kan worden en wat de mogelijkheden zijn. Nogmaals, het gaat om de veiligheid van de uit te zenden militairen.

De heer Koenders (PvdA): Daar gaat het ons allemaal om. Daarover bestaat geen verschil van mening. Garanties zijn er op dat punt overigens nooit te geven; het gaat om een verantwoorde risicoafweging. Nu wil ik de CDA-fractie een politieke vraag stellen. Het CDA heeft tot nu toe het zogenaamde veto van de heer Verhagen gehanteerd. Dat betekent geen militairen naar Afrika en zeker niet op basis van de huidige artikelen van het VN-handvest. De opmerkingen van de heer Brinkel zouden kunnen betekenen dat de CDA-fractie er toch mee instemt. Waar komt die radicale verandering vandaan? En als dat niet het geval is, zijn de punten die de heer Brinkel voorlegt dan eisen waardoor Nederland binnen het concept van de Verenigde Naties nog eens apart veranderingen moet aanbrengen? Of zijn het informatieve vragen? Die helderheid is na een jaar wachten en dralen van de CDA-fractie wel van belang.

De heer Brinkel (CDA): De uitzending moet verantwoord zijn. Om die reden heeft de CDA-fractie altijd gezegd dat uitzending naar vredesmissies in Afrika met uiterste terughoudendheid moet worden beoordeeld.

De heer Koenders (PvdA): In Afrika wel maar elders niet?

De heer Brinkel (CDA): Als de heer Koenders een antwoord op zijn vraag wil, moet hij mij de kans geven om dat antwoord te geven. Het gaat om een verantwoorde uitzending. De CDA-fractie heeft al eerder aangegeven uiterst terughoudend te zijn inzake uitzendingen naar Afrika. Wij kunnen die debatten overdoen, maar dat weet de heer Koenders net zo goed als ik. Daarin is geen verandering opgetreden. De heer Ormel heeft bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken gezegd dat de CDA-fractie in beginsel niet negatief staat ten opzichte van deze missie. Tussen die bakens – uiterste terughoudendheid en in beginsel niet negatief – koers ik in dit overleg. Daarbij stel ik vragen aan de regering. Dit is namelijk een debat. Ik hoop van de regering antwoord op die vragen te krijgen zodat de CDA-fractie tot een verantwoorde afweging kan komen.

De heer Koenders (PvdA): De vraag blijft of dit eisen zijn waarlangs de CDA-fractie de meetlat legt om te bepalen of zij na al het dralen kan instemmen met deze missie, of dat het informatieve vragen zijn. Dat is toch een kernpunt voor het debat. Vindt de heer Brinkel het alleen verantwoord om deze mensen uit te zenden als zij, in tegenstelling tot alle militaire waarnemers in Sudan, een eigen pistool dragen?

De heer Brinkel (CDA): Ik heb een aantal vragen gesteld, die allemaal belangrijk zijn. Ik maak een afweging op basis van het antwoord over het geheel dat ik van de regering krijg. De heer Koenders zal daar gewoon even op moeten wachten. Dat is de inzet van de CDA-fractie in dit debat.

Voorzitter. Ten vierde constateert de CDA-fractie met instemming dat het gaat om een uitzending voor maximaal een jaar. Hoe is voorzien in de aflossing? Ten vijfde is het goed dat het de bedoeling is dat de Nederlandse militairen en politiefunctionarissen worden ontplooid in één sector, namelijk in Juba in sector 1. Het is goed dat er in dat gebied ook sprake zal zijn van een concentratie van ontwikkelingssamenwerking. Mijn fractie vraagt de regering, toe te zeggen dat Nederlandse waarnemers en politiefunctionarissen alleen in sector 1 zullen worden ingezet.

De heer Koenders (PvdA): Waarom is het zinnig dat, in tegenstelling tot alle VN-regels, waarnemers van een land in één regio worden geplaatst? Dat gebeurt nergens; het wordt in militair opzicht ook afgeraden.

De heer Brinkel (CDA): De reden daarvoor zal de heer Koenders aanspreken, omdat hij de zorg deelt. Die reden is de veiligheid van de Nederlandse militairen. Als zij op grote afstand van elkaar worden gespreid, wordt het veel moeilijker om de veiligheid te garanderen.

De heer Koenders (PvdA): Het tegenovergestelde is waar. De reden waarom de Verenigde Naties landenteams juist willen spreiden, is vanwege het probleem dat als je één nationaliteit in één regio.... Ik ben toevallig zelf bij dat soort missies betrokken geweest. Dit staat recht tegenover de veiligheidseisen die aan internationale missies worden gesteld. Kan de heer Brinkel de vraag beantwoorden waarom de CDA-fractie deze eis stelt? Dat noemen wij bij de NAVO een nationale caveat. Ik dacht dat de CDA-fractie daar heel erg tegen was.

De heer Brinkel (CDA): Ik heb exact aangegeven waarom ik deze eis stel. Dat heeft te maken met de veiligheid van de Nederlandse uitgezonden militairen. Dat de heer Koenders daar een andere inschatting van maakt, is zijn goed recht. Dit is de inschatting van de CDA-fractie.

Voorzitter. Ten zesde stelt het ons teleur dat er geen gecoördineerde inzet van waarnemers in EU-verband tot stand is gekomen. Wat zijn hiervoor de redenen? Wordt er ondertussen naar gestreefd om die coördinatie alsnog tot stand te laten komen? Deze opmerkingen zijn ingegeven door de wil om een afweging te maken tussen het belang van het slagen van het vredesproces in Sudan en het belang van een verantwoorde uitzending van Nederlandse militairen en politiefunctionarissen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reactie van de regering.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Na een decennialange burgeroorlog lijken er eindelijk kansen te komen voor Sudan. Er is sprake van een alomvattend vredesakkoord, van unanimiteit binnen de VN-Veiligheidsraad over de betrokkenheid bij de uitvoering van het akkoord en van betrokkenheid van de Afrikaanse Unie. Uit alle delen van de wereld komen er militairen voor de beschermingsmacht of voor de waarnemingsmissie. Ook is er een donorconferentie in Oslo geweest. Zo meteen heb ik nog wat vragen over dat laatste thema, maar eerst ga ik in op de politieke en militaire situatie.

Op basis van het vredesakkoord wordt er een weg naar een stabiel Sudan uitgetekend, met als belangrijkste kenmerken nationale verkiezingen in 2008, de sharia niet van toepassing in Zuid-Sudan, een referendum over eventuele onafhankelijkheid van Zuid-Sudan in 2011 en een eerlijke, evenredige verdeling van de olieopbrengsten over beide delen van Sudan. Tegen die achtergrond lijkt sprake te zijn van een haalbare missie. Er blijven echter altijd vragen, die betrekking hebben op het perspectief dat wordt geschetst en op de politieke en militaire mogelijkheden en moeilijkheden waarmee zo’n missie zal worden geconfronteerd.

Hoe reëel is het nu dat er in 2008 daadwerkelijk nationale verkiezingen kunnen worden gehouden? Dat kan toch alleen als er ook in andere delen van Sudan vooruitgang wordt geboekt? Dat is, zo blijkt ook uit de antwoorden op de schriftelijke vragenronde, nu nog niet het geval in delen buiten Zuid-Sudan. Waarop baseert de regering de verwachting dat het in Darfur beter zal gaan door de uitvoering van dit noord-zuidakkoord? De laatste maanden is juist sprake van een toename van het aantal schendingen van het staakt-het-vuren. Hoe denkt de regering dat een impasse rond het zelfbeschikkingsakkoord voor Zuid-Sudan kan worden voorkomen? Als wij het vergelijken met de situatie die is ontstaan in Kosovo, waar ook op termijn een referendum over de toekomst en de status van Kosovo werd geschetst, moet worden vastgesteld dat dergelijke perspectieven weliswaar lang worden geaccepteerd als uitgangspunt, maar in de praktijk vaak problematischer zijn dan zij op papier lijken.

Nederland heeft in financiële zin in het verleden terecht veel aandacht besteed aan Sudan. Sudan is de grootste ontvanger van Nederlandse humanitaire hulp. Dat leidt tot een aantal vragen aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Wat is haar oordeel over de resultaten van de donorconferentie, maar vooral ook over de verwachtingen die daar zijn gewekt? In het verleden is nog wel eens gebleken dat toegezegde financiële steun er in de praktijk niet of pas na heel lang aandringen kwam. Hoe zit dat nu? Met betrekking tot de schuldkwijtschelding voor Sudan is gesteld dat dit pas aan de orde kan zijn wanneer er een oplossing komt voor het conflict in Darfur. Dat lijkt de SP-fractie een goede zaak, maar hoe wordt dit gedefinieerd? Moet er een akkoord komen? Moet er iets op papier komen te staan? Moet er feitelijk sprake zijn van een forse verbetering, bijvoorbeeld door het daadwerkelijk naleven van het staakt-het-vuren?

Het voorstel nu is om Nederland militaire waarnemers en politiefunctionarissen naar het gebied te laten sturen, beide ongewapend. De beveiliging zal geschieden door de beveiligingsmacht. Ik heb een aantal vragen naar aanleiding van wat wordt gesteld in de brief van de regering. Enerzijds wordt gesproken van een permissieve omgeving. In dat licht is het logisch om op deze wijze te werken. Anderzijds wordt gemeld dat in sector 1 sprake is van gewelddadige incidenten, die worden veroorzaakt door de Lord’s Resistance Army. Hoe gaat het tot op heden met de waarnemers en de politiefunctionarissen? Hebben zij te maken met gewelddadige incidenten? Is er sowieso sprake van een confrontatie tussen de LRA en buitenlandse troepen? Worden zij geconfronteerd met geweldsincidenten? Wordt er onderhandeld met de LRA? Dat zal volgens mij uiteindelijk de weg zijn om ervoor te zorgen dat de LRA wordt geïncorporeerd in het vredesproces. Of wordt erop gerekend dat de LRA kan worden verslagen en dat de leiders zich moeten verantwoorden bij het Internationaal Strafhof, zoals nu wordt beoogd?

Er is sprake van een enorme groep ontheemden. In totaal zijn er in Zuid-Sudan ruim vier miljoen ontheemden. Volgend jaar wordt de terugkeer van 580 000 vluchtelingen verwacht. Is UNMIS voldoende toegerust om daarop toe te zien? Zijn de gebieden voldoende gereed om een dergelijke opvang van vluchtelingen te verwerken?

De voorlopige conclusie is dat de SP-fractie het van groot belang vindt dat er stappen vooruit worden gezet in het vredesproces in Sudan. Daarom staat zij in beginsel positief tegenover deze Nederlandse bijdrage.

De heer Koenders (PvdA): Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft een jaar geleden, toen de eerste verzoeken van de secretaris-generaal van de VN kwamen, in deze Kamer aangedrongen op positief instemmen van Nederland met deze missie. Wij vinden het dus positief dat, weliswaar erg laat en met veel vertraging, een brief voorligt waarin staat dat wij in Afrika een militaire presentie krijgen. Het is een bescheiden bijdrage. Mijn fractie vindt al tijden dat vanuit zowel moreel, humanitair als buitenlandspolitiek opzicht Afrika een veel grotere rol moet krijgen. Die heeft Afrika van dit kabinet tot nu toe nauwelijks gekregen als het gaat om daadwerkelijke troepenuitzendingen. Nu wordt in ieder geval een kleine bijdrage voorgesteld met betrekking tot het vredesproces in Sudan. Dat is essentieel, want het vredesproces heeft deze waarnemers snel nodig. Ik vind het toch jammer dat het vanwege het veto van de voorzitter van de CDA-fractie zo lang heeft moeten duren voordat er een voorstel van het kabinet kwam. Dat had niets te maken met veiligheid, dat is vanmiddag wel gebleken, maar met eigenstandige eisen die in de Verenigde Naties niet worden begrepen en waarover ik een aantal vragen heb.

Mij is niet duidelijk of er nu overeenstemming is met de Verenigde Naties om tegen het beleid in niet-gemengde teams te organiseren binnen één sector. Men kan zich afvragen of dit de veiligheid van onze soldaten vergroot of verkleint.

De heer Brinkel (CDA): Ik ben lid van de Tweede-Kamerfractie van het CDA. Ik ga redelijk intensief om met de fractievoorzitter die, zoals de heer Koenders weet, een grote betrokkenheid heeft bij de uitzending van Nederlandse militairen bij vredesmissies en die daar zelf ook de nodige ervaringen heeft opgedaan. Ik heb de heer Verhagen nog nooit een veto horen uitspreken tegen missies in Afrika. Misschien kan de heer Koenders exact aangeven waar en wanneer hij de heer Verhagen met zoveel woorden een veto over vredesoperaties in Afrika heeft horen uitspreken.

De heer Koenders (PvdA): In al mijn contacten met de CDA-fractie en met de regering is mij volstrekt duidelijk geworden dat de CDA-fractie tegen een missie in Sudan was. Dat heeft de heer Brinkel trouwens ook zelf in debatten gezegd. Het zou hem sieren als hij daar eerlijk voor uitkomt. Dat weet gewoon iedereen. Het heeft geen enkele zin dat hij zich nu verschuilt achter allerlei andere posities. De CDA-fractie was erop tegen en daarom heeft het zo lang geduurd. Daarom zijn er nu missies in New York die ervoor moeten zorgen dat de militaire waarnemers bewapend zijn, dat zij in één sector terechtkomen, etc.. Dat is de geschiedenis. Ik wil dat nog wel even toelichten vanuit een vorige periode, toen het ging om een missie in Ethiopië en Eritrea. Toen zou ook voornamelijk op basis van hoofdstuk 6 worden geopereerd. De CDA-fractie was ook toen tegen een missie in Afrika. Zij wilde haar eigen consistentie handhaven. Dat is het politieke belang van dit uitstel. De Sudanezen hebben hier helaas zo lang op moeten wachten. Dat is een politiek feit van de eerste orde. Het zou de heer Brinkel sieren als hij dat gewoon erkent.

De heer Brinkel (CDA): De CDA-fractie is gewoon consistent. Zij zegt dat zij met uiterste terughoudendheid kijkt naar vredesmissies in Afrika. Ik stel vast dat de heer Koenders niet kan aangeven waar en wanneer de heer Verhagen een dergelijk veto zou hebben uitgesproken. Wat dat betreft, gaat hij veel en veel verder dan de werkelijkheid toelaat.

De heer Koenders (PvdA): Ik heb uitgelegd wat de discussie was in de fractie van het CDA, ook in discussies met mij. Ik vind het een beetje jammer dat de heer Brinkel zich daar nu achter verschuilt.

Voorzitter. Ik heb een aantal vragen over de afspraken met de Verenigde Naties. Ten eerste vraag ik mij af of Nederland inderdaad toestemming heeft gekregen van de Verenigde Naties om slechts in één regio te functioneren. Is dat een feit? Is dat op papier vastgelegd? Kunnen wij daarvan uitgaan? Ten tweede vraag ik mij af welk land dezelfde condities stelt bij de waarnemersmissie. Is er enig ander land dat ook heeft gezegd dat het in één sector wil zitten, daar waar het vigerende beleid van de VN en de force commander ter plekke is dat dit de veiligheid van de waarnemers niet ten goede komt? Integendeel, de veiligheid zou hierdoor zelfs kunnen afnemen, of in ieder geval de missie als geheel problematischer maken dan nodig is. Ten derde rijst de vraag waarom in dat geval voor Juba is gekozen. Ik begrijp best dat Nederland daar ook ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten heeft en ik ben voorstander van geïntegreerd beleid, maar het gaat nu even om de samenhang van de VN-missies en niet om de samenhang van de Nederlandse missie. Als het gaat om de veiligheid, zou Nederland helemaal niet primair in Juba moeten zitten maar in een andere regio. Dat kan dus ook niet de enige overweging zijn.

Ik vind het goed dat de Nederlandse regering eisen heeft gesteld met betrekking tot de medische ondersteuning. Er is een discussie met de Bangladeshi over de veiligheid in Juba. Wat is de stand van zaken op deze twee punten? Overigens wil ik gezegd hebben dat de force protection primair de reden is dat de waarnemers worden beschermd. Het gaat dan niet om eigen bescherming. Het concept is juist dat je dat niet doet, omdat er onzekerheid door wordt veroorzaakt en de militaire waarneming niet professioneel verloopt. Het is dus onverstandig om dat te doen. Ik vraag de regering dus om niet op die eis in te gaan. Ik vind het een onverstandige zaak als dit een onderdeel van de missie zou zijn.

Uiteraard zijn er aan elke militaire missie risico’s verbonden. In dat kader vraag ik mij af wat precies de opmerking «het is thans niet waarschijnlijk dat de Lord’s Resistance Army en anderen zich tegen UNMIS richten» betekent. Dat woordje «thans» staat er waarschijnlijk niet voor niets. Wil de regering dit toelichten?

Een ander politiek risico kan zijn dat het zuiden maar 26% van de regeringszetels heeft gekregen. Achten de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking dit een risico voor de missie? Dat zetelaantal is toch veel lager dan ik had verwacht.

Een ander risico betreft het gelijk oplopen van de vluchtelingenterugkeer. Op het ogenblik gaat een half miljoen vluchtelingen terug naar het zuiden. Er is sprake van wederopbouw, van conflicten tussen groeperingen en van demobilisatie. Het gaat dus om een geïntegreerde aanpak. Heeft de Nederlandse regering de indruk dat het mogelijk is om dit proces zo geïntegreerd mogelijk te laten verlopen? Dat is niet eenvoudig. Staat dat dan onder leiding van de speciale vertegenwoordiger van de VN? Hoe verhoudt zich dat tot de rest van de betrokken instellingen? Ik kom bij mijn laatste punt met betrekking tot de risico’s. Ik ga er maar even van uit dat toch is vastgelegd dat het om één sector gaat, hoewel ik daar zelf mijn twijfels bij heb. Wat moeten wij ons voorstellen bij quick reaction forces van de Bangladeshi? Is dit punt al geregeld?

Het precieze mandaat van de missie is mij niet helemaal duidelijk. Er zijn elementen van hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7. Hoe wordt dit precies getest? Ik heb de brief gelezen. Normaalgesproken is er een waarnemingsmissie die toekijkt op een overeenkomst. Dat valt logischerwijs binnen hoofdstuk 6. Daarnaast zijn er twee elementen in het mandaat genoemd op basis van hoofdstuk 7. Een daarvan is «uitvoering van haar taken met betrekking tot bescherming». Het lijkt mij logisch dat dit op basis van hoofdstuk 7 gebeurt. Maar dan staat er «dan heeft UNMIS de bevoegdheid om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de veiligheid en bewegingsvrijheid te verzekeren van humanitaire hulpverleners en waarnemers en van burgers die direct met geweld worden bedreigd.» Daar zou ik graag een nadere toelichting op horen. Wat betekent dat precies? Als je het tegenkomt? Als je het opzoekt? Is dit een actieve bescherming van burgers of geldt het alleen in bepaalde situaties? Wordt hiermee vooruitgelopen op een eventuele nadere samenwerking van UNMIS in het kader van de operatie-Darfur?

In Darfur gaat het erg slecht. In 2004 was er nog aandacht voor de Amerikaanse verkiezingen, ook vanuit een aantal Europese hoofdsteden. Nu is de zaak ongelooflijk aan het verzanden. Het zit vrij complex in elkaar, maar op het ogenblik zitten er in feite meer dan twee miljoen mensen in een gevangenis en kunnen daar niet uit. Wij weten dat de Afrikaanse Unie dat niet aankan. Iedereen die het tegendeel beweert, moet dat echt met feiten staven. Het heeft niets te maken met het feit dat de Afrikaanse Unie een beginnende organisatie is. Er zal dus geen alternatief zijn voor een nadere samenwerking tussen de Afrikaanse Unie en de Verenigde Naties en dus ook de UNMIS-missie. Om de schrijnende situatie in Darfur te verbeteren, zijn vliegtuigen en surveillance-apparatuur nodig, maar ook een daadwerkelijke samenwerking van UNMIS met de Afrikaanse Unie. De Noren hebben wel gekozen voor troepen op de grond. Het gaat daarbij om 300 man. Het is te waarderen dat een westerse mogendheid de ellende in Afrika serieus neemt. Dat is ook nodig, want zonder een force protection kom je er niet. Wat is nu precies de inzet van de Nederlandse regering inzake de samenwerking tussen UNMIS en de Afrikaanse Unie? Liggen er plannen voor? Wordt het besproken in de Verenigde Naties en de Europese Unie? Ik had net begrepen dat de Amerikanen hun financiële steun aan de Afrikaanse Unie aan het terugtrekken zijn. Dat is toch een vrij ernstig signaal.

Mijn laatste vraag betreft iets dat niet in de brief staat, maar wat wel van belang is. Het is misschien eigen aan de besluitvorming van de Nederlandse regering, of het nu om Afrika gaat of om Afghanistan. Het is warrig, het is zigzag en het duurt ongelooflijk lang. Het gaat om het verzoek van de heer Cammaert. Daarover heeft de regering al zo veel brieven gestuurd. De ene keer is het zus, de andere keer zo. Wanneer krijgt de heer Cammaert nu eens een keer antwoord op zijn verzoek om samenwerking en versterking van de missie? De regering blijft in haar brieven maar schrijven dat zij het onderzoekt. Hoe lang onderzoekt zij die missies eigenlijk? Wanneer gaat de regering eens regeren?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Vanmiddag staat de Kamer voor de vraag of zij kan instemmen met een uitzending naar Sudan. Het gaat om een bescheiden missie, die ongeveer dertig mensen betreft. Ook al gaat het om een bescheiden missie, het blijft natuurlijk onverminderd van belang dat is voldaan aan de criteria van het toetsingskader.

Terecht wordt in de brief beklemtoond dat er een grote betrokkenheid is van Nederland bij het vredesproces in Sudan. Ook in het verleden is er een grote betrokkenheid geweest. De Kamer is daarover herhaaldelijk gerapporteerd. Er is vaak over gesproken. Ik heb ook veel waardering voor de Nederlandse betrokkenheid bij het vredesproces. Gezien de grote hoeveelheid geld die wordt gestoken in de wederopbouw en de noodhulp, gelden vanuit Ontwikkelingssamenwerking, vindt mijn fractie het terecht dat in dat kader wordt nagedacht over de mogelijkheden voor een vredesondersteunende missie. In een integraal beleid gaat het erom hoe je met middelen, mensen en kennis het vredesproces verder kunt stimuleren en eraan kunt bijdragen. De politieke redenering om bij te dragen aan UNMIS komt op ons dan ook plausibel over.

Wel leeft bij ons de vraag welke bredere visie achter deze missie schuilgaat. Wat de inzet van de krijgsmacht op het Afrikaanse continent betreft, krijg ik een beetje de indruk dat het hier om een losse, op zichzelf staande missie gaat. Het gaat om een bescheiden missie, maar als je nu A zegt, is er dan ook nog een B? Of is het toch een puur op zichzelf staande missie? Als dat het geval is, is dat dan wel zo gelukkig? Moeten wij dan niet verder nadenken over hoe wij in de toekomst de inzet en de uitzending willen coördineren? Ik breng dit ter sprake omdat wij eerder, in het kader van een beleidskader voor de deelname aan vredesoperaties, naar voren hebben gebracht dat het de inzet van de SGP-fractie is om een niet al te versnipperde inzet te krijgen. Wij zien liever een substantiële deelname aan twee of drie missies tegelijk dan een al te grote versnippering van de bijdrage.

In dat kader is het ook van belang wat de andere Europese landen bijdragen. Op dat vlak lijkt de nodige terughoudendheid aan de orde te zijn. In de brief wordt gerept van pogingen van Nederland om tot een gecoördineerde deelname van militairen uit Europa te komen. Aangegeven wordt dat dit eigenlijk niet is gelukt. Ik ben geïnteresseerd in de achtergronden hiervan. Waarom is het zo moeilijk om binnen Europa sluitende afspraken hierover te maken? Het gaat nu niet eens over iets ingewikkelds zoals een Europese macht, maar om het onderling maken van heldere afspraken tussen de EU-landen. Waarom lukt dat niet?

Dan kom ik op de vraag wat de militaire waarnemers en de politiefunctionarissen precies moeten gaan doen. De brief biedt daarover wat summiere informatie. Er worden wat algemene termen genoemd, zoals een veilige terugkeer voor ontheemden en het beschermen van humanitaire werkers. In resolutie 1590, de grondslag voor de missie, worden wel tien zaken genoemd die onder het mandaat van UNMIS vallen. Wil de regering duidelijker en concreter aangeven wat de Nederlandse militairen daar gaan doen? Gaat het om duidelijk omschreven taken, zodat ook kan worden vastgesteld of de doelstelling is bereikt?

Ik sluit mij aan bij de vragen die zijn gesteld over het ongewapend moeten uitvoeren van de taken. Juist als er elementen in zitten die onder hoofdstuk 7 vallen, lijkt het geen rare gedachte om de mensen voor hun eigen veiligheid wapens te laten dragen. Ik hoor graag een reactie op dat punt.

Tot slot is de brief van de regering erg summier over de gang van zaken bij een eventuele extractie. Worden daarover sluitende afspraken gemaakt?

Mevrouw Karimi (GroenLinks): Voorzitter. Het Afrikabeleid is een prioriteit van dit kabinet. Dat wordt ook hier in de Kamer algemeen gesteund. Tot nu toe is het echter beperkt gebleven tot het werk dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking doet. Ondanks het feit dat zij stabiliteit en veiligheid in haar beleid centraal heeft gesteld, zagen wij tot nu toe weinig uitwerking van een integraal, samenhangend beleid ten aanzien van Afrika. Nu wordt een eerste stap gezet met het voorstel dat nu voorligt: de deelname van 30 militairen en politiemedewerkers bij de VN-missie in het zuiden van Sudan. Het is een eerste bescheiden stap in de goede richting. Mijn fractie heeft altijd gepleit voor meer betrokkenheid van de Nederlandse regering bij de VN-missies in Afrika. Helaas duurde het heel lang, maar goed, het is een heel goede eerste stap.Minister Kamp gebruikt Afrika veelal als een voorbeeld voor allerlei Defensiebehoeften. Zelfs het kopen van kruisraketten kan hij met ellende onderbouwen, maar in het zetten van stappen in de richting van Afrika is hij tot nu toe wel heel terughoudend geweest. Voor de GroenLinks-fractie vormt de aanschaf van kruisraketten overigens geen enkele voorwaarde voor betrokkenheid bij Afrika.

Uit deze eerste algemene woorden kan begrepen worden dat de GroenLinks-fractie positief staat tegenover dit besluit van de regering. Het gaat om een brede missie, waarbij tienduizend militairen als force protection aanwezig zijn, waaronder 750 waarnemers. De Nederlanders zouden daaraan als waarnemers deelnemen. Mijn fractie vindt het heel jammer dat het geen EU-missie is geworden. Wat waren de obstakels daarvoor? Hoe zal de coördinatie nu handen en voeten krijgen? Het is heel belangrijk, ook in het licht van een gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid, dat de EU bij zulke missies zoveel mogelijk gemeenschappelijk optreedt. Er is sprake van een brede deelname, ook bij de waarnemers, van Europese landen, Canada en anderen. Dat is op zich goed. Nu is er sprake van een VN-resolutie. Gezien de grote betrokkenheid van Nederland bij Sudan is ook de politieke relevantie van deze missie duidelijk. De minister van Buitenlandse Zaken heeft ons al een tijdje geleden laten weten dat Nederland voor de eerste keer op 6 juli 2004 is gevraagd om aan een militaire aanwezigheid bij te dragen. Anderhalf jaar verder is er nu dit bescheiden besluit. Ik zou graag weten wat de redenen daarvoor waren. Komt dat inderdaad door de, zoals collega Koenders zegt, halsstarrige CDA-houding of zijn er ook andere argumenten geweest?

Mijn tweede vraag betreft het in één sector zitten van de Nederlanders. Ik kan mij heel goed voorstellen dat het juist vanuit veiligheidsoogpunt beter zou zijn om verspreid te zitten. Als iemand het dan in zijn hoofd zou halen om Nederlanders wat aan te doen, ben je een erg gemakkelijk doelwit als je geconcentreerd in één sector zit. Ook vanuit veiligheidsoogpunt zou ik dus graag horen hoe het zit met die keuze voor één sector. In eerste instantie lijkt mij het VN-beleid verstandiger te zijn, maar ik laat mij graag overtuigen.

Mijn derde vraag betreft de bewapening van de waarnemers. De regering moet natuurlijk een keuze maken. Als zij er dan voor kiest voor om de waarnemers geen deel uit te laten maken van de force protection, moet zij ook echt voor de waarnemerspositie gaan. In een dergelijke situatie moet je niet zeggen: ik wil ook nog mijn wapens dragen, want dat is misschien handig. Ik kan mij voorstellen dat het juist voor de waarnemerspositie en -taken verstandig is, zowel voor de geloofwaardigheid als voor het kunnen uitvoeren van de activiteiten, om daarin helder te zijn en niet met een wapen rond te lopen. Dat zou juist tot problemen kunnen leiden, omdat het dan verwarrend wordt voor de mensen.

Ik heb een aantal opmerkingen over de ontwikkelingshulp en de humanitaire hulp die gepaard gaat met de missie. Mensen die ons bezoeken uit Zuid-Sudan hebben op dit moment grote kritiek op de manier waarop de internationale gemeenschap heel veel geld in het zuiden steekt. Door de keuzes die worden gemaakt, vooral door VN-organisaties maar ook door internationale ngo’s, wordt de lokale capaciteit gemarginaliseerd. Dat is een bezwaar dat ik telkens weer hoor in de gesprekken die wij voeren. Ik zou graag van de minister horen hoe kan worden voorkomen dat de traditionele structuren worden vernietigd omdat alles van buiten komt. Ook worden veel vragen gesteld over de benchmarks van het Multi Donor Trust Fund. Hoe zit het überhaupt met de beoordeling van het geld? Waar gaat het naartoe? Hoe wordt het uitbesteed? Ik hoor hier graag een reactie op.

Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Koenders over de missie van de Afrikaanse Unie in Darfur. Het is schrijnend wat daar gebeurt. Het bericht dat wij horen, is dat de Afrikaanse Unie met grote tekorten aan communicatieapparatuur, transportmiddelen en managementcapaciteit te kampen heeft. Wat doet Nederland daaraan? Wat doet de Europese Unie daaraan? Ik heb uit de brief begrepen dat de 14 mln. voor de missie van de Afrikaanse Unie door Nederland ondersteund is, maar er zijn gewoon grote tekorten en de missie kan niet functioneren als er geen substantiële bijdrage komt. Wij weten allemaal dat het in Darfur tientallen jaren kan duren als de internationale gemeenschap niet stevig optreedt.

Ik had ook een vraag genoteerd over MONUC. Hoe lang moeten wij nog wachten voordat het kabinet ons daar antwoord op geeft? De laatste keer was op 22 november, toen de regering ons schreef dat zij aan het onderzoeken was. Dat duurt ook weer zo lang.

De heer Bakker (D66): Voorzitter. De D66-fractie staat positief ten opzichte van de deelname door Nederland aan de UNMIS-missie in Zuid-Sudan. Zij heeft wel een aantal vragen. De eerste vraag betreft het tijdspad. Ik geloof dat het 9 januari was dat het voorlopig vredesakkoord werd ondertekend, eind maart dat de VN-resolutie tot stand kwam en april dat Nederland concreet werd gevraagd om een bijdrage te leveren aan de waarnemingsmissie. Inmiddels is het acht maanden later. Ik ben natuurlijk erg benieuwd naar de reactie van de regering op de discussie tussen de heren Brinkel en Koenders zo-even, maar los van de Nederlandse force generation is er ook internationaal natuurlijk het nodige over te zeggen.

Zowel voor de beschermingsmacht als voor de waarnemersmissie is het aantal benodigde mensen nog lang niet bereikt. Dat is een punt van zorg. Het kan ertoe leiden dat de verwachtingen die zouden kunnen worden gewekt door het aantal mensen dat er op basis van het VN-mandaat naartoe gaat, niet kunnen worden waargemaakt. Wat is op dat punt de stand van zaken? Verschillende collega’s hebben al gezegd dat het jammer is dat er geen gecoördineerde Europese deelname is. Waarom is dat eigenlijk zo? Waarom is het niet gelukt om samen met een aantal andere Europese landen of met de Europese Unie te komen tot een gezamenlijke inzet? Mijn fractie is in ieder geval blij dat het nu wel is gelukt, zowel vanwege de situatie in Sudan als vanwege de grotere prioriteit die mijn fractie zou willen zien gegeven de situatie op het Afrikaanse continent. Ik spreek de hoop uit dat wij hier de komende anderhalf jaar nog meerdere malen zullen zitten om te spreken over Afrika.

Ik vind het op zich logisch dat het kabinet zegt zijn activiteiten te willen concentreren in Zuid-Sudan. Niet vanwege het verhaal van de veiligheid, want wat dat betreft sluit ik mij aan bij de collega’s die hebben gevraagd hoe het zit met het punt van alle waarnemers op dezelfde lokatie, maar wel vanwege de interactie en de meerwaarde die het kan hebben voor de concentratie van ontwikkelingsgelden in het gebied. In die zin kan ik mij goed voorstellen dat die meerwaarde er is, maar wat gebeurt er om tot die meerwaarde te komen?

Ik steun datgene wat de regering heeft gezegd over de eisen inzake veiligheid en medische voorzieningen. Ook ik heb wat vragen over het mandaat ten aanzien van de bescherming. Er is al geconstateerd dat onder hoofdstuk 7 van het VN-handvest een aantal mogelijkheden is opgenomen, zowel ter bescherming van de troepen en de waarnemers zelf als ter bescherming van de bevolking wanneer die direct blootstaat aan fysiek geweld. Nu is de grote vraag wat dat precies betekent en wat op dat punt de instructies zijn. Wij horen geluiden – ik wijs op de brief die de ontwikkelingsorganisaties ICCO, Cordaid en Pax Christi hebben gestuurd – dat de bescherming van de bevolking in de praktijk niet zo’n hoge prioriteit blijkt te hebben als de bescherming van de eigen troepen. Bovendien blijkt dan vaak dat de bevolking andere verwachtingen heeft over de bescherming dan daadwerkelijk kan worden geboden. Hoe worden die verwachtingen «gemanaged»? Hoe voorkom je dat je niet kan bieden wat wel wordt verwacht zodat het draagvlak voor een missie als deze geleidelijk aan erodeert?

De regering schrijft in haar brief over de voorzieningen die zijn getroffen, niet alleen ten aanzien van de veiligheid en het normale optreden, maar ook voor als het misgaat, ten aanzien van eventuele terugtrekking of extractie. Er staat weinig meer over geschreven. Kan er wat meer over worden gezegd?

Het valt mij op dat er staat dat UNMIS bestaat uit een civiel deel, een militaire missie inclusief waarnemers en een politiemissie en gezamenlijk wordt aangestuurd door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Jan Pronk. Ik heb alle waardering voor de heer Pronk. Ik denk dat hij zeer goed in staat is om de aansturing vanuit politiek oogpunt en vanuit zijn bijzondere verantwoordelijkheid voor een belangrijk deel op zich te nemen, maar het is dan wel de vraag hoe die aansturing zich verhoudt tot het daadwerkelijke militaire commando en de militaire lijnen en of daarover geen verwarring kan ontstaan. Wat wordt precies bedoeld met die aansturing door Jan Pronk? Dit geeft mij overigens gelegenheid om te memoreren dat Jan Pronk een maand of twee geleden in Nederland was bij het vijftigjarig bestaan van World Press Photo. In zijn toespraak daar, vertellend over zijn werk in Sudan, zei hij dat hij een schrijnend gebrek ervaart aan mediabelangstelling voor dat deel van Afrika. Hij zei dat het zijn werk in de internationale gemeenschap bemoeilijkte om aandacht voor Afrika te blijven vragen. Ik vond dat een opvallende mededeling, want het is natuurlijk waar dat wij tegenwoordig maar heel weinig van Afrika horen, en zeker van dit deel.

De heer Van Baalen (VVD): Ik vraag mij toch af wat de heer Bakker van de regering wil. Moet zij in de Staatscourant meer aandacht schenken aan dit werelddeel? De media is niet de verantwoordelijkheid van de regering, dus wat wil de heer Bakker met deze vraag bereiken?

De heer Bakker (D66): Zoals ik al zei, geeft dit mij gelegenheid om deze verwijzing te maken. De heer Van Baalen zal toch niet van mij verwachten dat ik nu zeg dat de regering de media moet meenemen. Ik vind het schrijnend om te zien hoe de aandacht voor de problemen in Afrika kennelijk ook in Nederland, waar wij altijd zo geconcentreerd zijn op het Afrikaanse continent als het om ontwikkelingssamenwerking en massale geldstromen gaat, zo gering is. Ik kan mij bijvoorbeeld best voorstellen dat het kabinet, deelnemend aan deze missie, ook zou trachten om de actieve belangstelling van de media daarvoor te wekken. Wij brengen toch actief mensen naar Afghanistan en Irak om verslag te doen van wat wij daar doen? Zoiets kan ik mij hier ook heel goed voorstellen.

De heer Koenders (PvdA): Ik vraag mij af waar de heer Bakker dit vandaan haalt. Ik vind dat er ongelooflijk veel interesse is voor Afrika in de media. Het kan natuurlijk altijd beter, gezien de omvang van de ellende daar, maar afgelopen jaar is er een jaar voor Afrika geweest en zijn er herhaaldelijk teams naar Darfur gegaan. Het is de regering, waarvan de partij van de heer Bakker deel uitmaakt, die zo lang heeft gewacht met het nemen van een besluit over de waarnemers. Daar kan hij toch moeilijk de media de schuld van geven? Maak het eens waar dat de media geen aandacht aan Afrika schenken. Het gaat erom of de politieke partijen in Nederland bereid zijn om Afrika dezelfde prioriteit te geven. In het geval van Afghanistan heeft de heer Bakker vroegtijdig visies naar voren gebracht. Dat had hij in het geval van Afrika ook kunnen doen door aan te dringen op de waarnemingsmissie. Dat was nu echt een voorbeeld geweest van «D66 staat voor Afrika». Dat de media er geen aandacht voor hebben, is gewoon niet waar.

De heer Bakker (D66): De heer Koenders maakt er nu een beetje een flauw spelletje van. Ik ben mijn inbreng begonnen met de mededeling dat wij niet alleen van harte achter deze missie staan, maar dat ik ook vind dat het lang heeft geduurd en dat Afrika wat ons betreft een hogere prioriteit mag krijgen.

De heer Koenders (PvdA): De heer Bakker heeft niet apart een debat aangevraagd. Hij zegt het nu pas, nu het besluit voorligt.

De heer Bakker (D66): De heer Koenders heeft nooit anders van mij gehoord, ook niet in eerdere debatten over uitzendingen. Wat ik daarna heb gedaan, is verwijzen naar de toespraak van de heer Pronk op 8 oktober bij World Press Photo. Hij zei dat hij last had van de geringe aandacht in de wereld, ook van de media, voor Afrika. Dat was het punt dat ik naar voren bracht, niet dat de regering de media er naartoe zou moeten brengen. Geen kritiek op de media; de woorden van de heer Pronk zouden de heer Koenders toch moeten aanspreken.

Voorzitter. Ik zie in de brief opmerkingen over het zware klimaat. Tegen die achtergrond vraag ik mij af wat de bedoeling is met de rotaties. Misschien heb ik er overheen gelezen, maar ik kon zo gauw niet vinden of de mensen een halfjaar of vier maanden moeten blijven.

Mijn laatste vraag betreft de voorbereiding van de mensen die wij sturen. De organisaties die ik daarnet al even noemde, dringen aan op een uitgebreide briefing en op uitgebreide informatie over wat men in Afrika kan verwachten aan sociale, politieke en religieuze verhoudingen en achtergronden. Het lijkt mij heel goed dat de mensen er niet blanco naartoe gaan, maar zo veel mogelijk zijn «ingevuld» over wat zij kunnen verwachten, en dus ook over de problemen waarmee zij te maken kunnen krijgen.

Minister Bot: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de vele opmerkingen en vragen, maar ook voor de ondersteuning die velen al hebben uitgesproken voor deze missie. In het licht van de gestelde vragen over het doel en de achtergrond van deze operatie, is het misschien goed om nog eens te onderstrepen dat het een VN-vredesmissie is, door de VN-Veiligheidsraad gemachtigd om de uitvoering van het CPA te monitoren. Dat is het doel. UNMIS is essentieel om druk te houden op de uitvoering van het CPA, met name om te verifiëren dat alle partijen die overeenkomst ook nakomen. Daarnaast zorgt UNMIS natuurlijk ook voor veiligheid en stabiliteit in de regio. Naar mijn mening is zij cruciaal voor de wederopbouw en voor de mogelijkheid voor vluchtelingen om terug te keren naar het gebied. Op het laatste punt zal de minister voor Ontwikkelingssamenwerking nog terugkomen.

Deze ondersteuning is een essentieel onderdeel van het Sudanbeleid van de Nederlandse regering. De politieke en economische macht moet op eerlijke en transparante wijze worden verdeeld tussen de verschillende bevolkingsgroepen en uiteindelijk moet worden besloten over de status van Zuid-Sudan. Via een referendum kan het zuiden zich dan uitspreken over die toekomstige status. Gevraagd is hoe je zekerheid kunt hebben dat dit ook gaat gebeuren. 100% zekerheid kan niet worden gegeven, maar de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik hebben drie weken geleden een zeer uitvoerig gesprek gehad met de Sudanese minister van Buitenlandse Zaken, Lam Akol, die naar Nederland was gekomen. Toen heb ik die vraag natuurlijk ook gesteld. Hij zei: daarom is het nu juist zo belangrijk dat er een missie komt, zodat erop wordt toegezien dat de uitvoering van het CPA op een behoorlijke en effectieve manier geschiedt. Hij staat zelf heel positief tegenover de mogelijkheden om dat te bewerkstelligen. Nogmaals, wie ben ik om te zeggen dat dit ook 100% kan worden gegarandeerd? Afrika is een continent dat wordt geteisterd door conflicten en onverwachte ontwikkelingen. Als je kijkt wat er de afgelopen twee, drie jaar is gebeurd in Zuid-Sudan en als je kijkt naar de stabiliteit in die regio – het aantal incidenten is buitengewoon gering geweest – dan moet ik zeggen dat ik over het algeheel genomen, op basis van de gedane toezeggingen en gezien het feit dat na de dood van Garang zijn opvolging tegen de verwachting in soepel en zonder onrust is verlopen, de overtuiging ben toegedaan dat het referendum zal kunnen plaatsvinden, mits UNMIS haar werk op een behoorlijke manier kan verrichten en de doelen die ik zojuist heb geschetst kan behalen.

Het uitvoeren van deze missie is niet alleen van belang voor Zuid-Sudan, maar zal ook een effect hebben op geheel Sudan, inclusief de conflicten in Darfur en Oost-Sudan. Op Darfur kom ik dadelijk nog terug. Gezien de speciale relatie die wij onderhouden met de Sudan en de betrokkenheid bij het vredesproces en de wederopbouwprocessen, ben ik een warm voorstander van de inzet van zowel militaire waarnemers als politiefunctionarissen en stafofficieren ten behoeve van deze missie. Wij hebben duidelijk gemaakt dat de Nederlandse waarnemers niet zullen worden uitgezonden als de protectiemacht niet volledig ontplooid is. De heer Van Baalen en anderen hebben gevraagd naar de aansturing. Ik denk dat wij het zo moeten zien dat de protection force in ons gebied wordt aangestuurd door Bangladeshi. De commandant van Bangladesh is daarvoor dus verantwoordelijk. Ook is gevraagd naar de verhouding tussen SG Pronk en de militairen. De heer Pronk, hoe groot zijn deskundigheden ook zijn en hoe wij ook algemeen zijn inzichten ten aanzien van Afrika roemen, is natuurlijk geen militaire expert. Wij moeten heel duidelijk zijn: UNMIS wordt aangestuurd door de commandant van UNMIS en de heer Pronk heeft een «overall» verantwoordelijkheid om toe te zien dat het CPA goed wordt uitgevoerd. Een van de instrumenten daartoe is een protection force, een ander instrument wordt gevormd door de waarnemers die moeten kijken of het goed gebeurt en die de bescherming genieten van die protection force. Die twee zaken moeten dus worden gescheiden. Dat die twee veel contact hebben, spreekt voor zich. Je kunt niet zeggen datéén persoon alles aanstuurt. Het zijn gescheiden verantwoordelijkheden, maar er is een goede coördinatie.

De medische voorzieningen moeten ook adequaat zijn. Zowel de heer Pronk als de DPKO heeft bevestigd dat aan deze voorwaarden zal worden voldaan. Dit is overigens ook bevestigd door minister Lam Akol. Tot op heden zijn er noch schendingen van het bestand geweest, noch incidenten gericht tegen UNMIS. UNMIS wordt dus ook gedragen door de bevolking van Zuid-Sudan.

De heer Van Bommel (SP): De minister zegt dat er geen sprake is van incidenten tegen UNMIS. Is er daadwerkelijk helemaal geen gewelddadige confrontatie geweest, bijvoorbeeld met de LRA? Ik vraag dit omdat er in de brief zo duidelijk naar wordt verwezen.

Minister Bot: Naar mijn beste weten is er geen confrontatie geweest met de LRA, maar de minister van Defensie zal nog terugkomen op deze vraag.

De heer Koenders (PvdA): De minister is regelmatig in onderhandeling met de Verenigde Naties in New York. Wat is nu eigenlijk het tijdsschema? Wanneer gaan wij erheen? De minister spreekt steeds in de toekomstige tijd. Ik mag toch aannemen dat de Bangladeshi zo goed als «deployed» zijn. Ik kan mij vergissen, want het staat niet duidelijk in de brief. Als de medische faciliteiten er zijn, is het toch mogelijk om er begin januari of half januari heen te gaan?

Minister Bot: Wij willen in januari een speciale missie sturen, bestaande uit deelnemers van Buitenlandse Zaken en Defensie, om te kijken of aan de voorwaarden zijn voldaan die zijn toegezegd door de Verenigde Naties. Het doel is om heel spoedig daarna te beginnen. Dat zal ergens in de eerste maanden van 2006 zijn.

De heer Koenders (PvdA): Met alle respect, dat is een heel bijzondere procedure. Wij hebben in augustus/september ook een missie gehad. Kennelijk gelooft de regering dus niet dat hetgeen in New York is toegezegd, ter plekke aanwezig is. Waarop is dat wantrouwen gebaseerd? Kan het er ook mee te maken hebben dat de regering geen overeenstemming heeft bereikt met de Verenigde Naties over die ene sector? Of is die overeenstemming er nu wel?

Minister Bot: Er is informatie over de sector, maar daar kom ik nog over te spreken. Er zijn toezeggingen gedaan. De reden dat wij opnieuw een missie sturen, is dat wij zorgvuldig te werk willen gaan en er zeker van willen zijn dat wij een zo breed mogelijke instemming verkrijgen voor het sturen van deze missie. Dat betekent twee dingen: dat de protectiemacht goed aanwezig is en dat de medische voorzieningen goed zijn geregeld. Dat wij dit opnieuw willen verifiëren, is om te kijken of datgene wat is toegezegd, ook aanwezig is zodat de missie daar onder die omstandigheden kan optreden.

De heer Koenders (PvdA): De minister zegt nu iets heel interessants. Hij heeft het over een zo breed mogelijke steun voor deze missie. Wat bedoelt hij daar precies mee? Wij zitten niet voor niets in de week van Afghanistan. Het valt mij op dat de minister kennelijk constant meeregeert met een aantal fracties over wat er moet gebeuren. Bij Afghanistan gebeurt dat met de fractie van D66, bij Sudan kennelijk met die van het CDA. De minister regeert toch? Hij kan toch bepalen of al dan niet aan de voorwaarden is voldaan, of moet hij nu weer namens het CDA een missie sturen?

Minister Bot: De regering regeert en het parlement controleert. Dat weet de heer Koenders ook.

De heer Koenders (PvdA): Daar heb ik dus mijn twijfels over deze week! Dat is toch wel begrijpelijk?

Minister Bot: Dat zal de heer Koenders rustig moeten afwachten. Ik heb hierover hedenochtend klaarheid gegeven. De artikel-100-procedure is glashelder. De regering neemt een besluit. Dat besluit is genomen: er gaan vijftien waarnemers en vijftien ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee naartoe. Wij willen dat doen onder een aantal voorwaarden inzake de veiligheid. Wij beoordelen zelf of dat het geval is. Wij hebben toezeggingen gekregen. Wij willen er zeker van zijn dat zowel de protection force als de medische voorzieningen aanwezig zijn en dat de extractie goed geregeld is. Daartoe gaan wij begin januari nog even kijken. Ten aanzien van de vijftien waarnemers is dat al het geval, maar wij willen additionele zekerheid hebben ten aanzien van de vijftien marechaussees. Het lijkt mij heel logisch om dat te verifiëren, om er niet zomaar in te stappen maar om begin januari nog even te kijken of het zo is. Dat is over veertien dagen, drie weken. Onmiddellijk daarna kan de missie van start gaan. Nogmaals, de regering legt het besluit aan de Kamer voor, luistert naar de opmerkingen en neemt vervolgens haar besluit.

De heer Brinkel (CDA): De heer Koenders had het over het CDA. Naar mijn weten wordt het debat gewoon hier in deze zaal gevoerd aan de hand van vragen en de antwoorden daarop van de regering.

Ik begreep uit de brief dat de speciale missie naar de Verenigde Naties is bedoeld om meer duidelijkheid te krijgen over de uit te zenden politiefunctionarissen en niet zo zeer over de militaire waarnemers.

Minister Bot: Dat is correct, maar aangezien het door ons toch als een geheel wordt gezien, vinden wij het belangrijk dat wij ook duidelijkheid hebben over de vijftien politiefunctionarissen, zowel ten aanzien van de protectie en de medische zorg als ten aanzien van de extractie.

Dan kom ik bij de vragen over de vuurwapens. In de eerste plaats is het VN-mandaat heel expliciet: monitors dragen geen vuurwapens. In de tweede plaats denk ik dat het in beperkte mate dragen van vuurwapens «draw fire» uitlokt. In de derde plaats denk ik dat het, als je ongewapend bent, voor iedereen duidelijk is dat je een waarnemer bent en dat je niet behoort tot de protection force. Anders zou hierover verwarring kunnen worden geschapen. Dat lijkt mij niet verstandig. Het is wenselijk dat je het vertrouwen uitstraalt dat UNMIS de bescherming kan waarmaken en dat je niet door wapens te gaan dragen naar buiten toe de indruk wekt daar niet zo gek veel fiducie in te hebben. Dan vind ik dat je er niet naartoe moet gaan. Als je het besluit neemt om ernaar toe te gaan, dan moet het conform het heel verstandige VN-mandaat en dus zonder vuurwapens.

De heer Van Baalen (VVD): Dat betekent dus dat de militaire waarnemers ook wat hun uitmonstering betreft aanzienlijk verschillen van de protection force?

Minister Bot: Ik denk dat de minister van Defensie deze vraag beter kan beantwoorden dan ik, maar zover ik weet is het antwoord ja.

De heer Van Baalen (VVD): Ik vraag mij verder af of Bangladesh in staat is om de operatie in sector 1 te leiden.

Minister Bot: Wij zijn ervan overtuigd dat Bangladesh daartoe in staat is. Het land heeft in het verleden bij andere missies onder het bevel van de Afrikaanse Unie bewezen dat het betrouwbare troepen heeft die hun handwerk goed verstaan. Zij hebben ervaring; het zijn geen mensen die daar voor de eerste keer komen. Ook wat dat betreft zijn wij zeer zorgvuldig te werk gegaan. Ik heb er vertrouwen in dat dit goed zal geschieden.

De heer Brinkel (CDA): De minister zegt dat het niet dragen van een handvuurwapen duidelijk laat zien dat je waarnemer bent en dat dit vertrouwen uitstraalt naar de SPLM en het Sudanese leger. Is dat besef dat waarnemers een andere positie hebben dan leden van de protection force, ook aanwezig bij eenheden van de LRA?

Minister Bot: Wij hebben net gezegd dat de LRA helemaal geen rol speelt in dat gebied. Zoals ik net heb gezegd, zijn er helemaal geen clashes geweest met de LRA. De LRA zit heel ver weg van dat gebied, heeft ook geen enkele behoefte om eenheden van UNMIS aan te vallen. Dat hebben zij in het verleden niet gedaan; ik neem dus aan dat zij het ook nu niet zullen doen. De heer Brinkel hoeft niet bevreesd te zijn voor deze theoretische mogelijkheid. Nogmaals, de protection forces zijn er ook om deze waarnemers te beschermen. Dat zal dan ook gedegen en op een zorgvuldige manier gebeuren.

De heer Brinkel (CDA): De regering wekt dat gevoel zelf op door in de brief en in de beantwoording van de schriftelijke vragen gewag te maken van eenheden van de LRA in het gebied waarin Nederland moet opereren.

Minister Bot: Ik heb al gezegd dat de minister van Defensie hierop zal terugkomen. Ik kan de heer Brinkel zeggen dat er naar ons inzicht, zoals de situatie nu is, geen gevaar bestaat dat de LRA ook maar enig belang heeft om UNMIS aan te vallen. Het is een andere vraag of zij knokken met Sudanese troepen, maar ook dat is niet het geval. Het gaat om heel verspreide guerrillagroepjes. Nogmaals, er is geen belang voor de LRA om iets tegen UNMIS te ondernemen. Ik geloof dus ook niet dat het gewenst is, nog afgezien van alle andere elementen die ik heb genoemd, dat monitors hier gewapend aan gaan deelnemen.

Dan kom ik te spreken over de deelnemers uit andere landen. Duitsland neemt met 50 waarnemers deel, waarvan er al acht zijn ontplooid. De rest volgt spoedig. Daarnaast zijn er bijdragen van Australië, België, Canada, Denemarken, Griekenland, Ierland, Italië, Noorwegen, Polen, Roemenië en Zweden, alsmede uit vele andere landen uit Latijns-Amerika, Afrika, Azië en het Midden-Oosten. Deze missie wordt dus niet slechts door een paar landen gedragen. Er is ook gevraagd naar de Europese Unie. Het gaat hier om een VN-missie. In dat kader is er in Europese-Unieverband gevraagd wie bereid zijn om daaraan deel te nemen. Het blijkt dus dat een heel aantal Europese landen uiteindelijk binnen VN-kader en onder VN-mandaat hun steentje bijdragen. Het zou misschien aardig geweest zijn als... maar dat is niet het geval. Bovendien, als dat het geval was geweest, zouden wij er nu niet over hebben gesproken, want dan zou de Europese Unie vanuit Brussel hebben gezegd: zo is het en u gaat er maar naartoe.

De heer Bakker (D66): Of dat laatste zo is, weet ik niet. Volgens mij is de commissie-Van Baalen nu net aan het onderzoeken hoe het in zo’n geval moet gaan, maar dat terzijde.

De vraag is dan waarom er is geprobeerd om een missie onder EU-vlag tot stand te krijgen en waarom dat niet is gelukt. Het lijkt mij heel zinvol om het in Europees verband geprobeerd te hebben, maar wat is de reden geweest dat het niet is gelukt? Waarom liggen de belangen kennelijk zo dat men het niet heeft gewild? Dat vind ik raar. Ten aanzien van andere delen van de wereld kan ik mij dat nog voorstellen, maar juist niet ten aanzien van Sudan.

Minister Bot: Het besluit is vorig jaar door de VN genomen. Wij dienen ons te realiseren dat als de Europese Unie zoiets gaat doen, zij ook voor de protection force moet zorgen en dus ook voor, ik noem maar wat, de tienduizend Bangladeshi. Ik denk niet dat wij daarvoor de fondsen beschikbaar hebben. Het kan nu veel breder worden verdeeld. Dat is een van de redenen dat het niet is gelukt. Wij zitten nu met de feitelijke situatie dat het een VN-missie is. Ik heb al gezegd dat een groot aantal landen daaraan deelneemt. Het gaat erom dat het CPA goed kan worden uitgevoerd. Ik vind dat wij ons daarop moeten concentreren, want dat vind ik belangrijk.

Waarom hebben de permanente leden van de Veiligheidsraad geen militaire bijdrage geleverd? Zowel Rusland als China heeft militairen geleverd aan UNMIS, Rusland via de airforce en het transport, China via engineering en een logistieke bijdrage. Beide landen hebben echt militaire bijdragen geleverd aan de protection force, niet als waarnemers. Er zijn op dit moment genoeg waarnemers, namelijk 750, dus dat hoeft ook niet. De reden dat andere grote landen niet hebben deelgenomen, is deels gelegen in het feit dat zij al erg geëngageerd zijn in andere delen van de wereld en dat zij dit er niet nog eens bij kunnen hebben. Uiteindelijk komt het neer op de vraag of wij genoeg mensen hebben om deze missie goed uit te voeren. Ik denk dat dit het geval is.

Ik loop even mijn lijstje na om te kijken of ik alle vragen heb beantwoord. Tegen de heer Van Baalen zeg ik dat het inderdaad gaat om vijftien militairen en vijftien leden van de Koninklijke Marechaussee. Is Bangladesh robuust? Ja, daar kunt u van op aan. De heer Brinkel heeft gevraagd of het inderdaad de Koninklijke Marechaussee betreft. Het antwoord is ja. Over de extractie zal de minister van Defensie wat zeggen. Over de LRA hebben wij het gehad, net zoals over de VN-Veiligheidsraad.

Wordt Nederland alleen in sector 1 ingezet? Ja, inderdaad alleen in sector 1. SGVN Pronk heeft informele toezeggingen gedaan aan minister Kamp dat de VN bereid is om tegemoet te komen aan deze Nederlandse wens. Ik heb begrepen dat de heer Pronk in zijn antwoordbrief aan minister Kamp nogmaals aangeeft dat hij de Nederlandse wens begrijpt en dat hij de DPKO zal adviseren om eraan tegemoet te komen. Hij verwacht dat deze consultaties met de DPKO een positief resultaat zullen hebben. Nu wij ook de toezegging hebben gekregen dat een en ander in de praktijk zal worden geregeld... Ik begrijp best dat dit niet formeel kan worden toegezegd, want de Verenigde Naties gaan er in het algemeen van uit dat als er monitors worden geleverd, de VN bepalen hoe deze verdeeld worden en dat niet ieder land kan zeggen dat ze daar of daar naartoe willen. Wij hebben gezegd dat wij, gegeven het feit dat wij aan deze missie willen deelnemen, gaarne zouden zien dat het in één sector plaatsvindt, namelijk in Juba. Dat is inmiddels informeel toegezegd. Gezegd is dat hier in de praktijk geen moeilijkheden uit zouden ontstaan. Daar ga ik dus van uit. Dat betekent dat wij aan de ene kant de toezegging hebben en dat aan de andere kant de VN niet is genoopt om hun algemene beleid te doorkruisen door een precedent te scheppen. Dat is de huidige situatie.

De heer Koenders (PvdA): Ik zou graag precies weten wat de toezegging van de Verenigde Naties is op dit punt. Mij is dat echt onduidelijk. In de brief staat dat de Verenigde Naties bereid zijn om tegemoet te komen aan de Nederlandse wens. Dat is tot nu dus nog niet officieel bevestigd. Er is slechts sprake van een toezegging van de vertegenwoordiger van de secretaris-generaal in Khartoum, die daar overigens niet over gaat. Voor zover ik het kan overzien, is zo’n toezegging er helemaal niet. Ik zou graag weten of de Verenigde Naties inderdaad schriftelijk aan de minister persoonlijk hebben bevestigd dat zij afzien van het normale beleid om waarnemers in verschillende sectoren te zetten. Anders weet ik niet waarover wij besluiten aan het einde van deze sessie. Is er nu een formele toezegging om dit te doen en dus om een uitzondering te maken, of niet?

Minister Bot: Ik dacht dat ik daar heel duidelijk antwoord op had gegeven. Ik heb ook de context geschilderd. Er is een schriftelijke toezegging van de Verenigde Naties in de persoon van de speciale vertegenwoordiger, de heer Pronk, dat hij met DKPO daarover heeft gesproken en dat hij informeel de toezegging heeft gekregen dat er alleen ontplooid zal worden in die ene sector. Met andere woorden: dat in de praktijk zeker is dat wij alleen in die ene sector werkzaam zullen zijn. Terzelfder tijd heb ik de context geschilderd. Het algemene beleid van de VN is natuurlijk dat de VN bepalen waar de mensen worden gestationeerd. De VN willen dat beleid graag overeind houden en zeggen: informeel zeggen wij jullie toe dat het zo zal gaan – dat heeft de heer Pronk zelfs in een brief aan minister Kamp bevestigd – maar dat kan niet formeel, want dan wordt afgeweken van de algemene regels van de Verenigde Naties.

De heer Koenders (PvdA): Dan vind ik dat Nederland echt de verkeerde weg inslaat. De Nederlandse regering zegt: tegen het beleid van een zinnige missie in gaan wij eigen nationale caveats creëren en wij laten dat niet formeel toezeggen, maar slechts informeel doorschemeren. Dat vind ik echt een onjuist beleid. Ik snap ook niet dat de minister dat kan verdedigen.

Minister Bot: Ik vind het heel goed te verdedigen. Wij hebben de vraag voorgelegd aan de Verenigde Naties. Als de Verenigde Naties dat een onzinnige vraag zouden hebben gevonden, zouden zij hebben gezegd dat zij het niet doen.

De heer Koenders (PvdA): Dat doen zij in feite door geen formele toezegging te geven. Waarom wil de regering per se tegen het VN-beleid in een nationale caveat creëren terwijl iedereen die met waarnemersmissies bezig is, weet dat het onverstandig is om één nationaliteit in één regio te laten zijn? Is dat vanwege buitenlandspolitieke overwegingen of vanwege de interne politieke verhoudingen in dit parlement?

Minister Bot: Het heeft niets met interne politieke overwegingen te maken. Het is een besluit dat de Nederlandse regering heeft genomen omdat het om een kleine groep gaat van slechts vijftien waarnemers. Gegeven de omvang van het land – het is zo groot als Frankrijk – vinden wij het verstandig om geen versnippering te krijgen van een al klein contingent, ook gezien het feit dat Juba de hoofdstad wordt als het referendum goed loopt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): De minister spreekt van een informele toezegging. Die informele toezegging deelt hij nu wel formeel aan de Kamer mede. Daarmee wordt zij geformaliseerd en wordt een precedent geschapen, terwijl de minister zegt dat de VN het eigenlijk niet willen. Nu Nederland dit heeft gedaan, kunnen alle andere landen ook hun wensen uiten. Wat betekent dit voor de werkwijze van de VN?

Minister Bot: Ik begrijp de problemen niet. Wij hebben een informele toezegging gekregen, die ik aan de Kamer mededeel. Die vormt geen precedent. De Verenigde Naties stemmen er informeel mee in. De heer Pronk zegt dat toe. Ik heb uitgelegd wat het algemene beleid is. Ik heb ook uitgelegd waarom wij dat verstandig vinden, zowel omdat het om een kleine groep gaat als vanwege de logistieke problemen. Het is een gigantisch land; als er hier twee zitten, daar vijf en elders acht, moeten er overal voorzieningen worden geschapen. Het gaat om een periode van een jaar. Het is veel gemakkelijker om die kleine groep bij elkaar te houden en te voorzien van materieel, zodat de betrokkenen optimaal kunnen functioneren. Het gaat erom dat het CPA zo goed mogelijk wordt nagekomen. Ik denk dat dit een goede oplossing is, die ik hierbij aan de Kamer meedeel.

De heer Van Baalen (VVD): Is de minister het met de VVD-fractie eens dat als onze mensen worden uitgezonden, Nederland gewoon zijn eisen mag stellen, of dat nu in de VN is of elders, en dat het eigenlijk onbehoorlijk is om Nederland die mogelijkheid te ontnemen?

Minister Bot: Ik spreek liever niet van eisen in dit verband. Wij zijn bereid om mee te doen aan deze operatie. Er is een verzoek tot ons gericht. Wij zeggen daar ja op. Ik heb uitgelegd dat er een paar praktische overwegingen zijn waarom wij vinden dat het beter is om in dit geval als eenheid bij elkaar te blijven. Ik vind het dan heel gerechtvaardigd om zo’n verlangen aan de VN voor te leggen en te vragen of zij daarmee kunnen instemmen. Wij begrijpen het algemene beleid, maar wij vinden het in dit geval verstandiger om de al eerder genoemde redenen om... etc.. Als de Verenigde Naties daar dan geen probleem mee hebben, begrijp ik niet waarom wij er wel een probleem van zouden moeten maken.

Ik denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord. Als er nog vragen openstaan na de beantwoording van minister van Defensie en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, zal ik daar nog op ingaan.

Minister Kamp: Voorzitter. Zoals de woordvoerders zeiden, spreken wij vandaag over vijftien ongewapende militaire waarnemers, vijftien politiefunctionarissen en enkele stafofficieren in de hoofdkwartieren in Khartoum en Juba. Zoals collega Bot heeft gezegd, hebben wij ervoor gekozen om de zaken te concentreren in het zuiden van Sudan. Wij moeten ons goed realiseren dat wij spreken over vijftien ongewapende militaire waarnemers en eventueel vijftien politiemensen, dus over vijftien tot dertig functionarissen die over een groot gebied moeten worden verspreid. Het zuidelijke deel van Sudan is een gebied van 1050 kilometer lang en 350 kilometer breed. Dat is een enorm gebied. Als je daar vijftien mensen over moet verspreiden, is dat al heel wat. Daar komt nog bij dat wij die vijftien mensen niet alleen willen laten gaan. Wij willen ze minimaal met zijn tweeën bij elkaar hebben. Op grond van eerdere ervaringen die wij in Afrika hebben opgedaan, vinden wij het niet verantwoord om één Nederland gedurende een langere periode apart in Afrika neer te zetten. Dat blijkt in de praktijk niet goed uit te pakken. Dus wij willen minimaal twee man bij elkaar hebben. Dat betekent dat er maximaal zeven clubjes zijn van twee mensen. Als je die al verspreidt over een gebied van 1050 bij 350 kilometer, ben je al zeer ambitieus. Het lijkt mij weinig realistisch om ze over een nog veel groter gebied te verspreiden.

Wij hebben dus gekozen voor concentratie. Daarbij kan de vraag worden gesteld waarom wij voor het zuiden hebben gekozen. Dat hebben wij gedaan omdat daar onze ontwikkelingsinspanningen geconcentreerd zijn. Er komt ook een joint donor office. Dat betekent dat een aantal landen onder onze leiding de ontwikkelingsactiviteiten gaan coördineren. Het is gemakkelijk om dat als steunpunt te gebruiken om de militairen wat te ondersteunen. Verder lopen er twee dingen naar het zuidelijke gebied die een beetje lijken op wegen. Qua logistiek kunnen wij daar nog iets mee doen. Naar andere gedeelten van het land lopen vaak helemaal geen wegen. Een ander argument is dat wij die andere delen van het land zien als op termijn mogelijkerwijs minder stabiel dan het gedeelte waar wij gaan zitten. Om die redenen hebben wij voor het zuidelijke gedeelte gekozen. Dat is een zeer groot deel, al groot genoeg voor het kleine aantal militairen dat wij hebben. Die hoeven wij dan niet al te veel te spreiden. Met een flinke inspanning kunnen wij dit nog in de hand houden. Wordt het nog meer verspreid over het land, dan is het heel moeilijk om onze verantwoordelijkheid voor de militairen waar te maken.

De VN is daar niet heel blij mee, zoals collega Bot al zei. De VN heeft het liefst dat wij zeggen: hier heb je een aantal mensen, doe er maar mee wat je wil. Dat is echter niet in de geest van het toetsingskader dat onder leiding van de commissie-Bakker tot stand is gekomen. Daar zitten toch wat andere gedachten achter, met name dat je je verantwoordelijkheid in alle omstandigheden moet kunnen waarmaken. Wij hebben tegen de VN gezegd: prachtig dat u daar opvattingen over hebt, die respecteren wij zeer, maar gelet op het kleine aantal en de specifieke omstandigheden hopen wij dat het in de praktijk mogelijk zal zijn om er een zodanige invulling aan te geven dat de uitzending blijft binnen de lijnen die Nederland graag ziet. Als de force commander daarvoor een praktische oplossing vindt waarmee de VN geen problemen heeft en waarmee wij blij zijn, waarom zouden wij het dan niet zo doen?

De heer Koenders (PvdA): Kan de minister aangeven wat hiervan in militair opzicht het voordeel is? Hij zegt dat de ervaring in Afrika – alsof dat niet zou gelden voor Afghanistan, Irak of een ander deel van de wereld – leert dat het beter is als mensen bij elkaar blijven. Het is bijna een beetje komisch, alsof het gebied rond Juba niet al een gigantisch gebied is waar je elkaar ook niet elke avond tegenkomt om gezamenlijk erwtensoep te maken. De realiteit is dat het mij niet helder is om welke operationeel-militaire redenen Nederland zich distantieert van iets wat ook een ervaring is van waarnemersmissies, namelijk dat de troepen juist wel verspreid moeten zijn en dat zij juist wel gemengd moet zijn. Daar moet een heel sterke reden voor zijn. Ik vraag gewoon welke reden dat is.

Minister Kamp: Op het ministerie van Defensie en bij de krijgsmacht zijn wij geen kwajongens. Wij hebben op dit moment 1756 militairen in het buitenland. Wij hebben een gemiddelde ambitie van 2400 militairen gelijktijdig in het buitenland. Wij hebben al aan vele tientallen missies deelgenomen, klein en groot. Wij weten dat als er één militair gedurende een aantal maanden in een operationele omgeving op zichzelf staat, dat voor de desbetreffende persoon niet goed uitpakt. Ik noemde Afrika omdat wij daar de meeste kleine, verspreide missies hebben, maar de heer Koenders heeft gelijk: wat voor Afrika geldt, geldt ook voor Afghanistan en voor andere delen van de wereld. Wij zetten dus niet graag één militair apart weg. Wij willen graag dat ten minste twee, maar als het even kan nog een paar militairen bij elkaar zijn om elkaar te kunnen ondersteunen. Het gaat inderdaad om een bijzonder groot gebied. Het is ook een heel lastige operatie. Ik kan mij ook best voorstellen dat de heer Brinkel en anderen daar kanttekeningen bij hebben, maar het is wel belangrijk dat het gebeurt. Wij hebben gekeken hoe wij het in voldoende mate in de hand kunnen houden. Als wij het op deze manier doen, in een gebied waar wij veel ontwikkelingssamenwerking hebben, waar wij met andere landen samenwerken, waar wij een ontwikkelingssamenwerkingkantoor gaan leiden, waar er wat infrastructuur is, waar wij een beschermingsmacht hebben waarvan wij zeker weten dat hij goed is, dan komt er iets uit waarmee wij uit de voeten kunnen. Dat hebben wij gecommuniceerd met de VN. De VN vindt dat niet geweldig, maar in de praktijk waarschijnlijk wel acceptabel. Ik schat dus in dat het ons zal lukken om straks in januari de conclusie te trekken dat de hele beschermingsmacht in het zuiden is ingevuld. Er zijn nu 750 militairen. Dat moeten er in januari 1500 zijn. Als dat het geval is, zullen wij met de toestemming van de Kamer in staat zijn om daar 15 ongewapende militairen hun werk te laten doen.

Je kunt op twee manieren voor de veiligheid van je militairen zorgen. De ene manier is dat je het zelf doet. Dat kan Nederland heel goed. De andere manier is dat je het anderen laat doen. Wij kijken dan kritisch naar de vraag of die anderen dat goed genoeg doen. In dit geval heeft de VN gekozen voor ongewapende waarnemers. Wij hebben gezegd dat wij ongewapende militairen op zichzelf een beetje raar vinden, maar dat wij ermee instemmen als de VN daarop staat en er bovendien voor zorgt dat de ongewapende waarnemers altijd worden beschermd door gewapende militairen als zij erop uit gaan. Die constructie is eruit gekomen. Dat is de opzet van de VN. Wij willen daarin meegaan voor zover dat niet ten koste gaat van de veiligheid van onze mensen. Wij hebben vertrouwen in de toezegging dat onze militairen iedere keer zullen worden beschermd. Wij hebben vertrouwen in Bangladesh, want het zijn capabele militairen. Wij denken dus dat het zo kan.

De heer Brinkel (CDA): Ik hoor de minister heel goed. Hij zegt: wij kiezen er niet voor om de militairen te voorzien van een handvuurwapen, maar wij zorgen ervoor dat de bescherming plaatsvindt door anderen. Wat bedoelt de minister met de woorden dat de militairen «altijd» beschermd worden door de Bangladeshi?

Minister Kamp: Het is heel simpel. Onze ongewapende waarnemers gaan erop uit, en zij gaan er niet op uit zonder gewapende militairen om hen te beschermen.

Gevraagd is of er genoeg onderscheid zou zijn tussen de ongewapende waarnemers en de gewapende militairen daar omheen. Daarover kun je discussiëren. Onze militairen komen uit Nederland; de beschermers komen uit Bangladesh. Nu is daar nog een aardig verschil tussen te zien, maar ik weet niet hoe dat zich in de toekomst zal ontwikkelen. De uniformen zijn wat anders. De ene groep is gewapend, de andere groep is niet gewapend. Nog belangrijker is misschien dat de ene groep het centrum van de optocht vormt en dat de anderen zich daar omheen bewegen en zorgen voor de veiligheid. Op een gegeven moment komt men op het doel aan. Dan gaan de militaire waarnemers hun werk doen, terwijl de anderen, de beschermers, daarop wachten. Als het werk achter de rug is, gaan zij weer terug. Op zo’n manier probeer je dat te doen.

De heer Van Baalen (VVD): Er zijn ook gebieden waarin waarnemers een soort ijscopakken aan hadden. Dan kun je namelijk echt een verschil zien. In dit geval concludeer ik dat het verschil niet goed te zien zal zijn, zeker niet voor ongeoefende ogen. Dat leidt tot de volgende vraag. De Nederlandse militaire waarnemers voeren het persoonlijk wapen niet, dus hebben het niet mee op hun missie. Is dat wapen wel ter beschikking, mocht dit toch ooit nodig zijn? Kortom, zijn er in het kampement wapens beschikbaar?

De voorzitter: De heer Van Baalen vraagt of de militairen in gevechtstenue gaan dan wel in het witte tropenpak.

Minister Kamp: Het is zoals ik heb gezegd, maar de vraagstelling van de heer Van Baalen is natuurlijk niet belachelijk. Ik zal dit aspect dus nog wat nader bespreken, maar de opzet is zoals ik net heb gezegd. Ik geef het nog een keer extra aandacht tegen de achtergrond van wat de heer Van Baalen bewogen heeft om deze opmerkingen te maken. De militaire waarnemers hebben geen wapen bij de hand, niet op de plek waar zij gelegerd zijn en ook niet wanneer zij onderweg zijn. Er is gekozen voor militairen omdat zij de achtergrond, de deskundigheid, de discipline en het vermogen hebben om moeilijke omstandigheden te overleven, naast het vermogen om niet alleen samen te werken met beschermende militairen, maar ook met de twee groepen waarmee zij werken, namelijk de voormalige strijdende partijen. Niet alleen onze militairen zijn waarnemer. De clubjes bestaan uit twee van onze waarnemers, twee mensen van het voormalige SPLA, dus de zuidelijke groepering, en twee mensen van de voormalige noordelijke regering. Met elkaar gaan zij het waarnemerswerk doen. Zij worden beschermd door de Bangladeshi.

De heer Van der Staaij (SGP): Is het ook de praktijk bij waarnemers uit andere landen dat zij ongewapend zijn, of zijn er ook landen die de informele toezegging hebben dat zij wel met vuurwapens kunnen komen?

Minister Kamp: Nee. Het is absoluut zo dat alle militaire waarnemers ongewapend zijn.

De volgende vraag is wat de militairen precies gaan doen in het gebied. Ik heb al gezegd dat zij gaan samenwerken met voormalige strijders uit het zuiden en het noorden. Het feit dat daarmee wordt samengewerkt in het kader van VN-missie, is al van groot belang. Vervolgens wordt met de strijdende partijen het gebied in gegaan. Dan wordt gekeken of de afgesloten wapenstilstand wordt nageleefd, of de afgesproken verplaatsing en terugtrekking van de troepen plaatsvindt, of er gewapende eenheden in het gebied aanwezig zijn en zo ja, wie dat zijn en wat zij doen, of er ontwikkelingen in het gebied zijn waarover moet worden gerapporteerd, of het mogelijk is om het opzetten van de politie en krijgsmacht te ondersteunen en of er raad en ondersteuning kan worden gegeven op het vlak van civiele activiteiten zoals verkiezingen. Je gaat dus op een georganiseerde manier, met verschillende landen, het gebied in waar vroeger werd gevochten met als doel om te stabiliseren en op te bouwen. Dat moet je met elkaar doen: de voormalige strijdende partijen, de waarnemers en degenen die hen beschermen. De opzet die daarvoor is gekozen, is een opzet waarin ik geloof. Ik zie de risico’s in het gebied, waarover ik nog wat zal zeggen, maar ik vind de geboden bescherming door Bangladesh adequaat.

Over de risico’s in het gebied het volgende. De Lord’s Resistance Army is een paar keer genoemd. De LRA bestaat uit slecht bewapende, slecht georganiseerde boeven die bezig zijn met roofovervallen en die voortdurend proberen om zwakkeren te belagen om hun punten te scoren. Zij vallen echter geen militaire groeperingen aan. Sinds het einde van de burgeroorlog zijn er militairen in het gebied aanwezig. Zij zijn nog niet aangevallen. Wij hebben ook de indruk dat de LRA dat niet wil of kan. Als de situatie verandert, zullen wij kijken wat wij dan moeten doen. Met name de force commander zal dan gaan kijken wat er moet gebeuren. Tot dusver is het echter onze ervaring dat de LRA zich iedere keer richt op ongewapende mensen, mensen die met civiele taken bezig zijn en van wie zij gemakkelijk kunnen winnen. Zij hebben zelf weinig kracht te bieden.

De heer Van Bommel (SP): De minister benadrukt dat de LRA ongeorganiseerd en slecht bewapend is en meer kan worden gekenschetst door een term als boeven dan door een term als guerrilla. Tegelijkertijd wordt in de brief melding gemaakt van zaken die lopen tegen leiders van de LRA. Het Internationaal Strafhof wordt genoemd. Hoe zit het dan met militairen die deze leiders aantreffen? Hoe zit het dan met het risico dat er daadwerkelijk zou zijn in sector 1, waar de Nederlanders worden gestationeerd? In de brief wordt gezegd dat de LRA in sector 1 nadrukkelijk de aandacht vraagt. Dat zijn toch heel andere geluiden dan die de minister hier vandaag laat horen.

Minister Kamp: Natuurlijk vergt de LRA de aandacht. Collega Van Ardenne is er vele malen geweest, ikzelf enkele malen. Met name in het noorden van Oeganda, wat tegen Sudan aan ligt, zie je dat mensen die verspreid over kleine dorpjes woonden, nu samengetrokken zijn in grote opvangcentra waar zij door hun aantallen nog een beetje tegen de LRA beschermd hopen te zijn. Overal waar ongewapende mensen zijn, valt de LRA aan en probeert het de mensen te verdrijven en onrust te zaaien. Er is echter nooit sprake geweest van het aanvallen van troepen zoals die nu het gebied in worden gebracht, dus van echte professionele militairen. Ik kan het niet anders zeggen. Als een aantal boeven op deze wijze al jarenlang bezig is ten koste van de bevolking, is dat natuurlijk bedreigend en verontrustend, maar het is met name bedreigend en verontrustend voor de bevolking. Wij schatten op dit moment, op grond van onze ervaringen tot nu toe, in dat het niet bedreigend zal zijn voor professionele militairen zoals de Bangladesh-beschermingsmacht. Mocht de situatie in nieuwe omstandigheden bedreigend worden, dan zullen wij niet nalaten om daaruit conclusies te trekken.

De heer Brinkel (CDA): De minister zegt zelf dat het slecht bewapende en vooral ongeorganiseerde bendes zijn. Ligt daarin nu juist niet het risico? Slecht bewapend betekent in deze regio’s meestal bewapend met een kapmes. Ongeorganiseerd betekent niet vatbaar voor serieuze onderhandelingen en overleg. Is dat niet precies het risico waarmee wij hier te maken hebben?

Minister Kamp: Er is hier zeker een risico. Altijd als wij militairen sturen, zelfs ongewapende militairen die worden beschermd door militairen, is er sprake van een risico. Het gaat hier om een gebied waar 30 jaar lang oorlog is gevoerd. De oorlog is net afgelopen; wij gaan nu proberen om te stabiliseren en weer op te bouwen. Als de heer Brinkel vraagt of er een risico is, is het antwoord ja. Als hij vraagt of de LRA een militaire risico vormt voor de Bangladesh-militairen in sector 1, is mijn inschatting op grond van de ervaringen tot nu toe dat dit niet het geval is. Mocht blijken dat ik mij vergis, dan zullen wij ons aanpassen. Ik kan het niet anders zeggen dan ik het heb gezegd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): De MIVD is al een tijdje bezig in Afrika of is daar weer actiever geworden om er intelligence en informatie te verzamelen. Zullen deze activiteiten, gezien deze missie, versterkt doorgaan? Zo ja, zal die informatie dan ook aan de VN worden doorgegeven?

Minister Kamp: De MIVD is in dit gebied actief, niet alleen in het zuiden van Sudan maar ook in het omliggende gebied. Het is een aandachtspunt vanwege de ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten daar en vanwege de aanwezigheid van militairen. Als deze missie wordt uitgevoerd zoals wij ons hebben voorgenomen, met vijftien plus vijftien plus enkele functionarissen in de hoofdkwartieren, komt er nog wat meer focus op het gebied te liggen. Wij zullen ons best doen om zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen. Hoe meer Nederlanders daar zijn, hoe meer belang wij daarbij hebben en hoe meer aandacht wij daaraan zullen besteden.

Er is gevraagd naar de commandostructuur. Ook wat dit betreft, kan ik aansluiten bij datgene wat collega Bot heeft gezegd. Naast elkaar zijn er twee personen: de heer Pronk en de force commander. De force commander biedt de militaire lijn waarmee wij te maken hebben. Hij werkt op basis van wat hem is gezegd door de VN in New York. Wij hebben daar een helder commando aan. Ik heb al gezegd dat de Bangladeshi capabele soldaten zijn. Met deze structuur kunnen wij militair gezien uit de voeten.

De heer Bakker (D66): De minister zegt dat wij daarmee uit de voeten kunnen. Wat gebeurt er nu als de heer Pronk rechtstreeks onze commandant opbelt en zegt: ik wil dat jullie nu dit of dit doen? Ik neem toch aan dat de minister hem dan zal verzoeken om dit via de force commander te spelen. Ik herinner mij uit het verleden dat dit wel eens fout is gelopen.

Minister Kamp: Het is duidelijk dat wij de herinnering van de heer Bakker ook hebben. Die zit ons voor in het hoofd. Wij hebben nu een heldere commandovoering. Zodra die commandovoering niet helder is, hebben wij een groot probleem en zullen wij daarmee aan de gang gaan. De heer Pronk is een ervaren, capabele man. Ik denk dat hij zijn positie heel goed kan inschatten. Ik heb er dus vertrouwen in dat dit goed zal gaan. Het moet helder zijn dat zodra onduidelijkheid ontstaat over de commandovoering, wij direct een groot probleem hebben en wij direct zullen optreden.

Er is gevraagd hoe het zit met de extractie. Extractie betekent in dit kader de extractie van vijftien tot dertig Nederlanders die verspreid zitten over een gebied van 1050 bij 350 kilometer. Wij zijn dus in de eerste plaats afhankelijk van degenen die ons directe bescherming bieden, dus van de macht in onze sector: de Bangladesh-soldaten. Zij moeten in de eerste plaats voor de extractie zorgen. Gelet op hun aanwezigheid met 1500 beroepsmilitairen van goed niveau, denken wij dat zij dat kunnen. Mochten wij daarin teleurgesteld raken en mocht er toch iets extra’s nodig zijn, dan is er een reservebataljon bij de force commander dat ook hiervoor kan worden ingezet. Die optelsom van de beschermingsmacht in ons eigen gebied en de bescherming die de force commander extra ter beschikking heeft, is voldoende voor een behoorlijke extractie. Wij zijn daar dus tevreden mee.

Gevraagd is hoe het met de bescherming van de burgers zit. Ik weet niet of collega Bot daar al voldoende op geantwoord heeft; zo ja, dan fluit u mij maar af, voorzitter. Bescherming van de burgers is niet dé opdracht van de VN-operatie. De opdracht van de VN-operatie is dat de waarnemers in het gebied in staat worden gesteld om hun werk te doen. Die tienduizend militairen zijn niet naar Sudan gestuurd om de burgers te beschermen. Daarvoor is het land veel te groot, de verbindingen veel te slecht en wonen er veel te veel mensen. Dat kun je nooit met tienduizend mensen waarmaken. Je kunt in je werk natuurlijk wel dingen tegenkomen waarvan je zegt: dit kunnen wij niet laten lopen, hiertegen moeten wij optreden. De bevoegdheid is er om de militairen daartegen te laten optreden. Het is niet de taak waarvoor zij naar het gebied worden gestuurd, maar zij kunnen optreden als zij ermee worden geconfronteerd. Zo hoort het ook te zijn, denk ik.

De heer Bakker vroeg zich af of de Nederlandse militairen vier of zes maanden naar het gebied toegaan. Ik vraag hem om mij wat dat betreft nog wat ruimte te geven. Wij zijn bezig om dit nog uit te werken. De laatste tijd is ons uitgangspunt vier maanden als het gaat om fysiek zware operaties. Zes maanden is de wens van de VN. Wij zijn aan het kijken hoe wij op dit vlak tot een gezamenlijke conclusie kunnen komen. Op dit punt hoop ik dus op enig krediet van de kant van de Kamer.

De heer Bakker (D66): Ik had nog een vraag gesteld over de voorbereiding.

Minister Kamp: De voorbereiding van onze mensen zal adequaat zijn. Dat betekent dat wij ervoor zullen zorgen dat de mensen behoorlijk zijn voorbereid op het moment dat zij er naartoe gaan. Het is een specifieke missie met een klein aantal soldaten die in bijzondere omstandigheden komen te werken. Als zij weggaan, zullen wij nauwgezet bekijken of zij de voorbereiding inderdaad voor elkaar hebben. Dat is een essentieel onderdeel van onze besluitvorming.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven: Voorzitter. Nadat het vredesakkoord op 9 januari is afgesloten en ondertekend, wordt nu hard gewerkt aan de wederopbouw van Noord- en Zuid-Sudan. In het zuiden spreekt men soms gewoon van opbouw, want er was niets. Er is ook niets kapotgemaakt, zou je bijna zeggen. Er is aan van alles gebrek. De VN ziet toe op de wederopbouw en de uitvoering van het vredesakkoord. De VN ziet toe op de naleving van datgene wat is overeengekomen. UNMIS speelt daarin een ongelooflijk belangrijke rol. Zowel de waarnemingsmissie als de beschermingsmacht speelt een belangrijke rol in het stabiliseren van de regio en in het opvoeren van de druk op de partijen om de wederopbouw goed uit te voeren. Zij kunnen ook verifiëren of de partijen nakomen wat is toegezegd. Er gaat veel geld in om; het gaat om miljarden. De heer Van Bommel sprak er al over: in Oslo hebben wij een bedrag van $2,6 mld. toegezegd. Andere hoeveelheden dollars zijn afkomstig van de regering zelf. Ik heb het dan eigenlijk alleen nog maar over de komende jaren.

Nederland is een belangrijke financier van de wederopbouw. De heer Van Bommel heeft gevraagd hoe het staat met de andere financiers. Noorwegen, Zweden en een aantal andere donoren hebben al geld toegezegd en gestort, maar dat is nog niet voldoende. Er zijn twee grote trustfondsen opgezet, zowel voor het noorden als voor het zuiden. Daar moeten nu voldoende middelen in komen om tot uitvoering te kunnen overgaan. Op elk moment dat wij samen zijn, voeren wij de druk op bij de collega’s, maar het hangt natuurlijk van de bereidwilligheid van de donoren af om de financiering voor het einde van dit jaar beschikbaar te stellen. Nederland is een grote donor die in den breedte een rol wil spelen, niet alleen op het terrein van de sociaal-economische ontwikkeling. Bestuur, veiligheid en stabiliteit zijn natuurlijk ook belangrijk. Daarom is het van belang dat wij boter bij de vis leveren, dat als er een verzoek wordt gedaan om waarnemers te sturen, wij dan ook naar draagkracht met een aantal waarnemers in het gebied aanwezig zijn. Het is niet toevallig dat wij in Juba een gezamenlijk donorkantoor openen. Wij hopen dat in april te kunnen doen. Ik stel mij voor dat een delegatie van de Kamer daar eens naartoe gaat om te kijken op welke manier de VN-missie in Juba wordt aangevoerd en op welke manier wij gezamenlijk, en dat is nieuw, met een aantal belangrijke donoren in één kantoor de wederopbouw begeleiden samen met de Wereldbank en de VN.

De heer Van Bommel heeft gevraagd naar het perspectief. Zonder de UNMIS-operatie zou er geen perspectief zijn. Er zou geen perspectief zijn als wij geen beschermingsmacht of waarnemersmissie hadden. Deze missie is zeer essentieel om, zoals in het CPA is vastgelegd, in 2008 verkiezingen te hebben of om het referendum in 2011 te kunnen houden. Door de dood van John Garang, de oorspronkelijke rebellenleider van de SPLM, is het proces enigszins vertraagd, maar ik zie ook dat het weer wordt opgepakt. Het zuiden heeft nu een regering en parlement, het noorden heeft een gemengde regering en een gemengd parlement. Men pakt de uitvoering van het CPA heel conscientieus op. Dat betekent dat er voor zover wij het nu overzien, in 2008 verkiezingen zullen worden gehouden en in 2011 een referendum. Wij zitten dan nog met het grote probleem van de schuldkwijtschelding. De Britten zijn hier trekker in. Zij trekken het proces namens de internationale gemeenschap, de crediteuren. Nederland is ook een crediteur. Wij hebben gezegd dat zolang Darfur instabiel blijft en er nog geen zicht is op stabiliteit, wij nog niet overgaan tot het programma van schuldkwijtschelding. Wij hebben heel specifiek gezegd dat er ten minste twee opeenvolgende goede rapporten van de heer Pronk moeten zijn, zodat wij kunnen zien dat er inderdaad voortgang is in Darfur. Wij zijn nu bezig met de zevende onderhandelingsronde in Aboudja. Wij zetten echt alles op alles met de mensen die vanuit Nederland, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk actief zijn. Voor het eerst zijn nu ook de rebellenleiders zelf in Aboudja aanwezig. Dat is belangrijk, anders komen wij niet tot een akkoord. In de planning zit dat wij voor het einde van dit jaar, dus voor 31 december, tot een akkoord kunnen komen, maar veel hangt af van de bereidwilligheid van partijen. Als de situatie inderdaad wat stabieler wordt, zouden wij tot schuldkwijtschelding kunnen overgaan.

Er is gevraagd of UNMIS gereed is voor de vier miljoen ontheemden en de meer dan vijfhonderdduizend vluchtelingen die nog worden verwacht. Als UNMIS volledig is ontplooid, kan zij heel veel aan. De UNHCR, de IUM en andere organisaties moeten echter zorgen voor de ontvangst van de ontheemden en vluchtelingen. Er wordt met man en macht aan gewerkt. Het ziet er nu naar uit dat het mogelijk is om de opvang van deze vluchtelingen op een behoorlijke manier te regelen. Over de relatie en de samenwerking tussen UNMIS en AMIS is al het een en ander gezegd. In Europees verband hebben wij al veel gedaan om de capaciteit te versterken. Onlangs hebben wij een paar miljoen extra beschikbaar gesteld voor de capaciteit van AMIS. Nu wordt nagedacht over de vraag hoe de samenwerking kan worden geoptimaliseerd. Hier en daar wordt al gesproken over het opnemen van de AMIS-operatie in de UNMIS-operatie. Zo ver is het nog niet, maar er wordt wel verder gedacht dan de dag van vandaag.

De heer Koenders en mevrouw Karimi hebben gevraagd naar een operatie die vandaag niet op de agenda staat, maar vragen staat vrij. Zij wilden weten hoe het staat met de toezeggingen aan generaal Cammaert, die de MONUC-operatie in Oost-Congo leidt. Wij zijn met man en macht bezig om datgene wat de heer Cammaert heeft gevraagd, zo snel mogelijk bij hem te krijgen zodat zijn missie tot een succes kan worden gebracht. Het ligt op dit moment niet aan de Nederlandse regering. Wij hebben alles klaar. Wij wachten nu op instemming van de VN om onder andere stafkaarten te leveren. Daarvoor is een aanbestedingsprocedure nodig. Dat zijn de regels van de VN; niet de regels van Nederland. De inlichtingenmiddelen zijn beschikbaar, net zoals de financiële middelen. Het ligt nu bij de VN om de juiste procedures gereed te hebben, zodat wij generaal Cammaert en zijn missie voor de afronding van dit jaar kunnen ondersteunen. In Den Haag staat er dus niets in de weg.

Mevrouw Karimi heeft informatie over de internationale organisaties in het zuiden, waar veel kritiek zou zijn op het gebrek aan versterking van lokale capaciteit. Dat wordt nu juist op dit moment in het zuiden door het Multi Donor Trust Fund met de Wereldbank opgezet. Wij zijn in het kader van de decentralisatie volop bezig om de rechterlijke macht te ondersteunen, infrastructuur op te zetten, de private sector te ontwikkelen – waarbij ook rurale ontwikkeling een rol speelt –, te zorgen voor schoolboeken en medicijnen en de bestaande wegen en bruggen te upgraden. Daarbij schakelen wij ook de lokale capaciteit in, die daarmee dus wordt versterkt. Dat gaat niet over de hoofden van de lokale autoriteiten heen, maar gebeurt met inschakeling van de lokale overheden en de ngo’s. Wij richten ons met name op de drie achtergestelde staten Blue Nile, Kassala en Cordovan.

Ik meen dat hiermee alle vragen zijn beantwoord. Ik heb nog aanvullende informatie over de financiële middelen voor generaal Cammaert. Het gaat dan om middelen voor een fonds om de rebellen te faciliteren die zich melden voor demobilisatie en ontwapening, zodat zij onder meer voedsel krijgen om zichzelf een aantal maanden te kunnen redden.

De voorzitter: Ik geef de collega’s ieder een minuut om de minister van hun keuze een vraag te stellen die voor hun oordeelsvorming van belang is. Dat is dan de tweede termijn. Daarna krijgt u een derde termijn van één volzin met één komma erin om uw oordeel uit te spreken.

De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. De minister van Defensie heeft mij toegezegd dat hij gaat kijken of de uitmonstering van de militairen afwijkend kan worden gemaakt van die van de protection force. Die toezegging is voor mij voldoende om te volstaan met herhaling in dezen.

De heer Brinkel (CDA): Voorzitter. Ik dank de regering voor haar beantwoording en voor haar beschrijving van de veiligheidsomstandigheden waarin de Nederlandse militairen mogelijk komen te verkeren. Minister Kamp sprak uitgebreid over de veiligheid van de Nederlandse militaire waarnemers. Viel onder die beantwoording ook de veiligheid van de politiefunctionarissen? Daarvoor moet de missie naar de VN nog plaatsvinden. Wat zijn de verwachtingen van de regering op dit vlak? Bestaat er vertrouwen dat de uitkomst van die besprekingen voor de regering bevredigend zal zijn? Zo nee, dan zal naar ik aanneem geen sprake kunnen zijn van de uitzending van de politiefunctionarissen. Dan wordt immers niet beantwoord aan de criteria van het toetsingskader. Ik wil hier graag een duidelijke uitspraak van de regering over horen.

Het is goed om te horen dat de militaire waarnemers worden beveiligd door de protection force. Kan de regering ervoor instaan dat de veiligheid 24 uur per dag verzekerd is, ook als de betrokkenen niet in functie zijn?

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik wil de minister van Buitenlandse Zaken graag een paar aanvullende vragen stellen, omdat zijn beantwoording wat onduidelijkheid heeft veroorzaakt bij mijn fractie. Ik begin met het punt van het sturen van een nadere missie om een aantal zaken te verifiëren met betrekking tot de medische voorzieningen, de extractie en de beschermingsmacht. Komt de minister nog terug naar de Kamer met de uitkomsten van die missie zodat de Kamer zelf tot een beoordeling kan komen? Geldt hetzelfde eigenlijk niet voor de aanvullende voorwaarden die Nederland heeft gesteld over de stationering in één sector? Ik begrijp van de minister dat dit informeel is afgesproken en dat het nog moet worden geformaliseerd. Op dat punt kan het dus ook nog mislopen.

Minister Bot: Ter verduidelijking: die nadere missie gaat over de KMar en niet over de vijftien waarnemers. De heer Brinkel heeft daar ook naar gevraagd. Ik heb heel uitdrukkelijk gezegd dat de afspraak niet wordt geformaliseerd. Wij hebben de informele toezegging gekregen dat het om in één sector zal gaan. Ik heb heel omstandig uiteengezet wat de filosofie van de VN daarachter is.

De heer Van Bommel (SP): Dan blijft mijn vraag of in het voorliggende besluit de voorwaarde is opgenomen dat de Nederlanders in één sector komen, en of de regering terugkomt naar de Kamer indien dit niet het geval is. Ik zeg dit niet omdat het een eis van de SP-fractie is. Wat ons betreft, mogen de Nederlanders over meer sectoren worden verdeeld, maar mogen zij ook in één sector terechtkomen. Dat laatste zou echter afwijken van bestaande praktijken binnen de VN. De regering stelt deze eis, dus ik vraag wat die eis betekent.

Minister Bot: Zij komen in één sector. Mocht het anders lopen, dan kom ik terug.

De heer Koenders (PvdA): Voorzitter. Ik begrijp de toezeggingen over MONUC niet helemaal. Volgens mij hield het verzoek van de heer Cammaert iets heel anders in. Misschien ging het ook om stafkaarten, dat zou best kunnen. Ik hoop dat die aanbesteding niet te lang duurt, want dat kost weer levens. De vraag ging volgens mij ook over de militaire bijstand in termen van intelligence, waaronder de onderschepping van satelliettelefoons. Dat was de kern van het verzoek dat ook publiekelijk door de heer Cammaert is gedaan. Dat was de eerste prioriteit. Mijn vraag is of aan dat verzoek wordt voldaan.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Mij houdt eigenlijk nog maar één vraag bezig. Verder vond ik de beantwoording van de voorgelegde vragen vertrouwenwekkend. Ik had nog gevraagd hoe op zichzelf staand deze missie is. Als dit A is en wij zeggen daar ja tegen, volgt er dan ook nog een B waarop wij nu al voorsorteren? Of staat deze missie echt volstrekt op zichzelf?

Mevrouw Karimi (GroenLinks): Voorzitter. Ten eerste had ik ten aanzien van de MIVD-activiteiten gevraagd of de regering de informatie ruimhartig met de VN zal delen. Het is natuurlijk heel belangrijk dat ook de VN beschikt over deze informatie. Ten tweede wil ik reageren op het antwoord van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over het betrekken van lokale groepen bij ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten. Ik krijg gewoon andere informatie. Er wordt gezegd dat zeker bij de grote infrastructurele activiteiten voorbij wordt gegaan aan de behoeften van de lokale bevolking. Ik zou graag de toezegging van de minister willen hebben dat zij erop toeziet dat dit niet gebeurt. Ten derde sluit ik mij wat MONUC betreft aan bij de opmerkingen van collega Koenders. In de antwoorden die de regering ons geeft naar aanleiding van haar brief over de activiteiten in Afrika, staat op pagina 10 dat het onderzoek volop gaande is, dat dit onderzoek zal leiden tot conclusies en dat de Kamer dan zal worden geïnformeerd. Dat zijn heel geheimzinnige zinnen. Ik snapte dus niet zo veel van de antwoorden van de minister.

De heer Bakker (D66): Voorzitter. Ik kom kort terug op twee punten. Het eerste punt is de beschermingstaak. De zelfbescherming spreekt voor zich. Als het gaat om bescherming van de bevolking bij directe blootstelling aan fysiek geweld, zegt de minister van Defensie dat men dan de mogelijkheid heeft om te beslissen of men daar wat aan moet doen. Dat geloof ik graag, maar de vraag is natuurlijk wie op welk moment daartoe beslist en wat er gebeurt als de bevolking gaat vragen om beschermd te worden. Die situatie is voorstelbaar. Is dan helder wat op welk moment van wie verwacht wordt? En hoe ga je om met de verwachtingen van de bevolking?

Het tweede punt betreft de voorbereiding. Mijn vraag daarover betrof de mate waarin men zal zijn ingevoerd in de situatie ter plaatse, dus in de historie, de achtergronden en de complexiteit van het conflict. Ook is het belangrijk dat men weet wat men kan verwachten.

Minister Bot: Voorzitter. Ik kan vrij kort zijn. De heer Van der Staaij heeft gevraagd hoe op zichzelf staand deze missie is. Deze missie staat op zichzelf en is niet de voorbode van een grotere missie.

De minister van Defensie zal de vragen van de heer Bakker over de bescherming beantwoorden. Aan het begin heb ik het doel van deze monitormissie uiteengezet: het monitoren van een goede uitvoering van het CPA. Dat wil zeggen dat UNMIS het recht heeft om alle middelen te gebruiken om in de eerste plaats zichzelf te verdedigen als er aanslagen zouden plaatsvinden, en in de tweede plaats om ontheemden te beschermen. Er is geen sprake van een «mission creep», maar zij mogen zichzelf wel beschermen, want dat op zichzelf is natuurlijk al afschrikwekkend.

Minister Kamp: Voorzitter. Het onderscheid dat de heer Van Baalen wil zien tussen de militairen, is voor hem geen doel op zich. Het gaat hem om de veiligheid van de mensen. Ik zeg hem twee dingen toe: ik verdiep mij opnieuw in de wenselijkheid van het maken van onderscheid en, uitgaande van die eventuele wenselijkheid, in de beste vorm waarin dat kan worden geregeld.

Ik ben naar de heer Brinkel toe niet voldoende duidelijk geweest in het maken van onderscheid tussen de militaire waarnemers en de politie. Over de militaire waarnemers hebben wij afspraken gemaakt. Wij schatten in dat in januari zal blijken dat conform die afspraken kan worden gehandeld en dat de mensen kunnen worden uitgezonden zodra zij voldoende zijn voorbereid. Over de vijftien politiemensen zijn de afspraken die wij nodig vinden, nog niet gemaakt. Er zijn twee mogelijkheden: wij kunnen die afspraken maken of wij kunnen ze niet maken. Als wij de afspraken kunnen maken, moeten ze verder worden geconcretiseerd en moet daarover overeenstemming worden bereikt, ook op detailpunten. Dan kunnen de vijftien politiemensen worden uitgezonden. Ik kan op dit moment dus niet zeggen of die politiemensen daadwerkelijk zullen worden uitgezonden. Dat moet nog blijken zodra die afspraken naar onze tevredenheid zijn gemaakt.

De heer Brinkel vroeg ook of de veiligheid van de mensen die wij daar naartoe sturen, 24 uur per dag kan worden gegarandeerd. De mensen worden gehuisvest in kampementen die worden beschermd, die onder controle staan. Als de mensen erop uit gaan, worden zij ook beschermd. Dat is de veiligheid die geboden wordt en die zij ook nodig hebben.

Op de vraag van de heer Van Bommel over de inzet in één sector is collega Bot al ingegaan. Het is inderdaad een voorwaarde.

De heer Koenders heeft vragen gesteld over MONUC. Zoals collega Van Ardenne al zei, heeft de heer Cammaert om vier onderdelen gevraagd: betrokkenheid bij de ondersteuning van het nieuwe leger in Congo, voedsel voor de ex-rebellen, stafkaarten en intelligence-middelen. De heer Cammaert heeft zelf aangegeven dat het eerste onderdeel, de training van het nieuwe leger, op dit moment niet urgent is. Daarvoor zijn andere zaken beschikbaar; daar heeft hij Nederland niet echt voor nodig. Mevrouw Van Ardenne heeft al toegezegd dat zij het voedselfonds wil steunen. Daarmee is het wat ons betreft voor elkaar. Het is nu aan de VN om het geld in ontvangst te nemen en ervoor te zorgen dat het wordt aangewend. De stafkaarten zijn ook voor elkaar. Wij denken dat de aanbesteding in januari kan plaatsvinden. De kaarten gaan dan naar de heer Cammaert toe. Ook willen wij bijdragen aan de intelligence-apparatuur. Wij hebben de financiering rond en hebben dat aan zijn militaire lijn gemeld. Zodra die het in ontvangst neemt en doorgeleidt naar de heer Cammaert, kan deze daarmee uit de voeten. Ik verzoek de Kamer om niet specifiek in te gaan op de inhoud van de intelligence-ondersteuning.

De vraag van de heer Van der Staaij is al beantwoord. Zoals collega Bot zei, is dit een op zichzelf staande operatie.

Tegen mevrouw Karimi zeg ik dat als wij informatie hebben die van belang is voor de VN of voor welke van de samenstellende onderdelen van de VN-missie dan ook, wij die informatie zullen doorspelen. Ik heb er helemaal geen trek in om informatie voor mijzelf te houden die voor anderen van belang is.

De heer Bakker heeft een punt als het gaat om de beschermingsverwachtingen van de bevolking. Er kunnen grote problemen ontstaan als de bevolking van alles van de VN-militairen verwacht wat zij niet kunnen waarmaken. Dat is ook de reden dat de heer Pronk en de force commander in het gebied aanwezig zijn. Ik wil mij niet onttrekken aan de noodzaak om de opmerking van de heer Bakker van een adequaat antwoord te voorzien, maar wij stellen hier niet voor om mensen naar het gebied te sturen die deel uitmaken van de beschermingsmacht. Wij stellen voor om mensen daar naartoe te sturen als ongewapende militaire waarnemer en politieondersteuner. Daarvoor hebben wij die beschermingsmacht nodig. De beschermingsmacht geeft ons de bescherming die wij willen hebben. De leden van de beschermingsmacht kunnen in de dagelijkse praktijk worden geconfronteerd met dingen waarop zij adequaat moeten reageren. Dat kunnen zij ook. Verwacht op dit moment, aan het begin van de operatie, van mij niet het laatste antwoord op de vraag hoe de algemene situatie in het gebied zich ontwikkelt, hoe het met de verwachtingen en de noden van de bevolking gaat en welke effecten dat heeft op de operatie als geheel. Wij zijn alleen betrokken bij de militaire waarnemers en de politie. Laten wij er attent op blijven dat de VN, de heer Pronk en de force commander hiermee op een goede manier omgaan. Die attentie zeg ik hierbij graag toe.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven: Voorzitter. Mevrouw Karimi heeft een vraag gesteld over de wederopbouw. Wij staan nog aan het begin van de wederopbouw. Tot nu toe hebben wij een aantal quick-impactprogramma’s uitgevoerd om zichtbaar te maken bij de bevolking wat het verschil is tussen vrede en oorlog. Ik denk niet dat de bevolking daar optimaal bij betrokken is geweest, want dat duurt natuurlijk allemaal veel langer. Omdat ik dit een belangrijk punt vind, zeg ik de Kamer graag toe dat wij de lokale autoriteiten en de bevolking zo veel mogelijk betrekken bij de uitvoering van wederopbouwprogramma’s en dat wij de Kamer begin volgend jaar in een aparte brief over de wederopbouw zullen informeren. Wij zijn nu bezig om alles in elkaar te passen en te kijken hoeveel geld er is, welke programma’s er zijn en hoe wij die gaan uitvoeren. Zo kan de Kamer zicht krijgen op het traject voor de komende tijd. Wij zullen dan nog eens goed kijken naar de participatie van de bevolking, want ook ik vind dat zeer elementair. Ik teken er wel bij aan dat de capaciteit van de bevolking om deel te nemen aan dit soort processen niet optimaal is, maar waar het wel kan, zullen wij zeker kijken hoe wij de bevolking kunnen inschakelen.

De heer Brinkel (CDA): Voorzitter. Om tot een verantwoorde afweging te komen, vraag ik vijf tot tien minuten schorsing om te overleggen.

De voorzitter: U krijgt maximaal tien minuten voor overleg.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. Volgens mij is het een heel heldere en duidelijke keuze. Naar aanleiding van de beantwoording van de regering kan de VVD-fractie deze missie onder de genoemde voorwaarden van harte steunen.

De heer Brinkel (CDA): Voorzitter. Mijn fractie heeft in eerste termijn een aantal voorwaarden en vragen gesteld. De regering is daar uitgebreid op ingegaan, maar met name op het punt van de veiligheidsgaranties hebben wij niet helemaal gekregen wat wij wilden. Minister Kamp heeft een aantal strikte voorwaarden genoemd waaronder de vijftien militaire waarnemers worden uitgezonden. Ik citeer met name uit zijn beantwoording in tweede termijn: zij worden gehuisvest in bewaakte kampementen en zij gaan er alleen op uit als zij beschermd zijn. Die duidelijke voorwaarden in aanmerking nemend, gaat de CDA-fractie akkoord met de uitzending van de vijftien militaire waarnemers.

De afspraken met betrekking tot de politiemensen moeten nog worden gemaakt. Daarvoor gaat er een missie naar de Verenigde Naties. Dat betekent voor de CDA-fractie dat zij op dit moment nog niet haar instemming wil geven voor de uitzending van de vijftien politiefunctionarissen. Wij vragen de regering om de Kamer te rapporteren en in te lichten over de exacte afspraken die tegen die tijd worden gemaakt met de Verenigde Naties, zodat de Kamer daarover haar oordeel kan geven.

De heer Koenders (PvdA): Het gaat om vijftien mensen en de regering heeft duidelijke antwoorden gegeven. Dit is bijna onbegrijpelijk. Ik geloof dat het nu zo langzamerhand coalitiepolitiek wordt. Wij hebben het hier wel over de uitzending van mensen. Wij krijgen hier elke week discussies tussen partijen over uitzendingen met kulargumenten, om het maar eens fors te zeggen. Kan de heer Brinkel nu eens precies aangeven welke voorwaarden voor de huidige missie volgens de CDA-fractie moeten worden aangepast? Dan weten wij dat allemaal; anders kunnen wij hier in het kerstreces weer terugkomen.

De heer Van Baalen (VVD): Volgens mij heeft de minister van Defensie duidelijk gezegd dat indien de afspraken met de VN niet kunnen worden gemaakt, die vijftien personen niet zullen worden uitgezonden. De CDA-fractie heeft haar toezeggingen in feite al binnen. Dan vind ik dit een niet te begrijpen verhaal.

Minister Bot: Mag ik het zo interpreteren dat als al deze garanties worden verkregen, net zoals wij ze hebben verkregen voor de vijftien militairen, wij er dan niet meer over hoeven te rapporteren en dat het sous-entendu is dat wij daarnaar streven? Wij hebben die garanties al in onze zak, maar zij moeten nog worden geformaliseerd. Het lijkt mij een handiger benadering om te zeggen: als het zo is zoals wij gezegd hebben en wij krijgen die garanties ten aanzien van de veiligheid, de medische verzorging en de extractie, dan kan de CDA-fractie akkoord gaan. Als het niet zo is, komen wij er uiteraard op terug.

De heer Brinkel (CDA): De heer Koenders had het over kulargumenten. Ik vind dat geen enkele verantwoordelijke politieke partij de zorg over de veiligheid van uit te zenden militairen kan afdoen als een kulargument. De heer Koenders laat daarmee zien hoe er in de Partij van de Arbeid werkelijk wordt gedacht over de veiligheid van uitgezonden militairen. Ik vind dat een woordgebruik dat niet in dit debat past. Het gaat inderdaad om de uitzending van mensen. Het kan mij niet schelen of het om vijftien of om duizend mensen gaat. Het gaat er in alle gevallen om, zoveel mogelijk duidelijkheid vooraf te creëren zodat er sprake is van een verantwoorde uitzending van militairen. Daarvoor hebben wij het toetsingskader. Waarom zou de regering anders opnieuw naar de Verenigde Naties gaan, behalve om te kijken of de uitzending van de politiefunctionarissen zal voldoen aan het toetsingskader? Dus ik neem niets terug van datgene wat ik daarnet heb gezegd. Wij kunnen op dit moment niet zo maar instemmen met de uitzending van vijftien politiefunctionarissen. De regering kan dat kennelijk ook niet, want zij wil terug naar de Verenigde Naties. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de regering daarover rapporteert aan de Kamer.

Minister Bot: Mag ik het dan zo verstaan dat, als aan al deze eisen is voldaan, de regering dit schriftelijk dient te bevestigen?

De heer Brinkel (CDA): Graag. Dan zal de CDA-fractie zorgvuldig naar die formulering kijken, zoals de minister dat van ons gewend is. Dan zullen wij op grond daarvan procedureel besluiten wat wij nodig vinden.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Rekening houdend met de aspecten uit het toetsingskader kan mijn fractie instemmen met het zenden van militaire waarnemers. Ten aanzien van het zenden van politiefunctionarissen heb ik goed gehoord wat zowel in tweede termijn als in derde termijn door de regering is gezegd, namelijk dat er nadere garanties komen op het punt van de medische voorzieningen, de beschermingsmacht en de extractie en dat de Kamer daarover nader wordt gerapporteerd. Onder die voorwaarden kan toestemming worden verleend voor deelname door Nederlandse politiefunctionarissen aan de waarnemingsmacht. Onder die voorwaarden kan mijn fractie instemmen met beide besluiten.

De heer Koenders (PvdA): Voorzitter. Misschien is het, gezien de eerdere woordenwisseling, goed om nog even te melden dat ook de Partij van de Arbeid alleen mensen uitzendt onder verantwoorde risicoprofielen. Dat betekent dus dat wij dat niet gemakkelijk doen. Dat is ook bekend. Het enige wat ik nogmaals wil opmerken, is dat hetgeen de minister van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd in tweede termijn, niets verschilt van hetgeen nu nog eens extra wordt gevraagd. Daarom vind ik dat een kulargumentatie. Daar blijf ik aan vasthouden.

Mijn fractie vindt het positief dat de regering nu een bescheiden begin maakt met het opnieuw ontwikkelen van militaire activiteiten in Afrika. Wat ons betreft, smaakt dat naar meer, juist vanwege de enorme behoeftes in Afrika. Wij stemmen dus volledig in met deze missie op dit moment.

Mevrouw Karimi: Voorzitter. Deze missie is politiek zeer wenselijk. Het is wenselijk dat er eindelijk stabiliteit komt in een gebied waar jarenlang burgeroorlog is gevoerd. Het is politiek gezien dus heel goed te ondersteunen. Het mandaat is duidelijk. Het is gebaseerd op een VN-resolutie. De minister van Defensie noemde de bescherming «adequaat». Ik vond zijn beantwoording overtuigend. De risico’s zijn aanvaardbaar. Namens de GroenLinks-fractie kan ik dus volmondig mijn steun betuigen aan deze missie. Ik moet zeggen dat ik de uitspraak van de CDA-fractie dat wij niet zo maar kunnen instemmen met uitzending, vind getuigen van een groot wantrouwen ten opzichte van het kabinet. Volgens mij hebben de drie bewindspersonen die hier vandaag aanwezig zijn, heel duidelijk gemaakt hoe zorgvuldig zij met het besluit zijn omgegaan. Er is anderhalf jaar onderzoek naar gedaan. De CDA-fractie laat hier zien dat Afrika voor haar geen enkele prioriteit heeft. Dat is duidelijk geworden.

De heer Brinkel (CDA): Dat heeft natuurlijk helemaal niets met wantrouwen ten opzichte van het kabinet te maken. Het heeft te maken met de verantwoordelijkheid die je als volksvertegenwoordiger hebt om te zorgen voor een verantwoorde uitzending van Nederlandse militairen. Die verantwoordelijkheid heb ik met mijn inbreng willen nemen.

De heer Bakker (D66): Voorzitter. De D66-fractie is blij dat het kabinet de Kamer heeft voorgesteld om onder verantwoorde condities een bijdrage te leveren aan een missie in Afrika. Onze prioriteit daarvoor hebben wij al eerder aangegeven. Gelet op alle antwoorden en de overige informatie die het kabinet ons heeft verstrekt, ben ik blij dat ik kan bijdragen aan het brede draagvlak in deze Kamer voor de missie. Dat geldt voor de vijftien militairen, maar ook voor de vijftien politiewaarnemers, omdat ik er graag zonder verdere woorden van uitga dat de regering haar woorden waarmaakt. Zij zegt zelf dat de voorwaarden in wezen al toegezegd zijn, maar zegt daar ook bij dat die voorwaarden vervuld moeten zijn om daadwerkelijk te kunnen overgaan tot uitzending. Ik heb op dat punt dan ook geen behoefte aan overbodige dikdoenerij.

De voorzitter: De fracties van de SGP en de LPF hebben mij verzocht, mede te delen dat ook zij volledig instemmen met de uitzending van de Nederlandse militairen en de Koninklijke Marechaussee naar Sudan. Geconcludeerd kan worden dat een ruime meerderheid van de Tweede Kamer volledig instemt met de missie en dat de CDA-fractie een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de inzet van de Koninklijke Marechaussee. Ik stel vast dat de regering het volgende heeft toegezegd:

De Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met de VN over de beveiliging en medische ondersteuning van de uit te zenden Nederlandse politiefunctionarissen;

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal de Kamer begin 2006 in een brief informeren over de wederopbouwhulp voor Sudan.

Ik sluit deze vergadering met het uitspreken van woorden van sterkte. Ik wens de Nederlandse militairen succes en een behouden terugkeer in het vaderland.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

De Haan

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Albayrak

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (groep Nawijn), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Van der Laan (D66), Hirsi Ali (VVD), Samsom (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Jonker (CDA).

Plv. leden: Van Fessem (CDA), Dijksma (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Van Schijndel (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Waalkens (PvdA), Dittrich (D66), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Kortenhorst (CDA), Oplaat (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Klaas de Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD).

Plv. leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Lenards (VVD), Halsema (GroenLinks), Fierens (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Kraneveldt (LPF), Smilde (CDA), Hermans (LPF), Vendrik (GroenLinks), Knops (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA), Veenendaal (VVD).

Naar boven