30 070
Wijziging van de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

De onderhavige wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) is aangekondigd in de nota Nieuw stelsel bewaken en beveiligen (in het vervolg: nota B&B), die op 20 juni 2003 door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden (Kamerstukken II 2002/2003, 28 974, nrs. 1 en 2). In de nota B&B worden de voornemens met betrekking tot een nieuw stelsel van bewaken en beveiligen uiteengezet. Uitgangspunt van het nieuwe stelsel is dat de verantwoordelijkheid voor de eigen veiligheid primair ligt bij de burger zelf, de organisatie waartoe deze behoort (zoals het bedrijf waar hij werkzaam is) en het decentrale gezag. In aanvulling daarop is er sprake van een bijzondere verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor een bepaalde groep personen, objecten en diensten, vanwege het nationale belang dat met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid. Deze personen, objecten en diensten worden opgenomen in een limitatieve lijst, die onder verantwoordelijkheid van de ministers van BZK en van Justitie wordt vastgesteld. Het bij koninklijke boodschap van 17 maart 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten (Kamerstukken II 2004/05, 30 041, nrs. 1–4) verschaft in de voorgestelde artikelen 15a alsmede 6 en 38 een wettelijke grondslag voor de aanwijzing van de objecten en diensten onderscheidenlijk de personen die in de limitatieve lijst worden opgenomen.

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten (in het vervolg: de diensten) zijn op verschillende manieren bij het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen betrokken. In de eerste plaats fungeren zij als leverancier van informatie. Evenals bijvoorbeeld het KLPD en de BVA's leveren zij gevraagd en ongevraagd informatie aan de Nationaal Coördinator Bewaking Beveiliging (NCBB). Het gaat dan in de terminologie van de nota B&B om dreigingsmeldingen en dreigingsinschattingen. Deze informatie is gebaseerd op het onderzoek dat de diensten op grond van hun bestaande taakopdracht verrichten in het belang van de nationale veiligheid (artikelen 6 en 7 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002). Ten behoeve van het opstellen van deze informatie zal binnen het bestaande onderzoek een zekere accentuering plaats vinden doordat gericht wordt nagegaan in hoeverre vanuit de onderzochte personen en organisaties dreigingen uitgaan in de richting van de personen, objecten en diensten die op de limitatieve lijst voorkomen. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om een toespitsing binnen de bestaande wettelijke taken waarvoor geen aanvullende wetgeving nodig is.

In de tweede plaats krijgen de diensten tot taak op verzoek van de NCBB dreigingsanalyses op te stellen met betrekking tot de dreigingen die zich op hun terrein, de nationale veiligheid, voordoen. De Nederlandse politie, meer in het bijzonder de KLPD, krijgt tot taak dreigingsanalyses op te stellen met betrekking tot dreigingen die zich voordoen op het gebied van de openbare orde (zoals rellen) en het strafrecht (criminaliteit). De begrippen dreigingsanalyse en risicoanalyse worden hier gebruikt overeenkomstig de omschrijving in de nota B&B.

Bij een dreigingsanalyse, een analyse van concrete en potentiële dreigingen tegen één of meer bepaalde personen, objecten of diensten op de limitatieve lijst, staat zowel de bedreigde persoon, object of dienst als de bedreiger centraal.

In de derde plaats krijgt de AIVD, als enige dienst, tot taak risicoanalyses op te stellen. Bij risicoanalyses worden niet alleen concrete en potentiële dreigingen geanalyseerd, maar worden ook de mogelijkheden van de bedreigde persoon, object of dienst om zich tegen deze bedreigingen te weer te stellen, het zgn. weerstandsvermogen, in beschouwing genomen. Het risico ligt dan in de mate waarin de weerstand tekort schiet tegen een bepaalde dreiging. Anders dan de dreigingsanalyse betreft de risicoanalyse alle terreinen waarop zich een dreiging kan voordoen, dus zowel de nationale veiligheid als de criminaliteit en de openbare orde. Relevante informatie op deze laatste twee gebieden zal tijdig door de politie (KLPD) aan de AIVD verstrekt worden.

Overigens wijzen wij erop dat in voorkomende gevallen de AIVD ook ten behoeve van de bewaking en de beveiliging van personen, objecten en diensten met een militaire relevantie de risicoanalyse zal opstellen. Door het vervaardigen van risicoanalyses ten behoeve van het stelsel onder te brengen bij de AIVD wordt optimaal gebruik gemaakt van de bundeling van expertise ten aanzien van deze specialistische taak bij deze dienst en wordt versnippering voorkomen. In het geval dat de NCBB verzoekt om een risicoanalyse ten aanzien van een persoon, object of dienst met een militaire relevantie zal concrete informatie over het weerstandsvermogen daartoe door de betreffende (doorgaans militaire) instanties verstrekt worden, zoals ook niet-militaire instanties dit soort informatie ten behoeve van het stelsel zullen verstrekken. Dreigingsinformatie zal in deze gevallen veelal mede van de MIVD afkomstig zijn.

Bij het opstellen van de dreigings- en risicoanalyses in het kader van het stelsel is uiteraard steeds het bestaande dreigingsbeeld het uitgangspunt. Daartoe zal informatie verzameld moeten worden over de betrokken persoon, het betrokken object of de betrokken dienst. Tevens zal nagegaan worden welke informatie over dreigingen ten aanzien van deze persoon, dit object of deze dienst bij de diensten, bij de politie en bij het Openbaar Ministerie aanwezig is. De relevante informatie zal rechtstreeks tussen deze organisaties gewisseld worden, waarbij de NCBB tot taak heeft ervoor zorg te dragen dat deze informatie-uitwisseling inderdaad tot stand komt en optimaal verloopt.

Het is mogelijk dat de verkregen informatie het noodzakelijk maakt dat de diensten ten behoeve van het opstellen van een dreigings- of een risicoanalyse onderzoek doen, ook in gevallen dat zij daar op grond van hun bestaande taakomschrijving niet toe gelegitimeerd zijn, zoals hierna nader zal worden toegelicht. Het uiteindelijke resultaat, dus de dreigings- of de risicoanalyse, wordt door de betrokken dienst direct aangeleverd aan de NCBB.

Met het onderhavige wetsvoorstel wordt aan de taakomschrijvingen van de diensten een nieuw onderdeel toegevoegd. Het nieuwe taakonderdeel zal een meer expliciete wettelijke basis bieden voor de werkzaamheden in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen welke thans nog op de bestaande taakonderdelen worden gebaseerd. Voorts zal het een wettelijke basis gaan vormen voor werkzaamheden in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen welke thans niet kunnen worden uitgevoerd omdat de huidige taakomschrijving zich daartegen verzet (zie hieronder).

De risicobenadering

In de nota B&B wordt erop gewezen dat in het stelsel bewaken en beveiligen niet zal worden volstaan met het reageren op concrete dreigingen, maar dat in het kader van een risicobenadering een bredere analyse van mogelijke dreigingen en risico's zal plaatsvinden. In het kader van het opstellen van dreigings- en risicoanalyses zullen de diensten dan ook gegevens moeten verzamelen en vastleggen ook zonder dat er sprake is van een concrete dreiging. Deze gegevens worden verzameld met als uitgangspunt de (potentieel) bedreigde, dat wil zeggen de persoon, het object of de dienst ten behoeve waarvan een dreigings- of een risicoanalyse wordt opgesteld. Het kan dan gaan om gegevens betreffende de betrokken persoon, object of dienst zelf, maar ook om de omgeving ervan. Daaronder kunnen dan zowel de fysieke (buren), de sociale (familie, vrienden) als de organisatorische omgeving (collega's) vallen. Ook kan het wenselijk zijn na te gaan uit welke hoek het voorstelbaar is dat er een dreiging ten opzichte van het object van de dreigings- en risicoanalyse uit zou kunnen gaan.

Met name de taakomschrijving van de AIVD gaat niet uit van een risicobenadering maar is typisch dreigingsgericht. Op basis van de zgn. a-taak (artikel 6, tweede lid, onderdeel a, WIV 2002) kan de AIVD in het belang van de nationale veiligheid onderzoek verrichten (en gegevens vastleggen) met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Voor onderzoek op basis van deze taak is dus een aanleiding nodig op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een concrete dreiging tegen de genoemde belangen.

Het opstellen van dreigings- en risicoanalyses ten behoeve van het stelsel van bewaken en beveiligen brengt met zich mee dat de AIVD gegevens moeten kunnen verzamelen en vastleggen omtrent personen ook in gevallen waarin dat op grond van zijn huidige taakomschrijving niet mogelijk is, omdat er nog geen sprake is van een concrete dreiging. Het nieuwe taakonderdeel van de AIVD omvat die mogelijkheid.

Begrenzingen van de nieuwe taak

Het verzamelen en vastleggen van gegevens omtrent personen betekent een inbreuk maken op hun persoonlijke levenssfeer. Het nieuwe taakonderdeel brengt een beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer met zich mee die niet afgeleid kan worden uit de bestaande taakomschrijving. Zowel de Grondwet als het EVRM vereisen een expliciete wettelijke grondslag voor inbreuken op het recht op privacy. Voorts dient deze inbreuk op grond van het EVRM noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving in het belang van (o.m.) de nationale veiligheid. Dat brengt met zich mee dat de burger moet kunnen weten in welke gevallen, met welke middelen en onder welke voorwaarden de diensten een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer kunnen maken. Om de begrenzingen van dit nieuwe taakonderdeel aan te geven is bij de wettelijke formulering nauw aangesloten bij het feit dat deze taak niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen. Gelet op deze positie is het nieuwe taakonderdeel beperkt tot in de eerste plaats de personen, objecten en diensten die onder verantwoordelijkheid van de ministers van BZK en Justitie zijn aangewezen, de zgn. limitatieve lijst. In de tweede plaats is het nieuwe taakonderdeel beperkt doordat dreigings- en risicoanalyses niet worden vervaardigd voor alle personen, objecten en diensten die op de limitatieve lijst voorkomen, maar uitsluitend wanneer dat door de beide betrokken ministers noodzakelijk wordt geoordeeld en zij de diensten daarom verzoeken. In de derde plaats wordt het nieuwe taakonderdeel nader ingekaderd doordat de diensten uitsluitend op grond van dit taakonderdeel gegevens gaan verzamelen als dat noodzakelijk is met het oog op het opstellen van een verantwoorde dreigings- en risicoanalyse in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen. Dit onderzoek (de in de wettekst gehanteerde term gegevens verzamelen heeft betrekking op het verrichten van eigen onderzoek door de diensten, zoals ook bijvoorbeeld het geval is in artikel 17 WIV 2002) zal noodzakelijk zijn als het op basis van de uit de beschikbare bronnen binnengekomen informatie voorstelbaar is dat bepaalde personen een gevaar vormen voor de persoon, het object of de dienst waarvoor de dreigings- of risicoanalyse wordt opgesteld, zonder dat voldaan is aan de criteria die onderzoek door de diensten op basis van hun andere taken legitimeren. Het onderzoek zal er dan op gericht zijn vast te stellen in hoeverre er feitelijk sprake is van een risico, waarmee in de dreigings- en risicoanalyse rekening moet worden gehouden. Voor zover het gaat om een dreiging die uit de criminele of de openbare orde sfeer komt, zal het onderzoek uiteraard tot de taak van de politie behoren en zal deze de diensten daarover tijdig informeren.

Taakomschrijving MIVD

Ook voor de MIVD is een nieuw taakonderdeel aan de bestaande taakomschrijving in artikel 7 WIV 2002 toegevoegd. Het nieuwe taakonderdeel vormt een meer expliciete basis voor door de MIVD te verrichten dreigingsanalyses naar concrete en potentiële dreigingen in het kader van het nieuwe stelsel bewaken en beveiligen. In lijn met hetgeen is aangekondigd in de nota «Nieuw stelsel bewaken en beveiligen» (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 974, nr. 2) bevat het nieuwe taakonderdeel voor de MIVD alleen een basis voor de dreigingsanalyses. Risicoanalyses zullen slechts door de AIVD worden opgesteld.

Overigens laat de opname van het nieuwe taakonderdeel onverlet dat er door de MIVD buiten het kader van het nieuwe stelsel bewaken en beveiligen op basis van andere taakonderdelen analyses kunnen worden uitgevoerd naar dreigingen. Anders dan bij de AIVD kunnen die analyses op de reeds bestaande taakonderdelen zien op zowel concrete als potentiële dreigingen. De MIVD heeft ingevolge artikel 7, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, tot taak: het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden. Anders dan bij AIVD is derhalve het uitgangspunt om een onderzoek te kunnen verrichten niet de bedreiger, maar is bij de huidige taakomschrijving van de MIVD het uitgangspunt het bedreigde (nl. de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht). Voorts laat de taakomschrijving van de MIVD (anders dan het taakonderdeel van de AIVD) de ruimte om ook wanneer er nog geen concrete aanleiding is onderzoek te verrichten. Het taakonderdeel van de MIVD spreekt niet over «activiteiten die aanleiding geven», maar over «onderzoek ter voorkoming van activiteiten».

Bij de buiten het kader van het stelsel door de MIVD te verrichten analyses naar bedreiging kan bijvoorbeeld worden gedacht aan die situaties waar het tot de krijgsmacht behorende objecten en personen betreft ten aanzien waarvan het door de minister van Defensie wenselijk wordt geacht dat door de onder hem ressorterende MIVD een onderzoek naar zowel concrete als potentiële dreigingen naar die objecten (sabotage, vernielingen) of personen wordt uitgevoerd ingevolge de wettelijke taakopdracht van artikel 7, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, WIV 2002.

Voorts kan worden gedacht aan het doen van onderzoek naar concrete of potentiële dreigingen voorafgaand aan een bezoek aan een niet aangewezen militair object. Ook hier kan het niettemin wenselijk worden geacht dat de MIVD ingevolge de wettelijk taakopdracht van artikel 7, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, WIV 2002 een onderzoek verricht naar zowel concrete als potentiële dreigingen in verband met dat bezoek aan het militaire object.

Indien het gaat om (een bezoek aan) militaire troepen die in het kader van de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde zijn uitgezonden, zal bovendien artikel 7, tweede lid, onderdeel a, sub 2°, in combinatie met artikel 7, tweede lid, onderdeel c, sub 3°, WIV 2002 een basis kunnen bieden voor een analyse van zowel concrete als potentiële bedreigingen (in verband met dat bezoek).

Een analyse van artikel 13 WIV 2002 (verwerking persoonsgegevens) in relatie tot de taakomschrijving van de MIVD is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 13 (artikel I, onderdeel E, onder 2).

Onderzoeksmiddelen

Volgens de uitgangspunten van het nieuwe stelsel zal het onderzoek dat de diensten gaan verrichten ten behoeve van het opstellen van dreigings- en risicoanalyses uitsluitend bestaan uit het raadplegen van open en gesloten bronnen en het horen van informanten. Het inzetten van bijzondere inlichtingenmiddelen is in dit kader uitdrukkelijk niet toegestaan. De nieuwe e-taak van de AIVD en f-taak van de MIVD worden dan ook niet opgenomen in artikel 18 dat regelt voor welke taken de diensten gebruik kunnen maken van bijzondere bevoegdheden. Wel kan het onderzoek op basis van de e- resp. de f-taak natuurlijk feiten en omstandigheden aan het licht brengen die onderzoek op grond van een van de wel in artikel 18 vermelde taken rechtvaardigen. Zo kan de AIVD, zodra er grond is voor het ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, WIV 2002, op grond van zijn a-taak onderzoek doen waarbij de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen in principe mogelijk is.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

A

Aangezien de nieuwe taak van de AIVD uitdrukkelijk is gekoppeld aan het stelsel van bewaken en beveiligen is deze taak als afzonderlijk onderdeel opgenomen in het taakartikel, terwijl in de formulering de relatie met het stelsel, zoals dat wordt vastgelegd in de Politiewet 1993, tot uitdrukking komt. Het opstellen van dreigings- en risicoanalyses op grond van deze taak kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van het stelsel van bewaken en beveiligen en bovendien slechts als er door de betrokken ministers om is verzocht. Er kan zowel om een continue als om een incidentele analyse verzocht worden. Zoals in de nota B&B staat aangegevens is het te verwachten dat de beide betrokken ministers hun taken in dit kader zullen mandateren.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt hier niet aangeduid als Onze betrokken Minister, zoals op grond van artikel 1, onderdeel c, WIV 2002 verwacht zou kunnen worden, aangezien deze minister hier niet op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de AIVD, maar op grond van zijn medeverantwoordelijkheid voor het stelsel van bewaken en beveiligen wordt vermeld.

B

De AIVD gaat uitsluitend op grond van de nieuwe e-taak gegevens verzamelen als dat noodzakelijk is met het oog op het opstellen van een verantwoorde dreigings- of risicoanalyse. Dit is geregeld in het nieuwe, direct na het taakartikel geplaatste, artikel 6a. In het eerste lid wordt tot uitdrukking gebracht dat de AIVD de dreigings- en risicoanalyse in principe baseert op gegevens uit andere bronnen, waaronder ook vallen de gegevens die door de AIVD zelf op grond van andere taken zijn verzameld. Het gaat daarbij om de volgende bronnen:

– De aangewezen personen zelf.

De personen op de limitatieve lijst voor wie een dreigings- of een risicoanalyse wordt opgesteld zullen in eerste instantie zelf een belangrijke bron zijn van gegevens die van belang zijn met het oog op hun veiligheid.

– Beveiligingsadviseurs e.a.

Zowel bij personen als bij objecten en diensten op de limitatieve lijst zullen er doorgaans anderen zijn die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid, waarbij met name te denken valt aan beveiligingsadviseurs (in overheidssfeer doorgaans aangeduid als beveiligingsambtenaren of BVA's). Ook deze adviseurs zullen ten behoeve van de dreigings- en risicoanalyse belangrijke informatie kunnen leveren. Aangezien er mogelijk niet in alle gevallen een specifieke beveiligingsadviseur zal zijn spreekt de wettekst meer in het algemeen over personen die belast zijn met de behartiging van de belangen van de personen, objecten of diensten die zijn aangewezen in het kader van de limitatieve lijst.

– AIVD en MIVD

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting vermeld zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten belangrijke toeleveranciers van informatie ten behoeve van het stelsel, en daarmee ten behoeve van de dreigings- en risicoanalyses. Het kan hier overigens niet alleen gaan om informatie die in het kader van de a-taak (AIVD) of de a- en de c-taak (MIVD) wordt verstrekt (zie ook het algemeen deel van deze memorie van toelichting), maar ook om informatie die berust op de beveiligingsbevorderende taak (c-taak AIVD en d-taak MIVD). Bij dit laatste gaat het met name om de inschatting van het weerstandsvermogen.

– Politie en OM

De politie en het OM zijn belangrijke leveranciers van informatie voor de diensten, zowel gezien hun specifieke rol in het stelsel van bewaken en beveiligen maar ook meer in het algemeen, zoals blijkt uit de artikelen 61 en 62 WIV 2002, die de informatieplicht van OM en politie richting de diensten regelen.

Als de gegevens uit bovengenoemde bronnen onvoldoende zicht bieden op potentiële dreigingen voor de betrokken persoon, object of dienst om een verantwoorde dreigings- of risicoanalyse te kunnen opstellen dan is het noodzakelijk om onderzoek te doen teneinde tot een inschatting van deze potentiële dreigingen te komen. De bevoegdheid van de AIVD om op basis van de e-taak dit onderzoek te verrichten wordt geregeld in het tweede lid van artikel 6a. Het gaat daarbij uitsluitend om onderzoek door middel van het raadplegen van bestanden of het bevragen van informanten. Aangezien de e-taak niet wordt opgenomen in artikel 18 bij de taken waarvoor bijzondere bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend, is het niet mogelijk ten behoeve van deze taak bijzondere inlichtingenmiddelen in te zetten, zoals observeren, volgen, doorzoeken van plaatsen en voorwerpen of afluisteren.

C en D

De taak van de MIVD heeft uitsluitend betrekking op dreigingsanalyses en betreft uitsluitend personen, objecten en diensten met een militaire relevantie, maar wordt voor het overige op dezelfde wijze geformuleerd als dat bij de nieuwe taak van de AIVD het geval is.

E

1

In het kader van de nieuwe taak zullen gegevens van verschillende categorieën personen door de diensten verwerkt moeten kunnen worden. Zoals al eerder aangegeven kan het daarbij gaan om personen uit de omgeving (in ruime zin) van een persoon, object of dienst, maar ook om personen van wie een mogelijke dreiging uitgaat die nader onderzocht dient te worden. Aan artikel 13, eerste lid, waarin limitatief de personen worden opgesomd waarop de verwerking van persoonsgegevens door de AIVD betrekking kan hebben, worden derhalve toegevoegd de personen omtrent wie het verwerken van gegevens noodzakelijk is in het kader van de nieuwe taak, te weten het opstellen van dreigings- en risicoanalyses ten behoeve van bewaking en beveiliging.

2

Anders dan de taakomschrijving van de MIVD (die zowel ziet op concrete als potentiële dreigingen) richt het artikel inzake de verwerking van persoonsgegevens door de MIVD (artikel 13, tweede lid) zich op de personen die een bedreiging vormen («personen die aanleiding geven»). Wij menen dat op een drietal punten artikel 13, tweede lid, aanpassing behoeft in verband met door de MIVD te verrichten onderzoek naar potentiële dreigingen.

Op de eerste plaats wordt ook voor de MIVD een voorziening worden getroffen voor verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van het opstellen van dreigingsanalyses in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.

De tweede aanpassing betreft het nieuwe onderdeel i van artikel 13, tweede lid. De in de nota B&B (blz. 5–7) opgenomen limitatieve lijst personen, objecten en diensten bevat een beperkt aantal militaire personen of objecten. Gelet op de verantwoordelijkheid van de minister van Defensie voor zijn organisatie en personeel menen wij dat door de MIVD analyses moeten kunnen worden opgesteld van dreigingen tegen een bij de krijgsmacht werkzaam persoon of een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd object, welke niet in het kader van het stelsel van bewaken en beveiligen is aangewezen. Indien in dat kader persoonsgegevens moeten worden verwerkt welke samenhangen met concrete dreigingen biedt onderdeel a van artikel 13, tweede lid, soulaas. Het nieuwe onderdeel i van artikel 13, tweede lid, biedt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen in dat kader persoonsgegevens te verwerken in verband met potentiële dreigingen (vergelijkbaar met het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen). Gelet op het bijzondere karakter van die onderzoeken zal de minister van Defensie zelf bepalen (en derhalve niet in mandaat) of die onderzoeken worden verricht. Indien het overigens gaat om een potentiële dreiging tegen een bij de krijgsmacht werkzaam persoon dient de analyse uiteraard in relatie te staan tot de werkzaamheden van zo'n persoon.

De derde noodzakelijke aanpassing van artikel 13, tweede lid, staat in relatie tot het in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, sub 2°, beschreven taakonderdeel, te weten het verrichten van onderzoek naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij betrokken is of naar verwachting betrokken kan worden. Bij het verrichten van onderzoek naar een gebied waarnaar de krijgsmacht (mogelijk) wordt uitgezonden, wordt de veiligheidssituatie van het betreffende uitzendgebied in kaart gebracht. Daarbij kan het noodzakelijk zijn dat persoonsgegevens worden verwerkt, niet alleen in verband met concrete dreigingen, maar ook in verband met potentiële dreigingen.

Door de onderdelen g, h en i toe te voegen aan artikel 13, tweede lid, wordt een voorziening getroffen voor de verwerking van persoonsgegevens door de MIVD in de hierboven geschetste situaties.

F en G

De wijzigingen onder F en G staan los van de invoering van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen. Zij zijn puur technisch van aard en hangen samen met de aanpassing van de WIV 2002 aan gewijzigde wetgeving. De wijziging onder F brengt de tekst van artikel 21, achtste lid, in overeenstemming met de met ingang van 1 september 2002 in werking getreden Comptabiliteitswet 2001. De wijziging onder G vloeit voort uit artikel IV van de wet van 18 maart 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens inzake telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie), dat de artikelen 28 en 29 van de WIV 2002 wijzigt. Daarbij is de medewerkingsplicht voor de aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en -netwerken, die vervat was in artikel 28, zesde lid, en artikel 29, vierde lid, komen te vervallen. Door de hier voorgestelde wijziging wordt de strafbaarstelling van de overtreding van deze bepalingen in artikel 89 geschrapt.

H

Het karakter van de beslissingen die genomen worden in het kader van de nieuwe taak staat eraan in de weg dat de Algemene wet bestuursrecht hierop van toepassing is. Immers de effectiviteit van de op basis van deze taak te nemen bewakings- en beveiligingsmaatregelen zou door openbaarheid nadelig worden beïnvloed. De besluiten in het kader van e-taak van de AIVD en de f-taak van de MIVD zijn derhalve opgenomen in artikel 91 bij de besluiten op de voorbereiding, totstandkoming en uitvoering waarvan de AWB niet van toepassing is.

Nu artikel 91 gewijzigd wordt is van de gelegenheid gebruik gemaakt een wijziging van dit artikel die los staat van het stelsel van bewaken en beveiligen maar waarvan de wenselijkheid al eerder is aangekondigd (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VII, nr. 61, blz. 4), thans voor te stellen. Het gaat dan om het opnemen van artikel 86, tweede lid, eerste volzin, in artikel 91. De WIV voorziet van oudsher in de mogelijkheid om een ambtenaar die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en die verplicht wordt in een rechtszaak als getuige of deskundige op te treden van zijn geheimhoudingsplicht te ontheffen. Deze ontheffing geschiedt door middel van een gezamenlijk besluit van de betrokken minister en de minister van Justitie. Toepassing van de AWB op een dergelijk besluit, in het bijzonder indien dat in voorkomende gevallen geen of geen volledige ontheffing van de geheimhoudingsplicht zou inhouden, komt op gespannen voet te staan met de in het kader van de uitvoering van de WIV noodzakelijke geheimhouding. Om zeker te stellen dat de AWB niet op dit besluit van toepassing is, wordt voorgesteld de besluiten op grond van artikel 86, tweede lid, eerste volzin, op te nemen in artikel 91 bij de besluiten waarop de AWB niet van toepassing is.

Artikel II

Het opstellen van dreigings- en risicoanalyses ten behoeve van het stelsel van bewaken en beveiligen is een nieuwe taak voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die een nieuwe oriëntatie binnen hun activiteiten en nieuwe vormen van samenwerking met andere organisaties met zich meebrengt. Hoe deze nieuwe taak in de praktijk gestalte krijgt zal uiteraard door de direct betrokken ministers nauwgezet gevolgd en begeleid worden. Als in voldoende mate ervaring is opgedaan met deze nieuwe taak, en wij schatten in dat dat na vijf jaar het geval zal zijn, is het zinvol na te gaan in hoeverre de nieuwe regeling aan de verwachtingen beantwoordt en of er mogelijk punten zijn die verbetering behoeven. Wij stellen dan ook voor om deze regeling na vijf jaar te evalueren en om daarvan aan de Staten-Generaal verslag te doen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven