30 069
Uitvoering van verordening (EG) Nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (Pb EU L 143) (Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 mei 2005

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de Vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer van 29 april 2005. Het verheugt mij dat de leden van de vaste commissie in het algemeen met het wetsvoorstel kunnen instemmen. Ik ga hierna in op de in het verslag door de leden van de CDA-fractie gemaakte opmerkingen en gestelde vragen.

De eerste vraag van de leden van de CDA-fractie betreft de gebondenheid van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken aan de verordening. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn aan de verordening gebonden omdat zij gebruik hebben gemaakt van hun opt-in mogelijkheid. Deze opt-in mogelijkheid houdt in dat een maatregel op grond van Titel IV van het EG-Verdrag (zoals deze verordening) alleen geldt voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland als deze lidstaten daartoe expliciet de wens te kennen hebben gegeven. Beide lidstaten hebben dit gedaan. Denemarken is aan de verordening niet gebonden omdat Titel IV van het EG-Verdrag voor die lidstaat niet geldt. In de verordening is dit terug te vinden in artikel 2, derde lid. In die bepaling staat dat onder «lidstaat» wordt verstaan: alle lidstaten met uitzondering van Denemarken.

De tweede vraag van deze leden ziet op de toepassing van de verordening bij mediation en bemiddeling. De verordening is alleen van toepassing op onbetwiste vorderingen in de zin van de verordening. Het gaat daarbij enerzijds om de verstek- of refertebeslissingen; anderzijds om uitdrukkelijk erkende vorderingen. De erkenning van de vordering moet zijn vastgelegd in een authentieke akte of in een voor de rechter gesloten of door hem goedgekeurde schikking (artikel 3, eerste lid, onder a en d, van de verordening). Dergelijke authentieke akten en schikkingen komen ook voor een EET in aanmerking (artikel 24 en 25 van de verordening).

Als een mediation of bemiddeling leidt tot een vaststellingsovereenkomst kan deze vaststellingsovereenkomst notarieel worden vastgelegd of in voorkomend geval worden opgenomen in een proces-verbaal van een terechtzitting. Die notariële akte en dat proces-verbaal komen in aanmerking voor een EET mits in de vaststellingsovereenkomst een uitdrukkelijk erkende geldvordering staat. In zoverre geldt de verordening dus ook bij mediation en bemiddeling.

De derde vraag van de leden van de CDA-fractie betreft de positie van de goedwillende leverancier die een geldvordering wil opeisen bij een kwaadwillende consument. De vraag is welke mogelijkheden de leverancier in een dergelijk geval heeft. In veruit de meeste gevallen is de leverancier op grond van de artikelen 15 en 16 van de EG-executieverordening verplicht om een beslissing over zijn vordering te vragen bij de rechter in het land van de woonplaats van de consument-schuldenaar. Slechts in een enkel geval zijn deze bepalingen niet van toepassing en heeft de leverancier een alternatief bevoegd forum volgen de EG-executieverordening. De toevoeging van een nadere regeling voor de consument-schuldenaar in de EET-verordening is vooral ter vergemakkelijking van de toetsing van diens bevoegdheid door de rechter in een procedure waarin de consument-schuldenaar niet verschijnt. De regeling houdt in dat waarmerking van een beslissing als EET alleen kan als de beslissing is gegeven door de rechter van het land van de woonplaats van de consument-schuldenaar, dus ook in gevallen dat volgens de EG-executieverordening nog een andere rechter bevoegd zou zijn.

De incassomogelijkheden van de leverancier jegens de kwaadwillende consument hangen af van de plaats waar het vermogen van de consument zich bevindt. Heeft de consument uitsluitend vermogen in de lidstaat waar hij woont, dan heeft de leverancier aan een EET dus meestal geen behoefte. Tenuitvoerlegging vindt dan vrijwel steeds plaats in de lidstaat waar de beslissing is gegeven. Heeft de consument vermogen buiten de lidstaat van zijn woonplaats dan kan de leverancier waarmerking van de beslissing als EET vragen aan de rechter die de beslissing heeft gegeven, mits dit de rechter van het woonplaatsland van de consument is. Met de beslissing en de EET kan de leverancier vervolgens de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar zich het vermogen van de consument bevindt, vragen om tenuitvoerlegging. Alleen als de leverancier een beslissing over zijn vordering heeft gekregen in een ander land dan het woonplaatsland van de consument, kan hij voor deze beslissing geen EET vragen.

Ten slotte hadden de leden van de CDA-fractie een opmerking en een vraag over artikel 2 van het wetsvoorstel. Zij menen dat de procedure geschetst in artikel 2, vierde lid, efficiënter is dan de procedure beschreven in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het wetsvoorstel. Deze leden vragen zich af waarom ook deze laatste procedure mogelijk wordt gemaakt. Ik deel de zienswijze van deze leden dat het vragen van waarmerking als EET in de procedure waarin ook de beslissing over de vordering wordt gevraagd, het meest efficiënt is. Artikel 6 van de verordening eist echter dat een EET «te eniger tijd» kan worden gevraagd. Om die reden is ook geregeld hoe waarmerking als EET moet worden gevraagd als de procedure over de vordering al is afgerond.

In de praktijk kan deze situatie zich voordoen als de schuldeiser aanvankelijk geen reden had om aan te nemen dat de schuldenaar te weinig vermogen bezit om zijn vordering op te verhalen in de lidstaat van de beslissing, terwijl later blijkt dat de schuldenaar nog wel vermogen heeft in een andere lidstaat. Een ander voorbeeld is als de schuldenaar in de loop van de procedure, althans voor tenuitvoerlegging van de beslissing, verhuist naar een andere lidstaat met meeneming van zijn vermogen. In die gevallen kan de schuldeiser alsnog waarmerking als EET vragen om de beslissing in die andere lidstaat ten uitvoer te leggen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven