30 063
Overgangsrecht inzake de beëindiging van het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet binnen de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 juni 2005

1. Algemeen

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de inbreng van de fracties van de PvdA, de VVD, de SP en de ChristenUnie.

In antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie zijn thans de volgende voor het onderhavige wetsvoorstel relevante gegevens bekend (zie voorts de nota van wijziging die tegelijk met het onderhavige verslag wordt ingediend). Op 5 mei 2005 is Verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de wijzigingsverordening) in werking getreden1. Met deze wijzigingsverordening is de Toeslagenwet (TW) op de bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 behorende bijlage II bis geplaatst. Als gevolg hiervan is met ingang van 5 mei 2005 export van toeslagen op grond van de TW niet langer mogelijk binnen de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland.

Ten behoeve van toeslaggerechtigden die op 5 mei 2005 (de inwerkingtredingsdatum van de wijzigingsverordening) in een lidstaat van de EU/EER/Zwitserland wonen, voorziet dit wetsvoorstel in een overgangsregeling. Omdat de wijzigingsverordening eerder in werking is getreden dan het onderhavige wetsvoorstel, bestaat er met ingang van 5 mei 2005 geen nationaalrechtelijke noch een Europeesrechtelijke basis voor de export van toeslag naar landen van de EU/EER/Zwitserland. Om die reden zal de wet terugwerken tot en met 5 mei 2005. UWV is bij brief van 24 mei 2005 verzocht om hierop te anticiperen in de betaling van de toeslagen.

De leden van de VVD-fractie vragen welke uitkeringen als gevolg van de beëindiging van het recht op TW-toeslag binnen de EU/EER/Zwitserland komen te vervallen. Uitsluitend de toeslag op grond van de TW komt te vervallen. Het recht op de onderliggende loondervingsuitkering (zoals de WAO), blijft bestaan voorzover en zo lang althans aan de voorwaarden voor het recht op deze uitkering wordt voldaan.

2. Beperking van de export op grond van de Toeslagenwet binnen de EU/EER door plaatsing op bijlage II bis bij Verordening (EEG) nr. 1408/71

De leden van de SP-fractie willen weten of in bijlage II bis ook andere Nederlandse uitkeringen zijn opgenomen en, zo ja, om welke reden. Met het oog op de toekomstige vervanging van bijlage II bis door bijlage X van de Verordening (EG) nr. 883/2004 – die Verordening (EEG) nr. 1408/71 op termijn zal vervangen – vragen de fractieleden van de VVD of het is veiliggesteld dat de bestaande opsomming van bijzondere non-contributieve prestaties in bijlage II bis zal worden overgenomen in bijlage X van de nieuwe Verordening. Naast de TW is voor Nederland de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) in bijlage II bis vermeld.1

Voor de inhoud van bijlage X van Verordening (EG) nr. 883/2004 die bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 zal vervangen, zal de Commissie een voorstel indienen bij de Raad. Dit voorstel is gelijk aan de op dat moment geldende tekst van bijlage II bis. Aangezien de TW met ingang van 5 mei 2005 op bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 is geplaatst2, zullen de TW en de WAJONG ook deel uitmaken van het voorstel van de Commissie over bijlage X.

De SP-fractie informeert naar door leden van het Europees Parlement ingediende amendementen. Inderdaad is op 5 februari 2004 bij de eerste lezing door het Europees Parlement een amendement ingediend dat voorzag in het schrappen van de TW van bijlage II bis3. Dit amendement is echter niet aangenomen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts wat de «wederkerigheid» inhoudt indien de TW op bijlage II bis is geplaatst. Dit houdt in dat inschrijving van de TW op bijlage II bis er enerzijds toe leidt dat in de EU/EER/Zwitserland wonende gerechtigden op een Nederlandse loondervingsuitkering geen recht op TW-toeslag (meer) hebben, maar anderzijds in Nederland wonende gerechtigden op een buitenlandse loondervingsuitkering juist recht op TW-toeslag kunnen gaan krijgen. De SP verzoekt om per land aan te geven of wordt voorzien in een uitkering die overeenkomt met de TW en wat de toelatingseisen en de hoogte van de betreffende uitkeringen zijn. Ook de PvdA-fractie vraagt naar de mogelijkheden voor gerechtigden op een Nederlandse uitkering om in hun woonland een uitkering aan te vragen die vergelijkbaar is met de TW. De uitkeringsstelsels in de 28 betrokken landen zijn te divers om een goede vergelijking met de Nederlandse TW te kunnen maken. Echter, België, Duitsland en Spanje – drie voor de TW belangrijke exportlanden binnen de EU – kennen inkomensvervangende regelingen voor arbeidsongeschikte personen die aanvullen tot het minimum. In België betreft dit de «inkomensvervangende tegemoetkoming» (Wet van 27 februari 1987), in Duitsland het basisinkomen voor personen met een verminderde verdiencapaciteit (Hoofdstuk 4, Boek XII van het Sociaal Wetboek) en in Spanje het non-contributieve invaliditeitspensioen (artikel 38 lid 1 van de geconsolideerde tekst van de Algemene Wet inzake Sociale Zekerheid, KB 1/1994 d.d. 20 juni 1994). De hoogte van de desbetreffende uitkering is gedifferentieerd en onder meer afhankelijk van de gezinssamenstelling.

3. Vormgeving overgangsrecht

De PvdA-fractie vraagt naar de huidige uitkeringslasten van geëxporteerde toeslagen binnen de EU/EER/Zwitserland en wil weten of de huidige groep TW-ontvangers een relatief kleine en snel «uitfaserende» groep is die bovendien voor een belangrijk deel bestaat uit personen die voor 1971 zijn geboren. In antwoord op bovengenoemde vragen meldt het kabinet dat de meest recente exportcijfers van de TW zien op 2003. In 2003 werden naar landen van de EU/EER/Zwitserland 1301 toeslagen geëxporteerd tot een bedrag van bijna € 4,5 miljoen. De statistieken van UWV laten zien dat het bestand van in de EU/EER/Zwitserland wonende toeslaggerechtigden de laatste jaren is afgenomen. Aangezien circa 70% van toeslaggerechtigden zich bevindt in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder, zal deze afnemende tendens zich de komende jaren voortzetten. De groep toeslagontvangers is echter pas«uitgefaseerd» als alle toeslaggerechtigden de 65-jarige leeftijd hebben bereikt. Nagenoeg alle toeslaggerechtigden zijn geboren vóór 1971. Dus pas rond het jaar 2035 zullen geen toeslagen meer worden verstrekt. In theorie kan verstrekking van TW nog doorlopen tot rond het jaar 2050.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om per uitkering aan te geven hoeveel Nederlanders hun recht op toeslag verliezen en welke besparing dat met zich meebrengt. Voorts vragen de leden van de VVD wanneer de Tweede Kamer de cijfers tegemoet kan zien over het aantal buitenlanders dat in Nederland recht op toeslag kan krijgen als gevolg van de zogenaamde wederkerigheid die geldt bij plaatsing van de TW op bijlage II bis, alsmede de cijfers ten aanzien van de kosten die daarmee gepaard gaan.

Opgemerkt dient te worden dat het bij de beantwoording van de vragen niet mogelijk is om een onderscheid te maken tussen Nederlanders en personen met een andere nationaliteit, omdat het gegeven «nationaliteit» niet geregistreerd wordt in de systemen van UWV. Voor wat betreft de onderliggende uitkeringen geldt dat het overgrote deel van de toeslagen wordt betaald naast de WAO-uitkering. De besparing op de uitkeringslasten voor de TW die naast de WAO wordt betaald komt dan ook grotendeels overeen met de totale besparing op de uitkeringslasten die onder punt 4 van deze nota staat weergegeven.

Over het aantal buitenlanders in Nederland dat recht op toeslag kan krijgen merkt het kabinet op dat UWV geen zicht te heeft op de populatie die het betreft. Het gaat immers om uitkeringsgerechtigden die nimmer met UWV in aanraking zijn geweest. UWV verwacht dat het aantal beperkt zal blijven omdat het, ook voor EU-burgers, niet mogelijk is om zich in een andere EU-lidstaat te vestigen als er onvoldoende middelen van bestaan zijn. Het zal dan ook gaan om mensen die zich vanuit een betere inkomenspositie in Nederland hebben gevestigd en vervolgens dat inkomen zijn kwijtgeraakt. Die situaties zijn weliswaar denkbaar, maar zo divers dat een raming van het aantal onmogelijk is. Extra uitkeringslasten zijn dan ook niet in te schatten. De verwachting is echter dat hiervan nauwelijks sprake zal zijn. De uitvoeringskosten voor de inrichting van het uitkeringsproces zijn eenmalig en worden door UWV geschat op € 24 000.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie of Nederland bij de vormgeving van het overgangsrecht in de pas loopt met de andere landen van de EU/EER/Zwitserland die een bijzondere non-contributieve prestatie op bijlage II bis hebben geplaatst. Het kabinet meldt hierop dat Nederland het eerste land is dat bestaande wetgeving na 1 juni 1992 wegens een op een later tijdstip ingevoerd exportverbod in deze wetgeving (in casu met ingang van 1 januari 2000) op bijlage II bis heeft geplaatst. Bijschrijvingen van prestaties na 1 juni 1992 door andere landen hadden tot op heden altijd betrekking op het inschrijven van nieuwe wetgeving. Voor nieuwe wetgeving is uiteraard geen overgangsregeling ten behoeve van de bescherming van bestaande rechten aan de orde. De lidstaten die met ingang van 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden hebben wel bestaande regelingen op de bijlage geplaatst. In deze gevallen hoefde evenmin een overgangsregeling te worden getroffen, omdat de betreffende wetgeving voorafgaande aan de toetreding van deze landen reeds voorzag in een exportverbod.

Op de vraag van de leden van de SP-fractie of de regering – conform de considerans bij de wijzigingsverordening – heeft onderzocht of overgangsregelingen of bilaterale oplossingen nodig zijn om rekening te houden met de situatie van personen van wie de verkregen rechten worden aangetast, antwoordt het kabinet bevestigend. Het resultaat van dit onderzoek is de afbouwregeling waarin het voorliggende wetsvoorstel voorziet. Het treffen van bilaterale oplossingen voor een bepaalde categorie toeslaggerechtigden binnen de EU/EER/Zwitserland acht het kabinet niet wenselijk. Het kabinet wil een generieke regeling treffen ten behoeve van alle in de EU/EER/Zwitserland wonende toeslaggerechtigden.

4. Financiële consequenties

De leden van de PvdA-fractie vragen of de uitvoeringskosten van deze wet in een redelijke verhouding staan tot de kosten van natuurlijke uitfasering van de bestaande gevallen. De PvdA wil voorts weten welke problemen het kabinet voorziet indien zou worden gekozen voor een natuurlijke uitfasering van de bestaande gevallen in plaats van de voorgenomen afbouwregeling. Het kabinet wil allereerst benadrukken dat financiële argumenten geen rol hebben gespeeld bij de plaatsing van de TW op bijlage II bis, noch bij de vormgeving van het overgangsrecht. Bij de vormgeving van overgangsrecht moet een afweging worden gemaakt tussen het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Een overgangsregeling houdende eerbiedigende werking – hetgeen neerkomt op de zogenaamde uitfasering – voor de bestaande gevallen doet weliswaar recht aan het vertrouwensbeginsel, maar leidt tot ongelijke behandeling ten aanzien van personen die na de plaatsing van de TW op bijlage II bis naar het buitenland verhuizen en hun toeslag verliezen, alsook ten aanzien van personen die wonen buiten de EU en hun toeslag eveneens in drie jaar afgebouwd zagen. De afbouwregeling van drie jaar waarvoor het kabinet heeft gekozen biedt een tussenweg. Door de TW binnen de EU gefaseerd af te bouwen wordt voorkomen dat de betrokken toeslaggerechtigden gedurende zeer lange tijd, namelijk tot uiterlijk 2050, in een gunstigere positie verkeren dan personen die niet onder dit overgangsrecht vallen.

Door het niet verstrekken van de toeslagen aan gerechtigden die wonen in de EU/EER/Zwitserland zullen de uitvoeringskosten – dat wil zeggen de kosten die verbonden zijn aan de inrichting van de organisatie ten behoeve van het uitbetalen van de uitkeringen – op de lange termijn dalen. Op de korte termijn zal het overgangsrecht leiden tot een (tijdelijke) verhoging van de uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten van het voorliggende wetsvoorstel worden door UWV geraamd op circa € 0,58 miljoen. Dit bedrag is inclusief € 0,5 miljoen aan door UWV geschatte kosten in verband met bezwaar- en beroepszaken. De uitvoeringskosten bij een overgangsregeling die voorziet in eerbiedigende werking zijn op de lange termijn hoger, aangezien de toeslagen tot ongeveer 2050 binnen de EU/EER/Zwitserland zullen moeten worden uitbetaald.

Ten aanzien van de uitkeringslasten meldt het kabinet dat de besparingen onder het voorliggende wetsvoorstel cumulatief tot en met 2008 € 7,8 miljoen zullen bedragen, gevolgd door een jaarlijkse besparing van aanvankelijk € 5,3 miljoen gebaseerd op het aantal onderliggende uitkeringen die er zouden zijn in geval van eerbiedigende werking. In de loop van de jaren neemt deze jaarlijkse besparing van € 5,3 miljoen af naar 0, omdat in geval van eerbiedigende werking de onderliggende uitkeringen geleidelijk zullen eindigen.

Ten aanzien van de wederkerigheid merken de leden van de VVD-fractie op dat de regering geen extra uitkeringslasten verwacht terwijl men niet weet hoeveel in Nederland wonende personen met een loondervingsuitkering in aanmerking zullen komen voor een toeslag. De leden vragen waarop deze verwachting is gebaseerd. De leden van de VVD-fractie vragen ook of en zo ja, welk effect deze wederkerigheid heeft op het macrobudget voor de WWB en welk effect dit heeft op de gemeenten. Dienaangaande merkt het kabinet het volgende op. De betrokkene met een buitenlandse loondervingsuitkering die onder het Nederlandse sociaal minimum valt kon zich voor de plaatsing van de TW op de bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 beroepen op de bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na de plaatsing op de bijlage kan de betrokkene, in plaats van op de bijstand, een beroep doen op de TW. De extra uitkeringslasten voor de TW gaan gepaard met lagere uitkeringslasten voor de bijstand. Aangezien de bijstand strengere toelatingsvoorwaarden kent dan de TW, zullen de uitkeringslasten in theorie in geringe mate toenemen. Deze geringe toename is op dit moment geraamd op nihil. Doordat er minder personen een beroep zullen doen op de bijstand, leidt dit voor de gemeentes tot lagere uitkeringslasten. Voor de bepaling van het macrobudget voor de WWB wordt hier geen rekening mee gehouden. Per saldo betekent dit voor de gemeentes een klein financieel voordeel.

De SP-fractie vraagt om een verklaring voor het verschil tussen de aantallen en daarmee gepaard gaande bedragen aan binnen de EU/EER geëxporteerde TW-uitkeringen in 1996 ten opzichte van het aantal geëxporteerde toeslagen en het daarmee gepaard gaande bedrag in 2003. Het kabinet merkt hierover op dat UWV in 1996 alleen het totale aantal uitkeringen in een jaar in aanmerking nam. Dit is inclusief de uitkeringen die in de loop van het jaar zijn beëindigd en uitkeringen die slechts tijdelijk zijn heropend door een nabetaling of terugvordering. Sinds 2001 publiceert UWV echter zowel het aantal lopende uitkeringen per 31 december van het betreffende jaar als het totale aantal uitkeringen, en het daarbij horende uitkeringsbedrag. De 2680 TW-toeslagen tegen f 16 (= € 7,2) miljoen dienen dan ook vergeleken te worden met de 1665 TW-toeslagen tegen € 4,5 miljoen.

Daarnaast informeert de SP naar de reden van het ontbreken van gegevens over in Nederland wonende gerechtigden op een loondervingsuitkering uit een andere lidstaat van de EU/EER/Zwitserland. Het is het kabinet niet bekend of de andere lidstaten een registratie voeren van in Nederland wonende gerechtigden op een nationale loondervingsuitkering. Deze informatie wordt tussen de lidstaten niet uitgewisseld. Of de betrokken personen vervolgens aan de voorwaarden voor het recht op een Nederlandse toeslag voldoen, vereist aanvullende individuele informatie uit het woonland. Pas bij het in behandeling nemen van een aanvraag om uitkering bestaat bij UWV de noodzaak om dergelijke gegevens op te vragen.

5. Uitvoeringstoets

Een aantal vragen van de fractieleden van de PvdA, de SP en de ChristenUnie heeft betrekking op de export van toeslagen naar verdragslanden buiten de EU/EER/Zwitserland.

De PvdA wil weten hoeveel personen buiten de EU/EER/Zwitserland een toeslag ontvangen en hoe lang die situatie zal voortduren. De leden van de SP-fractie informeren naar de inhoud van de jurisprudentie op grond waarvan deze personen hun toeslag behouden. De SP-fractie wil daarnaast weten voor welke landen nog verdragswijzigingen nodig zijn om het exportverbod van toeslagen te kunnen effectueren en op welke termijn deze verdragen zullen zijn aangepast. De SP vraagt ten slotte naar de belemmeringen waardoor deze verdragen vijf jaar na invoering van de Wet BEU nog niet zijn aangepast. Ook de fractieleden van de ChristenUnie informeren naar de planning met betrekking tot het aanpassen van de bilaterale verdragen.

In verband met de totstandkoming van de Wet BEU en het daaruit voortvloeiende exportverbod in de TW zijn de bilaterale socialezekerheidsverdragen aangepast. De wijze waarop dit is gebeurd kon de toets van de Centrale Raad van Beroep echter niet doorstaan (uitspraken van 12 september 2003, RSV 2004/46 en 47). Als gevolg van deze jurisprudentie is de export van TW naar de desbetreffende bilaterale verdragspartners hervat en is hen opnieuw een voorstel gedaan tot verdragsaanpassing. De onderhandelingen hierover zijn thans nog gaande.

De termijn waarop de verdragen zijn aangepast laat zich niet voorspellen. Het gaat immers om een onderhandelingsproces waarbij het succes tevens wordt bepaald door de bereidheid van het andere land om mee te werken. Onderstaande tabel geeft weer met welke landen nog verdragswijzigingen nodig zijn om het exportverbod TW te effectueren en hoeveel toeslaggerechtigden in deze landen wonen.

Export TWverdragslanden (bron: UWV, exportuitkeringen 2003, www.uwv.nl)

VerdragslandAantal lopende geëxporteerde TW-uitkeringen eind 2002
Bosnië-Herzegovina11
Brazilië1
Canada13
Chili11
Israël2
Kaapverdië32
Kroatië38
Macedonië15
Marokko1 061
Nieuw-Zeeland2
Servië en Montenegro51
Tunesië38
Verenigde Staten7
Zuid-Korea
Totaal:1 282

De fractieleden van de ChristenUnie wijzen erop dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen personen die wonen binnen de EU/EER/Zwitserland en personen die daarbuiten wonen, zolang de desbetreffende bilaterale verdragen niet zijn aangepast. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten in hoeverre dit gegeven verdisconteerd is in de beoogde afbouwregeling.

Het kabinet merkt op dat de afbouw van het recht op toeslag op grond van de Verordening 1408/71 respectievelijk op grond van een bilateraal verdrag beheerst wordt door twee verschillende rechtsregimes die – indien een rechter zich daarover buigt – ieder op hun eigen merites zullen worden beoordeeld. De beoogde afbouwregeling geeft een uniforme behandeling van alle uitkeringsgerechtigden die onder het Europese rechtsregime vallen. De vormgeving hiervan is ontleend aan de overgangsrechtelijke regels zoals die in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2003 golden voor uitkeringsgerechtigden buiten de Europese Unie (zie artikel XI van de Wet BEU). In die zin is er naar het oordeel van het kabinet geen sprake van een (verboden) ongelijke behandeling.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering niet te gemakkelijk voorbij gaat aan de door UWV gesignaleerde procesrisico's die betrekking hebben op de in het wetsvoorstel neergelegde afbouwregeling. Zij vragen of de regering kan garanderen dat de voorgestelde overgangsregeling adequaat is en ook bij de rechter stand houdt. Het kabinet merkt hier in de eerste plaats over op dat de voorgestelde regeling begunstigend werkt. Zonder dit wetsvoorstel en het daarbij behorende verzoek van de zijde van de regering aan UWV om de toeslagen – tijdelijk volledig – te blijven doorbetalen, zou het recht op toeslag met ingang van de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening op dit moment reeds zijn beëindigd. De vraag of er een overgangsregeling moet komen en hoe die er uit moet komen te zien wordt door de Europese wetgever volledig aan Nederland zelf overgelaten. De regering heeft gekozen voor de overgangsregeling zoals in het wetsvoorstel neergelegd. Of deze regeling bij de rechter stand houdt kan het kabinet uiteraard niet garanderen. Het kabinet is echter van oordeel dat de voorgestelde regeling in overeenstemming is met het Europese recht.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie om een toelichting ten aanzien van de late vermelding van de TW op bijlage II bis. Het kabinet vermeldt dat Nederland reeds in 2000 Nederland het voorstel voor opname van de TW op bijlage II bis bij de Commissie heeft ingediend. De Commissie was destijds bezig met de herziening van de bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 behorende bijlagen. Lopende dat proces nam de Commissie geen nieuwe verzoeken voor opname in behandeling. Hierdoor heeft de uiteindelijke vermelding van de TW in bijlage II bis vertraging opgelopen.

6. Handhavingsaspecten

In antwoord op de vraag van de VVD-fractie over het effect van dit wetsvoorstel op de administratieve lasten en de fraudegevoeligheid, meldt het kabinet dat het wetsvoorstel geen consequenties heeft voor de administratieve lasten. Het wetsvoorstel heeft namelijk geen consequenties voor werkgevers. Per saldo zal dit wetsvoorstel leiden tot een verkleining van het handhavingsrisico zoals dit tot op heden binnen de EU/EER/Zwitserland heeft bestaan, omdat de bestaande toeslagen worden afgebouwd en er op termijn geen controle meer hoeft plaats te vinden op de leefvorm en het gezinsinkomen van de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. De resterende risico's die UWV heeft aangeduid houden verband met een groter risico op het niet doorgeven van extra inkomsten naast de Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij het wegvallen van de toeslag kan de hoogte van de resterende arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanleiding vormen voor betrokkene om betaald werk te gaan zoeken en dit niet door te geven, aldus UWV. Daarnaast kan het exportverbod van de TW in de EU/EER/Zwitserland een versterking van de tendens van emigratie naar pendelen (ieder jaar gedurende een langere periode in het buitenland verblijven) te zien geven. In plaats van te kiezen voor definitieve vestiging in het betreffende land, wordt Nederland aangehouden als formele woonplaats om de toeslag te behouden. Controle op deze groep is moeilijk voor UWV, omdat UWV afhankelijk is van de juistheid van gegevens inzake woon- en verblijfplaats in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).

ARTIKELEN

Artikel II

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie over het informeren van de betrokkenen over de voorgenomen wijzigingen verwacht UWV betrokkenen in september 2005 door middel van een persoonlijke mailing op de hoogte te stellen. Verder wordt informatie verstrekt via onder meer de Bureaus Duitse en Belgische Zaken en de buitenlandse uitkeringsinstanties waarmee wordt samengewerkt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

PbEU L 117 van 4 mei 2005.

XNoot
1

Artikel 5, sub e, van Verordening (EG) nr. 1223/98 van de Raad van 4 juni 1998 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB 1998, L 168).

XNoot
2

Artikel 2, onderdeel Q van Bijlage I behorende bij Verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71.

XNoot
3

PE 324.367/4–8.

Naar boven