nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
Bij deze wet worden in de Arbeidstijdenwet en de Wet van 6 juli 2004
tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband
met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 347) wijzigingen
van voornamelijk technische aard aangebracht. Het gaat onder andere om redactionele
verbeteringen en het corrigeren van onjuiste verwijzingen. In het artikelsgewijze
deel wordt nader ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen.
Artikelsgewijs
Artikel I Arbeidstijdenwet
Onderdeel A
In artikel IX van de Wet van 2 december 2004, houdende wijziging
van enige wetten in verband met de instelling van de Onderzoeksraad voor veiligheid
(Stb. 678) wordt artikel 2:2, eerste lid, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet
gewijzigd. Daarbij wordt echter naar een voorval als bedoeld in artikel 1,
onderdeel e, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid verwezen, terwijl
dit onderdeel f moet zijn. In onderdeel A wordt dit gecorrigeerd.
Onderdeel B
In artikel 2:7 is de mogelijkheid opgenomen om de toepasselijkheid van
de Arbeidstijdenwet in bepaalde situaties uit te breiden naar zelfstandigen.
In het tweede lid van dit artikel wordt artikel 2:8, onderdelen b en c, van
overeenkomstige toepassing verklaard. In artikel 2:8 is echter bij de Veegwet
SZW 1998 een onderdeel c toegevoegd. Daarbij is per abuis nagelaten om artikel
2:7, tweede lid, aan te passen. De omissie wordt hierbij hersteld.
Onderdeel C
In de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en
de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat,
(Stb. 347), is artikel 8:2, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet waarin het
bevel tot het staken van de arbeid is geregeld, gewijzigd. In
deze wijziging zit echter een onvolkomenheid. Het bevel tot het staken van
de arbeid is op grond van die wijziging alleen nog mogelijk als er sprake
is van het in ernstige mate niet naleven van strafbaar gestelde feiten. Het
moet echter na de invoering van de bestuursrechtelijke handhaving bij de Wet
bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet gaan om zowel beboetbaar als strafbaar
gestelde feiten. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Onderdeel D
Artikel 9:2 van de Arbeidstijdenwet kent geen (sub)delegatiegrondslagen
voor een tweetal onderwerpen die met deze wijziging aan artikel 9:2, eerste
lid, worden toegevoegd. Deze grondslagen zijn noodzakelijk ter uitvoering
van Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van de Europese Unie van 24 september
1998 (PbEG L 274) tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende
het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Richtlijn nr.
88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing
van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Verordening (EEG) nr. 3821/85 en de uitvoering
van Verordening (EG) nr. 1360/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen
van 13 juni 2002 (PbEG L 207) betreffende de zevende aanpassing
aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de
Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer. Het betreft een grondslag
voor een regeling waarbij natuurlijke of rechtspersonen worden erkend als
installateur of reparateur van controleapparaten. Het is noodzakelijk om daarbij
regels te kunnen stellen over de aanvraag van een dergelijke erkenning, de
eisen die aan een aanvrager worden gesteld om erkend te kunnen worden, de
voorschriften die kunnen worden gesteld aan de erkenning, en over de regels
omtrent intrekking en schorsing van een erkenning. Voorts ontbrak een grondslag
voor het kunnen stellen van regels over de EG-goedkeuring van modellen van
controleapparaten. Het gaat dan om regels omtrent de aanvraag van een dergelijk
model.
Onderdeel E
In artikel 10:7, derde lid, eerste volzin, van de Arbeidstijdenwet wordt
bepaald dat beleidsregels worden vastgesteld voor ieder beboetbaar feit. In
de tweede volzin van dit artikellid is een hiervan afwijkende formulering
gebruikt. In die volzin is sprake van beboetbare feiten waarbij de aanduiding
«ieder» is vermeden. De eerste volzin wordt hieraan gepast.
Artikel II Wet van 6 juli 2004, Stb. 2004, 347
Vanwege een onvolkomenheid in de tekst van onderdeel C van artikel I van
de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet
1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 347),
zal het gewijzigde artikel 8:2, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet niet in
werking getreden. Deze wijziging kan om die reden komen te vervallen. Hierin
voorziet artikel II. De onvolkomenheid waarvan sprake is, wordt in artikel
I, onderdeel C, van het voorliggende wetsvoorstel hersteld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus