30 041
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 18 mei 2005

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en voor Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, hebben de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, achten de commissies de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij brengen in herinnering dat zij het nieuwe stelsel voor bewaken en beveiligen hebben gesteund. Daarmee is wat deze leden betreft ook steun gegeven aan de hierbij horende noodzakelijke wetswijzigingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij veroorloven zich hierover in het vervolg van het verslag de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij waarderen het dat de regering uitvoering heeft gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie-Van den Haak. De leden van de VVD-fractie hebben reeds ingestemd met het invoeren van een nieuw stelsel van bewaken en beveiligen. Gelet op de noodzakelijke waarborgen die moeten worden gerespecteerd, is een wettelijke verankering gewenst.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging.

Het rapport van de commissie-Van den Haak heeft ook voor de leden van de D66-fractie aangetoond dat er lacunes zijn in de informatie-uitwisseling, informatiecoördinatie en verantwoordelijkheidstoekenning op het gebied van persoonsbeveiliging. Deze leden steunen dan ook de gedachte achter onderhavig wetsvoorstel, waarin de betrokkenheid van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), de Dienst koninklijke en diplomatieke beveiliging (DKDB), de Koninklijke marechaussee (KMar) en de regiokorpsen bij de bewaking en beveiliging wordt omschreven. Over de door de regering voorgestelde invulling willen zij nog graag enige verhelderende vragen stellen en enige opmerkingen maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel dat tot doel heeft een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten in te voeren. Deze leden zijn van mening dat het niet zozeer een heel nieuw stelsel betreft, als wel een verduidelijking en verbetering van het huidige stelsel, waar het gaat om de verdeling van bevoegdheden.

Zij constateren dat de behandeling van het wetsvoorstel lang op zich heeft laten wachten. De bespreking van de nota «nieuw stelsel bewaken en beveiligen», dat ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel, was al in september van 2003. De verwachte ingangsdatum was in eerste instantie eind 2004; toen werd het eerste kwartaal 2005. Dit tijdstip is inmiddels ook gepasseerd; daarom vragen deze leden de regering naar het beoogde tijdstip van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren dat daarmee zowel verduidelijkingen als aanscherpingen van de bestaande regelingen ten aanzien van bewaken en beveiligen worden doorgevoerd.

2. Het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen

Kan de regering, gelet op haar stelling dat persoonsbeveiliging in de regel wordt ingezet wanneer voor het leven van personen of hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten wordt gevreesd, waarmee de officier van justitie de bevoegde autoriteit is, voorbeelden geven van situaties waarin de burgemeester de aangewezen autoriteit is voor persoonsbeveiliging, vragen de leden van de PvdA-fractie. Wie geeft uiteindelijk antwoord op de vraag of sprake is van handhaving van de openbare orde onder gezag van de burgemeester of van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde onder het gezag van de officier van justitie? Worden deze begrippen nader gedefinieerd? Is de regering van oordeel dat deze procedure verwarring kan oproepen over de vraag wie op het decentrale niveau verantwoordelijk is voor persoonsbeveiliging en dat de effectiviteit en de uniformiteit van de persoonsbeveiliging hiermee in het geding kan komen? Zo neen, waarom niet? Waarom, zo vragen deze leden voorts, vallen de personen die vallen in het rijksdomein onder directe verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en niet onder die van de minister van BZK?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat de criteria zijn op basis waarvan in concrete gevallen personen kunnen worden toegevoegd aan het rijksdomein? Gebeurt dit bijvoorbeeld als het decentrale domein niet voldoende beveiliging kan bieden? Wie besluit tot toevoeging van personen aan het rijksdomein? Kunnen zij ook weer van de lijst worden afgevoerd? Zo ja, op basis waarvan en door wie?

Deze leden vragen de regering haar stelling dat het niet de bedoeling is dat er een kwalitatief verschil bestaat tussen het niveau van beveiligen in het rijksdomein en het niveau van beveiligingen in het decentrale domein, hard te maken. Als er geen verschil mag zijn in de kwaliteit van beveiliging van mensen die daarop zijn aangewezen, hetgeen deze leden van harte onderschrijven, wat is dan de meerwaarde van het bestaan van het rijksdomein?

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het uitgangspunt dat er een onderscheid bestaat tussen het decentraal domein en het rijksdomein. De regering deelt mee dat het niet de bedoeling is de persoonbeveiliging op rijksdomein te laten verschillen, kwalitatief, van de «normale» persoonsbeveiliging op decentraal niveau. Het onderscheid mag wat deze leden betreft niet bestaan uit een verschil in kwaliteit. Mensen die bedreigd worden, hebben recht op een adequate beveiliging. Het domein waarin ze verkeren, doet hieraan niets af. Er lijkt echter wel een verschil te zitten in het moment dat iemand recht krijgt op persoonsbeveiliging in het rijksdomein of het decentrale domein. Ten aanzien van het decentrale domein zegt de regering dat een persoon de politie kan inschakelen op het moment dat «de aantasting van hun veiligheid zulke gewelddadige vormen begint aan te nemen dat zij daar op eigen kracht geen weerstand aan kunnen bieden.» Terwijl voor de beperkte groep mensen in het rijksdomein geldt dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor hun ongestoord functioneren door het nationaal belang dat met dat functioneren samenhangt. Moet dit gelezen worden als een lagere drempel, of een andere toetsingsgrond, voor beveiliging van mensen in het rijksdomein? Is inderdaad bedoeld een onderscheid te maken in het moment van beveiliging? Wat rechtvaardigt dit eventuele onderscheid?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er twee situaties worden genoemd waarin categorieën aan het rijksdomein kunnen worden toegevoegd. De eerste «een persoon die op een andere wijze een bijzondere democratische plicht of functie heeft die hij ongestoord moet kunnen uitvoeren of vervullen,» is op zichzelf helder; deze vormt min of meer een mogelijkheid tot het creëren van een groep naast de al bestaande categorieën. Welke categorieën personen (beroepsgroepen) kunnen meer concreet in deze groep komen?

De tweede situatie waarin een categorie kan worden toegevoegd: «een situatie waarin een ongewenste gebeurtenis disproportionele schade zou toebrengen aan het vertrouwen in de continuïteit en integriteit van de openbare sector,» is naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie nog te vaag. Valt hieronder ook de vitale infrastructuur? Zo ja, welke? Waaraan wordt gedacht bij deze tweede situatie? Moet er niet een procedure of toetsingskader ontwikkeld worden waarbinnen categorieën objecten of diensten kunnen worden getoetst op noodzaak tot het opnemen in het rijksdomein?

Het systeem van bewaking en beveiliging van personen biedt de mogelijkheid om in concrete gevallen personen toe te voegen aan het rijksdomein als de beveiligingsproblematiek het decentrale domein overstijgt. De beoordeling van de noodzaak daarvoor geschiedt aan de hand van een dreigingsanalyse door de Nationaal coördinator bewaking en beveiliging, onder eindverantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre is overwogen om het opmaken van een dreigingsanalyse of risicoanalayse ter beoordeling van de vraag of iemand toegevoegd moet worden aan de limitatieve lijst, expliciet in de wet op te nemen of te verwijzen naar artikelen in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De leden van de SGP-fractie stemmen in met de in het wetsvoorstel uiteengezette decentrale opbouw van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen. Zij stemmen ook in met de voorgestelde verantwoordelijkheid op het niveau van de rijksoverheid. Wel vragen de aan het woord zijnde leden of er zich ook in het gekozen stelsel geen grensgevallen, interpretatieverschillen of andere onduidelijkheden kunnen voordoen. Zij vragen hoe dat wordt ondervangen en hoe wordt gewaarborgd dat betrokkenen indien nodig snel en adequaat van bewaking worden voorzien.

3. Uitwerking in het wetsvoorstel

Persoonsbeveiliging in het rijksdomein

Waarom worden de leden van het koninklijk huis niet, en de andere mensen in het rijksdomein die beveiliging behoeven, wel door de minister van Justitie aangewezen? Door wie worden leden van het koninklijk huis aangewezen, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Op welke wijze wordt de limitatieve lijst van personen in het rijksdomein officieel vastgesteld? Wordt die openbaar gemaakt? Zo ja, geldt dat ook voor wijzigingen in de lijst? Zo neen, waarom niet?

Is het juist, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat het College van procureurs-generaal alleen een adviesrecht krijgt met betrekking tot de inzet van aanhoudings- en ondersteuningseenheden? Wat gebeurt er als het College, bijvoorbeeld in verband met capaciteitsproblemen als gevolg van jarenlange structurele onderbezetting bij deze eenheden, negatief adviseert? Is de veronderstelling van deze leden juist dat de minister van Justitie in zo'n geval deze teams kan «opeisen»? Deelt de regering de vrees van de Raad van Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad dat inzet van deze teams bij bewaken en beveiligen «een verdere uitholling» kan betekenen van «hun feitelijke taak, te weten de aanhouding van vuurwapengevaarlijke criminelen»? Zo ja, op welke wijze wordt dit probleem ondervangen? Zo neen, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben twijfels over de striktheid van de door de regering opgestelde limitatieve lijst van personen die onder de rijksverantwoordelijkheid vallen. Zien deze leden het goed dat noch Pim Fortuyn, noch Theo van Gogh, noch beide thans bedreigde Kamerleden op de limitatieve lijst van door het Rijk te beveiligen personen gestaan zouden hebben, als het nieuwe stelsel bewaken en beveiligen al in werking was getreden?

In het nieuwe stelsel is een belangrijke positie ingeruimd voor de Nationaal coördinator bewaking en beveiliging (NCBB). De taken die zijn overgedragen aan de NCBB, zijn vastgelegd in de circulaire Bewaking en Beveiliging. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of gezien het omvangrijke takenpakket en de grote verantwoordelijkheid van de coördinator, een wettelijke verankering van de functie van NCBB wenselijk zou zijn.

Bewaking en beveiliging van objecten en diensten in het rijksdomein

Waarom valt de bewaking en beveiliging van objecten en diensten in het rijksdomein onder gezag van de burgemeester of de officier van justitie, en die van de burgerluchtvaart, de koninklijke paleizen en woonhuizen, de ambtswoning van de minister-president en beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van De Nederlandsche Bank onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Deze leden vragen de regering voorts waarom de aanwijzing van objecten en diensten in het rijksdomein op basis van het voorgestelde artikel 15a van de Politiewet 1993 door de ministers van Justitie en BZK gezamenlijk gebeurt. Kunnen voorbeelden worden gegeven van de in dit artikel bedoelde objecten en diensten? Hoe verhoudt zich bij het samenstellen van de lijst van objecten en diensten in het rijksdomein het criterium dat «nationale belangen» in het geding moeten zijn met de (terroristische) dreiging ten opzichte van het object of de dienst? Vallen alle objecten en diensten onder het rijksdomein of alleen die waartegen een concrete terroristische dreiging bestaat? Waarom is het lokale bevoegde gezag verantwoordelijk voor de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen ten behoeve van deze objecten en diensten in het rijksdomein? Hoe is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen burgemeester en officier van justitie precies geregeld? Kunnen voorbeelden worden gegeven van een situatie waarin de burgemeester de eerst verantwoordelijke is en van een situatie waarin de officier van justitie dat is? Wie beslist over tijdelijke of structurele aanwijzing van nieuwe objecten of diensten dan wel over de intrekking van een aanwijzing? Hoe verhoudt de lijst met objecten en diensten in het rijksdomein zich tot de beveiliging van de burgerluchtvaart, de koninklijke paleizen en woonhuizen, de ambtswoning van de minister-president en beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van De Nederlandsche Bank, die onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister van Justitie vallen? Is de regering van oordeel dat de beoogde procedure voor de beveiliging van objecten en diensten de benodigde duidelijkheid over verantwoordelijkheid en aansturing bevordert? Zo ja, op grond waarvan?

Als de leden van de D66-fractie het goed begrijpen, dan wordt de bewaking en beveiliging van personen die op de limitatieve lijst onder het rijksdomein vallen, altijd uitgevoerd door de DKDB en/of de KMar en valt altijd onder de minister van Justitie als de verantwoordelijke gezagsdrager. Dit lijkt deze leden een heldere structuur waardoor weinig aansturings- of capaciteitsproblemen zouden kunnen ontstaan.

Over de helderheid van de verantwoordelijkheidsstructuur bij de bewaking en beveiliging van objecten kan naar de mening van de leden van de D66-fractie al gemakkelijker onduidelijkheid ontstaan. Zien deze leden het goed dat het «bewaken van objecten» door anderen wordt uitgevoerd en dus ook onder een andere verantwoordelijkheid valt dan het «beveiligen van objecten»? Leidt dit niet tot onduidelijkheden over verantwoordelijkheid als bewaking overgaat in beveiliging?

Verruiming aanwijzingsbevoegdheid minister van BZK

De leden van de CDA-fractie constateren dat de wijziging van artikel 16, tweede lid van de Politiewet wel is aangekondigd in de nota «nieuw stelsel van bewaken en beveiligen». Desalniettemin hebben deze leden een aantal vragen over de voorgestelde wijziging. Naar het oordeel van deze leden is de aanwijzingsbevoegdheid zoals in dit nieuwe artikel geformuleerd, veel ruimer dan alleen ten behoeve van bewaken en beveiligen. Hier lijkt sprake te zijn van een aanwijzingsbevoegdheid die het hele terrein van de openbare orde beslaat, voorzover dat betrekking heeft op de veiligheid van de staat, de betrekkingen van Nederland met andere mogendheden dan wel zwaarwegende belangen voor de samenleving. Deze leden vragen de regering om aan de hand van voorbeelden duidelijk te maken in welke gevallen van deze aanwijzingsbevoegdheid gebruik zal worden gemaakt. Kan op basis van dit artikel een aanwijzing gegeven worden die niet met bewaken en beveiligen te maken heeft maar wel met de openbare orde? Deze leden denken bijvoorbeeld aan de voorkoming van ordeverstoringen bij een bezoek van een buitenlands staatshoofd of aan de situatie dat in geval van een bomalarm moet worden beslist tot ontruiming van een gebouw of een deel van een stad.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de VNG zeer kritisch op deze aanwijzingsbevoegdheid heeft gereageerd. Deze leden menen dat de regering in antwoord op deze kritiek helderder zou moeten maken wanneer een burgemeester in de praktijk een aanwijzing van de minister van BZK kan verwachten. Hoe kan in een dergelijk geval worden bereikt dat voldoende politiecapaciteit wordt ingezet om de aanwijzing van de minister te kunnen uitvoeren?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de in dit wetsvoorstel vervatte verruimde aanwijzingsbevoegdheid van de minister van BZK ten opzichte van de burgemeesters. Zij vragen de regering haar stelling dat de huidige beperking van de aanwijzingsbevoegdheid tot het door de burgemeester te voeren beleid de minister van BZK «onvoldoende grondslag» biedt om zijn verantwoordelijkheid waar te kunnen maken, met behulp van voorbeelden te onderbouwen. In welke situatie is de minister op dit moment met handen en voeten gebonden en kan hij dankzij dit wetsvoorstel wel effectief opereren? Waarom dient de minister ook de bevoegdheid te hebben burgemeesters aanwijzingen te geven over de wijze waarop en de middelen waarmee zij de openbare orde handhaven? Wie bepaalt op basis van welk toetsingskader of nationale belangen in het geding zijn en derhalve gebruik kan worden gemaakt van de aanwijzingsbevoegdheid? Wat is de definitie van «enige vrijheid» die de burgemeester behoudt bij een aanwijzing door de minister van BZK? Wat zijn bijvoorbeeld de «omstandigheden» die kunnen nopen tot een dwingender aanwijzing door de minister van BZK?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties een verruimde aanwijzingsbevoegdheid krijgt ten aanzien van de burgemeesters. Zij vragen echter of er een spanningsveld bestaat tussen de aanwijzingsbevoegdheid van de minister aan de burgemeester en de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente. Wie is er uiteindelijk verantwoordelijk voor (de gevolgen van) de uitvoering van een dergelijke aanwijzing? (Zie voor deze vraag ook de reactie van de VNG)

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de voorgenomen uitbreiding van de aanwijzigingsbevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is bedoeld om de effectiviteit van de bestaande aanwijzingsbevoegdheid te waarborgen. Is hun conclusie juist dat hiermee geen wezenlijke verschuiving komt in de onderlinge verhouding tussen de minister en de burgemeester op het punt van bewaking en beveiliging?

Zelfstandige bewakings- en beveiligingstaken KMar

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of in deze wetswijziging niet meer wordt gewijzigd dan uit een oogpunt van invoering van het stelsel van bewaken en beveiligen nodig is. Zij denken bijvoorbeeld aan de taakomschrijving van de Koninklijke marechaussee in artikel 6 van de Politiewet. Hier worden de beveiliging van de burgerluchtvaart en de bewaking van de ambtswoning van de minister-president opgedragen aan de Koninklijke marechaussee. Hoezeer dit ook wenselijk is, dit zijn geen taken die ontstaan door het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen.

De leden van de CDA fractie wijzen erop dat momenteel bij de Kamer reeds een andere wijziging van de Politiewet aanhangig is. Dit betreft de wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau ten aanzien van de politie en de aanpassing van de bevoegdheden op regionaal niveau, alsmede de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten (29 704). Bovendien heeft de minister wetsvoorstellen aangekondigd met betrekking tot de bevoegdheden van de marechaussee op basis van de Politiewet. Waarom zijn de niet rechtstreeks met het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen verband houdende wijzigingen niet bij een van deze wijzigingsvoorstellen ondergebracht? De leden van de CDA-fractie menen dat dit de helderheid ten goede had kunnen komen.

Beveiliging burgerluchtvaart

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wanneer naar verwachting een besluit zal worden genomen over de inzet van «air marshals».

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat met betrekking tot de beveiliging van de burgerluchtvaart in het wetsvoorstel wordt geformaliseerd dat deze beveiligingstaak zich ook kan uitstrekken tot bijvoorbeeld aan boord van een vliegtuig. Betekent dit dat dit deel van de beveiligingstaak van de KMar uitgebreid zal worden? Zo ja, waarmee en wat heeft dit voor gevolgen voor de capaciteit van de KMar in haar uitvoering van de reguliere beveiliging van personen, objecten en diensten? In dit verband vragen deze leden of de KMar nog in staat mag worden geacht om haar uitgebreide taken met de benodigde kwaliteit te verrichten? Wat is de exacte formele capaciteit van de KMar? Wat is de feitelijke capaciteit van de KMar? Hoe hoog is de doorstroming; hoe hoog is de uitstroom; hoe hoog is de instroom? Wat is het opleidings-, ervarings- en kennisniveau van respectievelijk de uitstromers en instromers? Welk deel van de capaciteit is beschikbaar voor de verschillende taken? Welke gevolgen heeft de 100% controle voor de beschikbare capaciteit voor de andere taken?

4. Uitgebrachte adviezen

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering haar stelling dat de ontwikkeling dat een groeiend beroep zal worden gedaan op objectbewaking en persoonsbeveiliging structureel van aard is, te staven. Op welke analyse is de uitbreiding met 235 fte's van het KLPD gebaseerd? Met hoeveel fte's wordt de capaciteit van de regiokorpsen versterkt? Op grond waarvan wordt bepaald welk korps hiertoe hoeveel extra capaciteit krijgt? Hoe groot is de uitbreiding van de operationele staf van de Nationaal Coördinator terrorismebestrijding en waarop is deze gebaseerd?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te reageren op de constatering van de Raad van Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad dat het wetsvoorstel nauwelijks ingaat op het decentrale domein en de (financiële en organisatorische) knelpunten die zich daarbij kunnen voordoen. Kan de regering deze keuze verklaren, mede gelet op haar standpunt dat geen kwalitatief verschil mag bestaan tussen beveiliging en bewaking op centraal en decentraal niveau? Deze leden vragen de regering wanneer zij haar standpunt op de rapportage van de werkgroep inzake de uitwerking van het decentrale domein naar de Kamer zal sturen. Acht de regering nadere wet- en regelgeving mogelijk in verband met deze uitwerking, bijvoorbeeld aangaande het gememoreerde spanningsveld tussen de minister van Justitie en de officier van justitie en met betrekking tot bijstandsverlening?

Wat vindt de regering van de stelling van de Raad van Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad dat, omdat in het decentrale domein geen daartoe opgeleide persoonsbeveiligers aanwezig zijn, een beroep moet worden gedaan op KLPD/DKDB, hetgeen weer capaciteit wegneemt die voor het rijksdomein is bestemd? Heeft de regering het voornemen te investeren in extra capaciteit van het decentrale domein en de daarvoor benodigde opleiding en scholing? Zo ja, op welke wijze wordt dit uitgevoerd? Zo neen, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het College van procureurs-generaal tegen het wetsvoorstel op zichzelf geen bezwaren heeft, maar wel aandacht vraagt voor capaciteitsproblemen in de uitvoering. Bij capaciteitstekort bij het DKDB wordt er bijstand verleend door arrestatieteams (AT's), die zelf ook capaciteitsproblemen hebben. De leden van de VVD-fractie vragen hoe hiermee in het licht van het voorliggende wetsvoorstel zal worden omgegaan.

De politieberaden hebben bezwaren geuit dat de gevolgen van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen voor het decentrale domein onderbelicht blijven. In de reactie van de regering wordt voornamelijk ingegaan op de problemen met betrekking tot de bijstandstaak die bij de arrestatieteams is neergelegd. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de gevolgen van het nieuwe stelsel voor het decentrale domein en dan vooral aandacht te besteden aan de organisatorische en financiële knelpunten waarop de politieberaden wijzen. Tevens vragen deze leden of de regering verwacht dat het nodig zal zijn om, naar aanleiding van de resultaten van de werkgroep die een uitwerking maakt van het decentrale domein, de wet opnieuw te wijzigen.

De aanwijzing van objecten of diensten die bewaking of beveiliging behoeven, kan slechts plaatsvinden als er sprake is van nationale belangen. Een formele bevoegdheid van de burgemeester ligt daarom, aldus de regering, niet in de rede. Niettemin is het voorstelbaar dat een burgemeester bedreigingen opmerkt die mogelijk nationale belangen kunnen raken. Op welke wijze wordt de burgemeester in dat geval betrokken bij de het proces van aanwijzing van objecten of diensten, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering terecht oog heeft voor de noodzaak van uitbreiding van de capaciteit op centraal en decentraal niveau en daar inmiddels ook stappen voor heeft ondernomen. Zij vragen of de capaciteit ook in de toekomst steeds aan de hand van de behoefte zal worden herijkt, zodat het beveiligingsniveau hoe dan ook wordt gewaarborgd.

5. Financiën

Welke kosten zijn gemoeid met de uitbreiding van de capaciteit van de DKDB van 145 naar 237 medewerkers medio 2005, vragen de leden van de PvdA-fractie. Hoe wordt deze uitbreiding gefinancierd? Is deze uitbreiding voldoende om de capaciteitsproblemen bij de DKDB op te lossen? Zo ja, op grond waarvan trekt de regering die conclusie? Zo nee, welke extra inzet is noodzakelijk?

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA), en vacature algemeen.

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), vacature algemeen, Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).

Naar boven