nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 25 april 2005
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft
de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin
gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord,
acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
I. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel inzake de Spellingwet. De leden van deze fractie hechten
zeer aan de versterking van de positie en de kwaliteit van het Nederlands.
Ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele
vragen.
De leden verzoeken de regering een overzicht te verstrekken van bepalingen
in huidige wetgeving betreffende het gebruik van het Nederlands. Bestrijkt
dit wetsvoorstel alle wettelijke bepalingen met betrekking tot het gebruik
van het Nederlands, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af.
Deze leden vragen de regering of dit wetsvoorstel ook voor de Zelfstandige
Bestuursorganen (ZBO's) geldt. Eén van de categorieën in de Nederlandse
samenleving waarop het voorliggende wetsvoorstel betrekking heeft, betreft
onderwijsinstellingen die bekostigd worden uit de openbare kas. Deze leden
vragen de regering waarom zij er niet voor kiest de Spellingwet betrekking
te laten hebben op alle onderwijsinstellingen, bekostigd én niet bekostigd,
waarop overheidstoezicht wordt uitgeoefend.
Naar de mening van de regering is er geen reden voor vrees dat de spellingregels
niet worden gevolgd in het onderwijs en bij de overheid. Met de Raad van State
vragen de leden van de CDA-fractie op welke wijze handhaving van de spelling,
met name bij de overheid, kan plaatsvinden. Over welke instrumenten beschikken
de burgers als de overheid in haar communicatie de spellingregels niet naleeft?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn het met de regering eens dat
uniformiteit in de spelling van het Nederlands belangrijk is. De regering
geeft aan dat in de praktijk is gebleken dat de omstandigheid dat overheidsorganen,
onderwijsinstellingen die bekostigd worden uit de openbare kas en de examens
waarvoor wettelijke voorschriften zijn vastgesteld de spellingsregels van
het Nederlands moeten volgen, beslissend is voor de wijze waarop de overige
Nederlanders zich van spellingsregels bedienen. Deze leden onderschrijven
het belang hiervan.
Wel zetten de leden van de D66-fractie enkele vraagtekens bij de noodzaak
van het vastleggen van deze maatregel in de wet. Kan de regering aangeven
wat nu precies het voordeel van de door haar voorgestelde maatregel is ten
opzichte van de huidige situatie? De regering geeft immers zelf al aan dat
bij de inwerkingtreding van de wet slechts een bestaande situatie wordt bekrachtigd
en dat uit de afgelopen decennia blijkt dat de vastgestelde spellingregels
probleemloos worden gevolgd. Deze leden vragen zich af welk probleem hier
nu precies mee wordt opgelost. Maakt de wettelijke implementatie van deze
regeling de bestaande, goed werkbaar gebleken, situatie niet alleen maar nodeloos
ingewikkeld?
Daarnaast hebben voornoemde leden twijfels over de wijze waarop de regering
de handhaving van de verplichting en de controle op de naleving van de wet
voor ogen heeft. Is het een reële gedachte dat ambtenaren en onderwijsinstellingen
werkelijk sancties worden opgelegd bij het overtreden van de Spellingwet?
Hoe en door wie wordt deze overtreding vastgesteld? En ben je al strafbaar
na één «slip of the pen» of wordt hier wat minder
rigide mee omgegaan?
Is het in plaats van het opleggen van sancties achteraf niet beter dat
de overheid zich er bij haar aannamebeleid van vergewist dat de sollicitant
over een goede beheersing (spelling én stijl) van de Nederlandse taal
beschikt?
Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie zich af hoe de regering de
invoering van deze wet ziet in het licht van de terugdringing van de regelgeving
op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De voorzitter van de commissie,
Cornielje
Adjunct-griffier van de commissie,
Jaspers
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66),
Hamer (PvdA), van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans
(VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), de Vries
(CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA),
Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg
(VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough
(GL) en Roefs (PvdA).
Plv. leden: Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA),
Vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü
(VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk
(CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib
(PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund
(PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL) en Kalsbeek (PvdA).