30 015 Bodembeleid

Nr. 98 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2021

Hierbij informeer ik u over de stand van zaken van een aantal bodem gerelateerde onderwerpen. Dit betreft achtereenvolgens: de nieuwe bestuurlijke afspraken met de andere overheden voor 2021, de review granuliet, de follow-up van het rapport van de heer Kuijken over granuliet en het besluit bodemkwaliteit, de monitoring van de toepassing van AEC bodemas en het gebruik van Rijksbaggerdepots voor PFAS-houdende bagger.

Nieuwe bodemafspraken

Het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 tussen het IenW en de koepels over de samenwerking op het gebied van bodem- en grondwaterkwaliteit is in 2020 ten einde gekomen. Zoals vermeld in de Kamerbrief1 van 22 januari 2021 waren er reeds afspraken gemaakt met de IPO, VNG en UvW over de doelen en budgetten voor het overgangsjaar 2021. Deze zijn grotendeels gebaseerd op de afspraken die in het afgelopen convenant gemaakt waren. De nadere uitwerking van deze afspraken is op 10 februari met de koepels in een bestuurlijk overleg vastgesteld. De afspraken hebben betrekking op apparaatskosten (10 mln euro), de afronding van de spoedsaneringen (17,557 mln euro) en de ondersteuning van regionale kennisontwikkeling (1 mln euro). De bedragen waren reeds voorzien op de begroting van IenW (artikelonderdeel 13.04 Ruimtegebruik Bodem) en worden overgeheveld naar de begroting van BZK voor uitkering naar decentrale overheden via het Gemeente- en Provinciefonds. Daarnaast worden op aanvraag van provincies en gemeenten specifieke uitkeringen verstrekt voor opgaven die vallen binnen de categorie «buitenproportionele opgaven» in relatie tot de bodemkwaliteit (max. 40 mln euro). De prioriteit wordt gelegd bij de bodem- en grondwaterkwaliteitsopgaven in relatie tot diffuus lood en niet genormeerde stoffen zoals PFAS. De meerjarenafspraken voor 2022 en daarna moeten nog verder worden uitgewerkt met de andere overheden. Hierover hoop ik u in de loop van dit jaar nader te informeren.

Review granuliet en Follow up rapport Kuijken

De review die ik u in mijn brief2 van 5 maart 2020 heb toegezegd naar de milieukwaliteit van granuliet is in volle gang. Zoals ik in het Kamerdebat op 27 oktober meldde heeft het burgercollectief een aantal suggesties gedaan voor de review. Zoals ik ook aan het burgercollectief heb laten weten heb ik deze afgezet tegen de opdrachtformulering en scope zoals die is overeengekomen met provincie en gemeente. Een aantal suggesties van het burgercollectief valt hier binnen en maakt dus onderdeel uit van het onderzoek. Van een aantal suggesties heeft Arcadis aangegeven dat het nader onderzoeken daarvan geen onderscheidende bijdrage levert ten behoeve van de beantwoording van de onderzoeksvragen van de review. Ook verzoeken van andere partijen leg ik langs deze meetlat.

Arcadis heeft vooronderzoek gedaan en is op dit moment bezig met praktijkonderzoeken. Op basis van het vooronderzoek heeft Arcadis het noodzakelijk geacht om aanvullende praktijkproeven te doen, om zo tot meer betrouwbare conclusies te kunnen komen. Dit heeft tot gevolg dat de rapportage over het onderzoek later gereed komt. Definitieve rapportage is voorzien medio april.

Er zijn verzoeken gedaan om ook de Kraaijenbergse plassen, waar in het verleden granuliet is toegepast, te betrekken in het onderzoek. Naar aanleiding van de suggestie van de heer Kuijken heeft Rijkswaterstaat het oppervlaktewater van de Kraaijenbergse plassen op drie locaties bemonsterd. Er is geen acrylamide gemeten3. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om, vooruitlopend op de resultaten van de review op de locatie Over de Maas, onderzoeken te starten op andere locaties.

Taskforce bodemstelsel

Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 18 september 2020 over het rapport van de heer Kuijken over granuliet en het Besluit bodemkwaliteit4 heb ik de secretaris-generaal gevraagd een taskforce Bodemstelsel in te stellen en te komen met een plan van aanpak voor het doorvoeren van de benodigde verbeteringen in het stelsel van kwaliteitsborging bodem (Kwalibo). Ook het versterken van kennis wordt hierbij betrokken. De Taskforce is 1 oktober 2020 gestart met voorbereidende werkzaamheden en organisatorische inrichting.

De Taskforce heeft opdracht gegeven aan een IenW-breed programmateam om een plan van aanpak op te stellen. Het programmateam is begin dit jaar gestart en gaat aan de slag met de aanbevelingen uit de recente rapporten die zijn gepubliceerd op het terrein van het bodemstelsel.5

Het programma is ingedeeld in drie werksporen:

  • het project Kwalibo-stelsel (Kwalibo);

  • het project Vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH), en;

  • het project Organisatie, kennis en samenwerking (Organisatie).

Het programma wordt aangestuurd door de Taskforce en wordt gevolgd en geadviseerd door een externe klankbordgroep met onafhankelijke en gezaghebbende leden vanuit de wetenschap en de praktijk. De uitvoering van het programma zal plaatsvinden in overleg met de private en decentrale partners. Het programma heeft een looptijd tot eind 2021.

AEC bodemas

Zoals aangekondigd in mijn brief van 5 september 20196 heb ik een inventarisatie laten uitvoeren naar de locaties waar AEC bodemas is toegepast. Hierbij informeer ik u over de uitkomsten van het rapport «Inventarisatie IBC-werken met AEC-bodemas»7. De afgelopen tijd is gesproken met de gemeenten en provincies over vervolgacties.

Sinds de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit (2008) moet de toepassing en vervolgens de monitoring van IBC-bouwstoffen (onder gecontroleerde omstandigheden toepassen van o.a. AEC-bodemas) worden gemeld aan het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. Hiervoor is de initiatiefnemer verantwoordelijk. De omgevingsdiensten houden namens het bevoegd gezag – veelal de gemeente, soms de provincie – toezicht op deze verplichting. In de brief van 20 november 2018 aan de Kamer is aangegeven dat niet alle locaties waar in het verleden AEC-bodemas is toegepast in beeld zijn bij het bevoegde gezag. Rijkswaterstaat heeft in overleg met de omgevingsdiensten en Vereniging Afvalzorg een inventarisatie uitgevoerd naar de locaties waar AEC-bodemas is toegepast. Uit de inventarisatie blijkt dat op 418 locaties AEC-bodemas is toegepast. Van deze locaties zijn 159 bekend bij het bevoegd gezag. Van 154 van de locaties is bekend dat wordt gemonitord. Deze 154 locaties zijn de meer omvangrijke toepassingen met AEC bodemas en beslaan 84% van de totale hoeveelheid toegepaste AEC-bodemas. De werken met AEC-bodemas die zijn aangelegd in opdracht van Rijkswaterstaat worden conform het Besluit bodemkwaliteit beheerd en gemonitord en zijn voor 100% gemeld.

Hiermee is voor het overgrote deel van de toegepaste hoeveelheid AEC-bodemas (84%) zicht op de staat van het werk (inclusief de drooglegging) en de kwaliteit van het grondwater. De niet bekende locaties betreffen vooral een naleeftekort bij relatief kleinere toepassingen. Hiervoor zijn private of publieke initiatiefnemers verantwoordelijk. Hierbij merk ik op dat in het geval een locatie niet in beeld is bij het bevoegd gezag, deze toch kan voldoen aan de wettelijke eisen. Echter hiervoor is door het uitblijven van een melding geen bewijs voorhanden.

Over het algemeen laat het rapport een gemixt beeld zien. Het grootste deel van de toegepaste hoeveelheid AEC bodemas is in beeld en wordt gemonitord, in het bijzonder de grootschalige toepassingen door Rijkswaterstaat. Aan de andere kant is er een nadrukkelijk nalevingstekort bij de kleine toepassingen en dat vind ik onwenselijk. De bevoegde gezagen moeten de toepassingen goed registreren en de wettelijke monitoringsverplichting handhaven. In het voorjaar van 2020 is hierover overleg gevoerd met de omgevingsdiensten en zijn de belangrijkste knelpunten en oplossingen in beeld gebracht. Ik ben met de gemeenten en de provincies als verantwoordelijk bevoegd gezag in gesprek om te bekijken hoe de registratie en het toezicht op en de naleving van de monitoringsverplichting kan worden verbeterd. Ik streef ernaar om u in de loop van 2021 nader te informeren over de voortgang.

Zoals ik in mijn brief8 5 september 2019 heb aangegeven, zijn inmiddels maatregelen genomen om de risico’s in de keten van AEC-bodemas te verminderen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet mag AEC-bodemas niet meer als IBC-bouwstof worden toegepast. De kwaliteit zal zodanig moeten zijn opgewerkt dat een vrije toepassing mogelijk is. Vanwege het uitstel van de Omgevingswet zal ik het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen in april 2021 wijzigen, zodat vanaf dat moment nog uitsluitend vrij toepasbare AEC-bodemassen mogen worden toegepast. Het is dan niet meer mogelijk om AEC-bodemas van mindere kwaliteit toe te passen, ook niet onder IBC-condities. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet handhaaf ik voor AEC bodemas de meldingsplicht. Hiermee is bekend waar deze materialen in de toekomst worden toegepast en kan gericht toezicht worden uitgevoerd.

PFAS-houdende bagger in Rijksbaggerdepots

In mijn brief aan de Tweede Kamer9 van 15 april 2020 heb ik aangegeven dat overleg plaatsvindt met de bevoegde gezagen om de bestaande verschillen tussen de Rijksbaggerdepots weg te nemen in het kunnen accepteren van baggerspecie die alleen met PFAS is verontreinigd, zodat deze categorie baggerspecie kan worden gestort in deze depots. Ik heb daarbij tevens aangegeven dat daarbij ook het vormgeven van een overgangs- of gedoogsituatie (afhankelijk van de huidige Wabo vergunning) onderwerp van gesprek is. Deze overleggen hebben inmiddels plaats gevonden op ambtelijk en bestuurlijk niveau met de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Flevoland, die bevoegd gezag zijn voor de Wabo vergunning van de drie omringde Rijksbaggerdepots De Slufter, Hollandsch Diep en IJsseloog. Een nauwkeurige afstemming was nodig wegens de juridische complexiteit en verschillen tussen de vergunningen per depot. Als resultante hebben de Minister en ik recent de bevoegde gezagen formeel per brief verzocht om de stort van baggerspecie die alleen met PFAS verontreinigd is met een gehalte boven het herverontreinigingsniveau in De Slufter, Hollandsch Diep en IJsseloog op korte termijn mogelijk te maken.

De Minister en ik zijn in afwachting van de officiële reactie van de gedeputeerde staten van deze provincies. De gedeputeerden van de provincies Noord-Brabant, Zuid-Holland en Flevoland hebben aangegeven dat zij welwillend kijken naar dit verzoek. Zo gauw de officiële reacties binnen zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven – Van der Meer


X Noot
1

Kamerstuk 32 861, nr. 64

X Noot
2

Kamerstuk 30 015, nr. 62

X Noot
3

Kamerstuk 30 015, nr. 83

X Noot
4

Kamerstuk 30 015, nr. 80

X Noot
5

Het betreft de rapporten «Kleine korrels, grote discussie – rapportage over granuliet en het Besluit bodemkwaliteit», Wim Kuijken (1 september 2020); «Onderzoek kwantificering ILT-bevindingen naleefgedrag Kwalibo-stelsel», P2 (3 september 2020); «Beleidsevaluatie Kwaliteitsborging Bodem», Witteveen en Bos (4 september 2020).

X Noot
6

Kamerstuk 30 015, nr. 60

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Kamerstuk 30 015 nr. 60

X Noot
9

Kamerstuk 35 334, nr. 80

Naar boven