30 013
Wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) en tot uitvoering van verordening nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149)

nr. 3
Memorie van toelichting

ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (hierna: prospectusrichtlijn).1 Deze prospectusrichtlijn, die ter vervanging dient van de bestaande richtlijnen2 die zien op het opstellen van een prospectus, wordt uiteindelijk geïmplementeerd in hoofdstuk 3.5 van het Deel Gedragstoezicht van de voorgestelde Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft3 ). De implementatie in de Wft kan worden gezien als het definitieve wettelijk kader voor de regulering van het aanbieden van effecten. In de Wft zal voorts de beleidsvernieuwing plaatsvinden die samenhangt met de implementatie van de prospectusrichtlijn, waarbij gedacht kan worden aan de definitie van effecten en het regelgevend kader voor aanbiedingen van financiële producten die niet als effecten kwalificeren.

Het onderhavige voorstel tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna Wte 1995) voorziet in een tijdelijk wettelijk kader voor aanbiedingen op effecten tot de inwerkingtreding van de Wft. In verband daarmee is er voor gekozen om in dit wetsvoorstel slechts die wijzigingen van de Wte 1995 aan te brengen die noodzakelijk zijn voor de implementatie van de richtlijn. Dat houdt in dat implementatie van de prospectusrichtlijn in dit wetsvoorstel een technische omzetting betreft binnen de bestaande systematiek en terminologie van de Wte 1995. Daarnaast zullen ter implementatie van de prospectusrichtlijn, het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Bte 1995) en de Vrijstellingsregeling Wte 1995 worden aangepast. De hoofdlijnen van de aanpassingen van de lagere regelgeving worden in paragraaf 4 van deze toelichting geschetst.

Dit wetsvoorstel zal slechts in werking treden als de Wft op 1 juli 2005 nog niet in werking is getreden. Vanaf die datum zijn de lidstaten gehouden om aan de bepalingen uit de prospectusrichtlijn te voldoen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe zeker te stellen dat Nederland aan deze verplichting zal voldoen. Er is, naast deze Europeesrechtelijke verplichting, een tweede belangrijke reden om er voor te zorgen dat ook in Nederland op 1 juli 2005 de nieuwe regels omtrent het prospectus van kracht zullen zijn. De prospectusrichtlijn introduceert namelijk het zogenoemde Europees paspoort voor uitgevende instellingen. Dit betekent dat wanneer een uitgevende instelling over een prospectus beschikt dat in een van de lidstaten is goedgekeurd, de effecten waar dit prospectus betrekking op heeft in alle lidstaten tot de handel mogen worden toegelaten en aan het publiek mogen worden aangeboden. Voor een adequaat functioneren van dit systeem in de Europese Unie en de concurrentiepositie van Nederlandse effectenuitgevende instellingen is het van groot belang dat Nederland de prospectusrichtlijn (uiterlijk) op 1 juli 2005 heeft geïmplementeerd. Op de werking van het Europese paspoort en de belangrijkste wijzigingen voor het toezicht op aanbiedingen van effecten wordt in de volgende paragraaf kort ingegaan. Een meer uitvoerige beschrijving van de gevolgen van de prospectusrichtlijn en de daarmee samenhangende beleidsvernieuwing ten aanzien van aanbiedingen van effecten en andere financiële producten zal worden opgenomen in de op korte termijn in te dienen Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wft waarin hoofdstuk 3.5 van de Wft is opgenomen.

2. Achtergrond en hoofdlijnen van de prospectusrichtlijn

De prospectusrichtlijn heeft tot doel de eisen inzake de opstelling, goedkeuring en verspreiding van het prospectus verder te harmoniseren. Om dit te bereiken, verplicht de richtlijn lidstaten om aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelating van effecten tot de handel op een in een lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt, afhankelijk te stellen van de publicatie van een door de bevoegde toezichthouder goedgekeurd prospectus.

De prospectusrichtlijn is opgesteld met inachtneming van de zogenaamde Europese Lamfalussy-systematiek. De Lamfalussy-systematiek houdt in dat op het niveau van de richtlijn (niveau 1) de hoofdzaken worden geregeld. Op niveau 2 worden, na advies van de nationale effectentoezichthouders in Europa, verenigd in CESR (Committee of European Securities Regulators) en van het ESC (European Securities Committee) en na consultatie van marktpartijen in de lidstaten, uitvoeringsmaatregelen door de Commissie vastgesteld. Door technische uitvoeringsmaatregelen op niveau 2 vorm te geven, kan snel worden gereageerd op veranderde marktomstandigheden. De uitvoeringsmaatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de prospectusrichtlijn zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149) (hierna: prospectusverordening). De samenwerking tussen de nationale effectentoezichthouders inzake de uitvoering van de prospectusrichtlijn en de prospectusverordening wordt niveau 3 genoemd. Ten behoeve van deze samenwerking zijn door CESR aanbevelingen vastgesteld. Tenslotte houdt de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Europese commissie) toezicht op de tijdigheid en juistheid van de omzetting van de prospectusrichtlijn (niveau 4) Het prospectus is een document dat belangrijke financiële en niet-financiële informatie bevat en door een uitgevende instelling ter beschikking wordt gesteld aan potentiële beleggers wanneer zij effecten uitgeeft en deze aan het publiek aanbiedt of wanneer zij wenst dat haar effecten tot de handel op een effectenbeurs worden toegelaten. De belangrijkste norm voor de inhoud van het prospectus is de in artikel 5 van de prospectusrichtlijn opgenomen bepaling dat het prospectus alle gegevens dient te bevatten die de noodzakelijke informatie vormen om beleggers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de onderneming en de aangeboden effecten. De prospectusrichtlijn vereist dat deze gegevens in een eenvoudig te analyseren en te begrijpen vorm worden gepresenteerd en dat het prospectus een samenvatting bevat. De prospectusrichtlijn is gebaseerd op het principe van totale harmonisatie. Dit houdt in dat lidstaten geen (implementatie)ruimte hebben om, naast de voorschriften die zijn opgenomen in de prospectusrichtlijn en de prospectusverordening, nationale voorschriften te stellen die verband houden met de inhoud van het prospectus. Hierdoor zullen in de toekomst voor alle aanbiedingen van effecten in de Europese Unie, ongeacht of deze aanbieding op dan wel buiten de beurs plaatsvindt, dezelfde inhoudelijke eisen voor het prospectus gelden.

Naast een verdere harmonisatie van de inhoud van het prospectus leidt de prospectusrichtlijn tot enkele andere belangrijke wijzigingen. Een eerste voorbeeld daarvan is de in paragraaf 1 reeds genoemde introductie van het paspoort voor uitgevende instellingen, waardoor uitgevende instellingen één goedgekeurd prospectus kunnen gebruiken voor meerdere aanbiedingen van effecten in de Europese Unie. De goedkeuring van het prospectus vindt – in beginsel – plaats door de bevoegde toezichthouder in de lidstaat van herkomst van de uitgevende instelling. De andere lidstaten kunnen hooguit een vertaling van de samenvatting van het prospectus in de landstaal vereisen. De prospectusrichtlijn slecht hiermee nog bestaande barrières bij het grensoverschrijdend gebruik van prospectussen en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de verdere integratie van de Europese effectenmarkten.

Een ander uitgangspunt van de prospectusrichtlijn is dat elke lidstaat van de Europese Unie ter versterking van de werking van de interne markt één centrale bevoegde bestuurlijke autoriteit aanwijst die zorgt voor het toezicht op de naleving van de prospectusrichtlijn. Als gevolg hiervan zal de taak om prospectussen goed te keuren die zijn opgesteld omdat effecten worden aangeboden die ter beurze zullen worden verhandeld, van Euronext Amsterdam N.V. overgaan naar de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM is in de Nederland voorts de bevoegde autoriteit als bedoeld in de prospectusverordening. Het voorgaande betekent een wijziging van de huidige situatie. Momenteel zijn de regels inzake de inhoud van het prospectus opgenomen in het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V. Euronext Amsterdam N.V. is door de Minister van Financiën aangewezen als de bevoegde autoriteit die belast is met de toetsing van prospectussen in geval van toelating van effecten tot de handel op de beurs.1 De onderhavige wetswijziging bewerkstelligt dat de voorschriften voor de inhoud van het prospectus in publiekrechtelijke regelgeving worden opgenomen en dat de AFM bevoegd is tot goedkeuring van alle prospectussen. De wettelijke regeling met betrekking tot goedkeuring van het prospectus door de AFM is gebaseerd op het kader van de prospectusrichtlijn, waarin is beschreven wat de goedkeuring inhoudt en over welke (minimum)bevoegdheden de toezichthouder dient te beschikken bij het goedkeuren van het prospectus. De wijze waarop en de termijnen waarbinnen de AFM het prospectus goed dient te keuren, zullen worden geregeld in de aanpassing van het Bte 1995. Uitbreiding van enkele bevoegdheden van de AFM vindt plaats in dit wetsvoorstel. In de artikelsgewijze toelichting wordt daaraan nadere aandacht besteed.

De implementatie van de prospectusrichtlijn heeft tenslotte gevolgen voor de reikwijdte van het verbod om zonder (goedgekeurd) prospectus effecten aan te bieden. In de prospectusrichtlijn zijn ten eerste enkele uitzonderingen op het verbod opgenomen die, vanwege de totale harmonisatie waartoe de prospectusrichtlijn strekt door de lidstaten volledig dienen te worden overgenomen. Indien een aanbieding van effecten onder één van deze uitzonderingen valt, kan er bij een dergelijke aanbieding in geen enkele lidstaat om een prospectus worden gevraagd. Deze uitzonderingen hebben voornamelijk betrekking op situaties waarin de betrokken beleggers worden geacht reeds geïnformeerd te zijn en zullen conform de huidige systematiek van de Wte 1995 in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 worden opgenomen. Een andere uit de prospectusrichtlijn voortvloeiende wijziging van de reikwijdte van het verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten aan te bieden, houdt verband met de in de prospectusrichtlijn toegepaste definitie van effecten. Het toepassingsbereik van die definitie is op onderdelen minder breed dan het toepassingsbereik van het in artikel 1 van de Wte 1995 gedefinieerde begrip «effecten». In het Bte 1995 en in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 wordt dit verder uitgewerkt. Dit verschil in reikwijdte komt tot uitdrukking in artikel 3 van de Wte 1995. De aanbiedingen van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen en waarvan het prospectus dient te worden goedgekeurd, worden geregeld in het nieuwe eerste en het tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995. Op grond van het nieuwe derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 worden de huidige voorschriften ten aanzien van aanbiedingen van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen in grote mate gehandhaafd. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf van de toelichting en de artikelsgewijze toelichting op artikel 3 van de Wte 1995.

De prospectusrichtlijn is niet van toepassing op bepaalde effecten die worden uitgegeven door overheden of centrale banken. De lidstaten hebben de vrijheid om op nationaal niveau te bepalen of deze aanbiedingen worden onderworpen aan de verplichting om een prospectus op te stellen, of dat dergelijke aanbiedingen worden vrijgesteld van de prospectusplicht. Indien een lidstaat een van deze aanbiedingen van de prospectusplicht uitzondert, betekent dit niet zonder meer – in tegenstelling tot de uitzonderingen op de prospectusplicht voor aanbiedingen die wel binnen het toepassingsbereik van de prospectusrichtlijn vallen – dat in andere lidstaten ook geen prospectus benodigd is. Het kan immers zo zijn dat in andere lidstaten deze situaties niet zijn uitgezonderd. De buiten het toepassingsbereik van de prospectusrichtlijn geplaatste aanbiedingen zullen, conform de huidige systematiek, in beginsel ook als vrijstellingen worden opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wte 1995.

3. Hoofdlijnen van de wijzigingen in de Wte 1995

De implementatie van de prospectusrichtlijn door het onderhavige wetsvoorstel in de Wte 1995 leidt tot aanpassing van een aantal artikelen van de Wte 1995. De voornaamste aanpassingen vinden plaats in artikel 3 van de Wte 1995. De aanbiedingen van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen, worden in het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 geregeld. In het nieuwe derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 wordt het huidige verbod voor het aanbieden van effecten, behoudens enkele kleine aanpassingen, gehandhaafd. Het toepassingsbereik van het derde lid zal echter worden beperkt tot aanbiedingen van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen.

Het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 zijn van toepassing op aanbiedingen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen effecten. Deze effecten worden in het Bte 1995 aangewezen door definiëring van de in de prospectusrichtlijn bedoelde effecten. Op deze wijze is het toepassingsbereik van het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 afgebakend tot de reikwijdte van de prospectusrichtlijn. Uit de prospectusrichtlijn vloeit tevens voort dat het prospectus dient te worden goedgekeurd door de toezichthouder. Het vereiste van goedkeuring, hetgeen dient te worden gezien als de uitkomst van de toetsing van een prospectus op volledigheid, begrijpelijkheid en consistentie, is om die reden opgenomen in het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995.

In het huidige artikel 3 van de Wte 1995 is het aanknopingspunt voor het opleggen van de prospectusplicht dat een aanbieding van effecten «in of vanuit Nederland» plaatsvindt. Dit aanknopingspunt, dat op basis van de huidige Vrijstellingsregeling Wte 1995 reeds genuanceerd wordt indien het een aanbieding van effecten van een Nederlandse uitgevende instelling betreft die is gericht tot personen die buiten Nederland gevestigd dan wel woonachtig zijn of hun gewone verblijfplaats buiten Nederland hebben, wordt in het eerste lid van artikel 3 Wte 1995 gewijzigd. Het toepassingsbereik van het verbod van het eerste lid van artikel 3 van de Wte 1995 wordt beperkt tot aanbiedingen van effecten in Nederland. Daarnaast wordt in het nieuwe tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 de mogelijkheid opgenomen dat de AFM een prospectus goedkeurt, indien een aanbieding van effecten buiten Nederland plaatsvindt en op grond van de prospectusrichtlijn de Nederlandse toezichthouder bevoegd in het prospectus goed te keuren. Doordat in het huidige artikel 3 van de Wte 1995 onderdeel a van het tweede lid komt te vervallen, wordt voorts bewerkstelligd dat ook voor toelatingen van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen beurs – hetgeen eveneens onder «aanbieden van effecten» als bedoeld in dit artikel dient te worden verstaan – een publiekrechtelijke verplichting ontstaat om een prospectus op te stellen.

Als uitvloeisel van de totale harmonisatie zal wat betreft het aanbieden van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen, niet langer gebruik (kunnen) worden gemaakt van het «besloten kring» criterium, zoals dat momenteel in artikel 3 van de Wte 1995 wordt gehanteerd. Waar richtlijn 89/298/EEG1 voor aanbiedingen van effecten aan het publiek buiten de beurs nog ruimte liet aan lidstaten om een eigen invulling te geven aan de reikwijdte van de verplichting om een prospectus op te stellen, wordt in de nieuwe prospectusrichtlijn een uniform regime voorgesteld. Dit regime houdt in dat een definitie wordt gegeven van aanbieding van effecten aan het publiek, in combinatie met een aantal uitzonderingen op de prospectusplicht waarvoor totale harmonisatie geldt. In plaats van het «besloten kring» criterium kiest de prospectusrichtlijn onder meer voor een uitzondering op het verbod bij een aanbieding aan het publiek aan minder dan 100 personen per lidstaat. Een concrete afbakening van 100 personen heeft als voordeel dat deze uniform in alle lidstaten toepasbaar is. Een kwalitatief criterium als «besloten kring» heeft, zo heeft de ervaring met richtlijn 89/298/EEG uitgewezen, het gevaar in zich dat deze in alle lidstaten op een andere wijze wordt uitgelegd. Dit is gezien de verdergaande harmonisering van de regelgeving over en het toezicht op aanbiedingen van effecten in de EU onwenselijk. De uitzondering op het verbod om zonder prospectus effecten aan te bieden bij een aanbieding aan minder dan 100 personen wordt, evenals de andere uit de prospectusrichtlijn voortvloeiende uitzonderingen, opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wte 1995. Vanwege de samenhang tussen de in het (nieuwe) eerste lid en in het (nieuwe) derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verboden, is besloten ook bij aanbiedingen van effecten die buiten de prospectusrichtlijn vallen het begrip «besloten kring» niet meer op te nemen.

Naast de aanpassingen in artikel 3 Wte 1995 wijzigt dit wetsvoorstel een aantal andere artikelen in de Wte 1995. Zo wordt, ter uitvoering van de prospectusverordening, in artikel 1 van de Wte 1995 een definitie opgenomen van de prospectusverordening daarnaast en worden enkele bepalingen aan artikel 48c van de Wte 1995 toegevoegd.

Een volgende wijziging betreft artikel 5 van de Wte 1995. Op basis van artikel 5 van de Wte 1995 dienen uitgevende instellingen periodiek informatie omtrent hun bedrijf algemeen verkrijgbaar te stellen. Het huidige artikel 5 van de Wte 1995 is niet van toepassing op uitgevende instellingen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 van de Wte 1995 erkende effectenbeurs. Omdat de prospectusrichtlijn dit wel voorschrijft, wordt de reikwijdte van artikel 5 van de Wte 1995 aangepast. In het Bte 1995 en in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vindt vervolgens een nadere implementatie plaats van de prospectusrichtlijn.

Ter implementatie van de prospectusrichtlijn wordt vervolgens een nieuw artikel 21a in de Wte 1995 opgenomen. Op grond van de prospectusrichtlijn dient ten minste een lijst van alle door de toezichthouder goedgekeurde prospectussen op de website van de toezichthouder te worden gepubliceerd. Het nieuwe artikel 21a van de Wte 1995 voorziet in de verplichting om een dergelijk register te houden. De verdere inrichting en werking van dit register worden in het Bte 1995 uitgewerkt.

Aan artikel 33 van de Wte 1995 wordt een vierde lid toegevoegd, waardoor wordt voorzien in een grondslag voor implementatie van de bepalingen uit de prospectusrichtlijn die zien op het uitwisselen van inlichtingen tussen de bij een aanbieding van effecten betrokken toezichthouders. Deze samenwerking wordt nader geregeld in het Bte 1995.

Voor het goede functioneren van de effectenmarkten en alle betrokkenen bij aanbiedingen van effecten is van belang dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geschapen over de goedkeuring van het prospectus door de AFM. In verband daarmee wordt artikel 44 van de Wte 1995 aangepast, waardoor tegen besluiten van de AFM in het kader van aanbiedingen van effecten wordt voorzien in een van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afwijkende rechtsgang. Deze afwijkende rechtsgang is niet nieuw, maar komt overeen met de reeds bestaande mogelijkheid in artikel 44 van de Wte 1995 dat ten aanzien van besluiten van de AFM in het kader van openbare biedingen op effecten direct, dus zonder een daaraan voorafgaande bezwaarschriftprocedure en zonder beroep in eerste instantie bij de Rechtbank te Rotterdam, beroep in kan worden gesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Voor het besluit van de AFM tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het kader van een aanbieding van effecten blijft echter, evenals in het huidige artikel 44 van de Wte 1995 is bepaald ten aanzien van bestuurlijke boetes die worden opgelegd indien de biedingsregels zijn overtreden, de «normale» bezwaarschrift- en beroepsprocedure bestaan in eerste instantie bij de Rechtbank te Rotterdam.

Ten slotte bevat het wetsvoorstel enkele wijzigingen die zien op het stroomlijnen en aanpassen van de bepalingen in de Wte 1995 waarin de bevoegdheden van de AFM zijn geregeld (onder meer in de artikelen 6, 28, 29, 42, 48b tot en met 48d en 48 n van de Wte 1995). Voor een verdere bespreking van deze aanpassingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

4. Aanpassingen in lagere regelgeving

Naast implementatie van een aantal bepalingen van de prospectusrichtlijn in de Wte 1995, door middel van dit wetsvoorstel, zullen in aansluiting op de huidige systematiek van de Wte 1995 en het Bte 1995, bepalingen uit de prospectusrichtlijn worden geïmplementeerd in het Bte 1995 en in de Vrijstellingsregeling Wte 1995.

Ten eerste zullen voor aanbiedingen van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen de thans in het Bte 1995 opgenomen bepalingen die betrekking hebben op de inhoud van het prospectus worden aangepast. Van belang is daarbij dat de materiële voorschriften voor de inhoud van het prospectus (dat is de informatie die bij uiteenlopende aanbiedingen van verschillende typen effecten in het prospectus dient te worden vermeld) voortvloeien uit de prospectusverordening en uit dien hoofde rechtstreekse werking hebben. Het Bte 1995 zal om die reden zodanig worden aangepast dat uitvoering kan worden gegeven aan deze verordening. Voor het aanbieden van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen heeft dit geen gevolgen. De thans in het Bte 1995 opgenomen inhoudelijke voorschriften voor het prospectus dat dient te worden opgesteld indien dergelijke effecten worden aangeboden zullen ongewijzigd blijven.

Ten tweede zal in het Bte 1995 nader worden uitgewerkt wat de goedkeuring van het prospectus door de AFM inhoudt en in welke situaties de AFM de bevoegde toezichthoudende autoriteit is om het prospectus goed te keuren. De hoofdregel is daarbij dat de AFM de bevoegde toezichthouder is voor aanbiedingen van effecten van uitgevende instellingen die statutair in Nederland zijn gevestigd. Op deze hoofdregel maakt de prospectusrichtlijn echter een aantal uitzonderingen, waarbij het type effecten dat wordt aangeboden een relevante factor kan zijn. In het Bte 1995 wordt deze systematiek nader uitgewerkt. Voorts zal in het Bte 1995 worden uitgewerkt wanneer sprake is van «voor het publiek beschikbaar stellen» van het prospectus dat is goedgekeurd.

De uitzonderingen op het verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten aan te bieden zullen ten slotte conform de huidige systematiek in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 worden opgenomen. Gedacht kan daarbij worden aan de, hierboven reeds genoemde, uitzondering indien effecten aan minder dan 100 personen per lidstaat worden aangeboden. Andere, op basis van de prospectusrichtlijn geharmoniseerde, uitzonderingen die in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 zullen worden opgenomen zijn de uitsluitend tot professionele beleggers gerichte aanbiedingen, aanbiedingen van effecten met een nominale waarde van tenminste € 50 000 of van effecten die slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van tenminste € 50 000 en zeer kleine aanbiedingen van effecten waarbij de totaalwaarde van de aan te bieden effecten minder dan € 100 000 is. Het merendeel van deze uitzonderingen op het verbod is overigens thans reeds als vrijstelling in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 opgenomen. De huidige vrijstellingen die van toepassing zijn terzake aanbiedingen van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen, worden daarnaast gehandhaafd.

Ook de andere aanpassingen van het Bte 1995 houden met name verband met de implementatie van de prospectusrichtlijn. Daarbij valt ondermeer te denken aan de implementatie van artikel 10 van de prospectusrichtlijn – op grond waarvan uitgevende instellingen jaarlijks een document dienen op te stellen – en waarvoor een grondslag is opgenomen in het voorgestelde artikel 5 van de Wte 1995, de uitwerking van de inrichting en werking van het register (het voorgestelde artikel 20a van de Wte 1995) en de nadere uitwerking van het uitwisselen van inlichtingen (het voorgestelde vierde lid van artikel 33 van de Wte 1995). In de artikelsgewijze toelichting bij deze artikelen wordt hierop verder ingegaan.

5. Budgettaire gevolgen en gevolgen voor het bedrijfsleven

De bepalingen in dit wetsvoorstel die belastende bedrijfseffecten teweeg brengen, kunnen worden uitgesplitst naar bepalingen die administratieve lasten veroorzaken en bepalingen die nalevingskosten meebrengen. Onder administratieve lasten worden verstaan de kosten die moeten worden gemaakt om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het betreft het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie (ter beschikking stellen aan bijvoorbeeld een toezichthouder of een derde). Nalevingskosten zijn de kosten die bedrijven maken om te voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen die worden opgelegd door wet- en regelgeving van de overheid. Aan dergelijke inhoudelijke verplichtingen kunnen vanzelfsprekend informatieverplichtingen, dus administratieve lasten, gekoppeld zijn.

De norm inhoudende dat een instelling die gelden van het publiek aantrekt door het aanbieden van effecten een prospectus op dient te stellen wijzigt niet door dit wetsvoorstel. Toch brengen de implementatie van de uit de prospectusrichtlijn voortvloeiende verplichtingen in dit wetsvoorstel en de op basis daarvan te maken aanpassingen in het Bte 1995 enkele gevolgen voor de administratieve lasten en de nalevingskosten met zich.

In de eerste plaats is er een verzwaring van de administratieve lasten doordat de regels voor het prospectus voor buitenbeursinstellingen, op grond van de prospectusverordening en het Bte 1995, vergelijkbaar zullen worden met die voor beursinstellingen. Dat leidt tot een verzwaring van de lasten voor deze instellingen met € 4,4 mln. De nieuwe lasten voor deze instellingen, becijferd op basis van de kosten voor het maken van een prospectus voor beursgenoteerde bedrijven in de nulmeting van het fondsenreglement Euronext bedragen in totaal € 16,8 mln (15 aandelenemissies a € 750 000 en 75 obligatie-emissies a € 75 000). Dat was € 12,4 mln. in de nulmeting voor buitenbeursinstellingen (60 afkomstig van grote bedrijven a € 184 000 en 30 van kleine bedrijven a € 45 600).1 Daarnaast is er een lastenverlichting. Deze vloeit voort uit de implementatie van artikel 11 van de prospectusrichtlijn waarin expliciet geregeld wordt dat bij het maken van een prospectus voor bepaalde informatie verwezen kan worden naar reeds gepubliceerde informatie. Artikel 10 van de prospectusrichtlijn verplicht uitgevende instellingen die beursgenoteerd zijn om jaarlijks een document bij de toezichthouder te deponeren dat alle gegevens bevat of naar alle gegevens verwijst die zij de laatste twaalf maanden hebben gepubliceerd conform verplichtingen uit effecten- en vennootschapsregelgeving. Artikel 11 van de prospectusrichtlijn staat uitgevende instellingen toe dat informatie in het prospectus wordt opgenomen door middel van verwijzing naar één of meer eerder of gelijktijdig gepubliceerde documenten die overeenkomstig artikel 10 van de prospectusrichtlijn zijn goedgekeurd of gedeponeerd. Een uitgevende instelling die veelvuldig effecten aanbiedt kan eenmalig zijn prospectus bij de AFM (artikel 10 van de prospectusrichtlijn) deponeren en kan vervolgens door middel van verwijzing een groot deel van zijn prospectussen bij vervolgemissies opstellen. Aangenomen is dat dit een besparing oplevert op de kosten voor het opstellen van een prospectus voor een vervolgemissie met circa 20%. Deze besparing geldt dus zowel voor beursgenoteerde als voor buitenbeursinstellingen. In totaal levert dat een besparing van€ 6,3 mln. (20% van € 750 000 * 28 aandelenemissies + 20% van€ 75 000 * 137 obligatie-emissies).

6. Ingewonnen adviezen

Omdat het onderhavige wetsvoorstel slechts een technische implementatie van de prospectusrichtlijn betreft, heeft geen afzonderlijke consultatie van het wetsvoorstel onder marktpartijen plaatsgevonden. Wel is bij het opstellen van het wetsvoorstel rekening gehouden met de relevante opmerkingen uit de marktconsultatie over Hoofdstuk 3.5 van de Wft.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

A

In dit onderdeel is een verkorte aanduiding van de prospectusverordening1 opgenomen. Op enkele onderdelen vindt wijziging van de Wte 1995 plaats om in uitvoering van de prospectusverordening te voorzien. Voorbeeld daarvan is de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen indien bepaalde voorschriften in de prospectusverordening worden overtreden (het voorgestelde artikel 48c van de Wte 1995). Opname van een verkorte aanduiding van de prospectusverordening in de Wte 1995 is met het oog op deze wijzigingen wenselijk

B

De implementatie van de prospectusrichtlijn leidt tot een aantal grote aanpassingen van artikel 3 van de Wte 1995, met name in het voorgestelde eerste en het tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995. Het nieuwe derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 is van toepassing op aanbiedingen van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen. Ten aanzien van dergelijke aanbiedingen zijn in beginsel geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

Het toepassingsbereik van het eerste lid is afhankelijk van de in het Bte 1995 aan te wijzen effecten. In het Bte 1995 zullen de in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en b van de prospectusrichtlijn genoemde effecten worden gedefinieerd. Aldus wordt in het eerste lid van artikel 3 van de Wte 1995 het uit de prospectusrichtlijn voortvloeiende verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten aan te bieden geïmplementeerd. Doordat in het eerste lid niet het begrip «vanuit» is opgenomen, wordt het territoriale toepassingsbereik van het eerste lid van artikel 3 van de Wte 1995 in overeenstemming gebracht met de prospectusrichtlijn. Wanneer van «aanbieden van effecten» sprake is, wordt nader uitgewerkt in het Bte 1995.

Op grond van het eerste lid is het verboden effecten aan te bieden, tenzij ter zake van de aanbieding een prospectus algemeen verkrijgbaar wordt gesteld dat is goedgekeurd door de AFM of door een toezichthoudende autoriteit uit een andere lidstaat. Het begrip «goedkeuren» is afkomstig uit artikel 2, eerste lid, onderdeel q, van de prospectusrichtlijn en omvat een toets op «volledigheid», «consistentie» en «begrijpelijkheid van het prospectus. De toetsing van het prospectus door de AFM op volledigheid, met inbegrip van de consistentie en begrijpelijkheid, ziet onder meer op de toets of in het prospectus een beschrijving is opgenomen van de informatie die op grond van het Bte 1995 en de prospectusverordening in het prospectus dient te worden opgenomen. Deze toets kan met zich brengen dat de AFM tot het oordeel komt dat de in het prospectus opgenomen informatie innerlijk tegenstrijdig is of in tegenspraak is met andere bij de AFM beschikbare informatie omtrent de uitgevende instelling of de aanbieder van de effecten. Voorts kan deze toets tot het oordeel van de AFM leiden dat in het prospectus aanvullende informatie dient te worden opgenomen omdat het prospectus niet alle gegevens bevat die voor de beleggers de noodzakelijke informatie vormen om hen in staat te stellen een verantwoord oordeel over de aangeboden effecten te vormen.

Het tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 voorziet in de mogelijkheid voor de AFM om prospectussen goed te keuren die betrekking hebben op aanbiedingen van effecten in een andere lidstaat. Ook in dat geval dienen de aanbiedingen en het prospectus te voldoen aan de in het Bte 1995 op te nemen voorschriften. De mogelijkheid dat de AFM ten aanzien van bepaalde, in het Bte 1995 uit te werken, aanbiedingen van effecten in een andere lidstaat het prospectus goed kan keuren, vloeit voort uit artikel 2, eerste lid, onderdeel m en artikel 13 van de prospectusrichtlijn.

In artikel 3 Wte 1995 is daarnaast de zinsnede «buiten besloten kring bij uitgifte» niet meer opgenomen. Ook deze aanpassing vloeit rechtstreeks voort uit de prospectusrichtlijn. In de prospectusrichtlijn is in het verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten aan het publiek aan te bieden niet het bestanddeel «buiten besloten kring» opgenomen. Wel wordt in de prospectusrichtlijn op dat verbod een aantal uitzonderingen gemaakt. Eén daarvan is de uitzondering dat een aanbieding van effecten aan minder dan honderd personen per lidstaat niet onderworpen is aan de verplichting om een prospectus op te stellen. Deze en andere uitzonderingen op het verbod worden, zoals hierboven reeds is opgemerkt, in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 opgenomen.

Het nieuwe derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 komt grotendeels overeen met het huidige, thans in het eerste en tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen, verbod om effecten aan te bieden, met dien verstande dat het alleen ziet op aanbiedingen van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen. In verband met de samenhang tussen de in het (nieuwe) eerste lid en in het (nieuwe) derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verboden, is besloten ook in het (nieuwe) derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 het begrip «besloten kring» niet op te nemen. Voor het overige komt het in het (nieuwe) derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verbod tekstueel zoveel mogelijk overeen met het huidige verbod van artikel 3 van de Wte 1995. Tot de gewijzigde onderdelen behoort ondermeer het laten vervallen van het begrip «bij uitgifte». Dit vloeit voort uit de prospectusrichtlijn, waar het begrip «uitgifte» niet wordt gebruikt. Vanwege de samenhang tussen de verboden in het eerste en in het derde lid van artikel 3 Wte 1995 is het begrip «bij uitgifte» ook in het derde lid vervallen. Het laten vervallen van dit begrip heeft tot gevolg dat ook het huidige derde lid van artikel 3 Wte 1995 komt te vervallen. In het Bte 1995 wordt uitgewerkt in welke situaties sprake is van aanbiedingen van effecten die als het doorverkopen van reeds aangeboden effecten kunnen worden gezien (en waarvoor geen prospectus behoeft te worden opgesteld). De volgende aanpassing betreft het laten vervallen van het huidige onderdeel a van het tweede lid van artikel 3 Wte 1995. Uit dat onderdeel vloeide voort dat het verbod om effecten aan te bieden niet van toepassing was, indien de effecten zijn toegelaten tot de notering aan een grond van artikel 22 van de Wte 1995 erkende effectenbeurs, of aannemelijk is dat zij daartoe spoedig zullen worden toegelaten. Als gevolg van de implementatie van de prospectusrichtlijn zal voor alle aanbiedingen van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen goedkeuring van het prospectus moeten plaatsvinden, onafhankelijk van de vraag of de aangeboden effecten tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten of daarbuiten aan het publiek worden aangeboden. Hieruit vloeit voort dat de huidige toezichthoudende rol van Euronext Amsterdam N.V. ten aanzien van het beoordelen van prospectus niet kan worden gehandhaafd. Het laten vervallen van het huidige onderdeel a van het tweede lid heeft deze aanpassing tot gevolg. Ook ten aanzien van het aanbieden van effecten in Nederland die niet onder de prospectusrichtlijn vallen wordt de AFM in beginsel de bevoegde toezichthouder om het prospectus te beoordelen. De wijziging van het begrip «aanbod» in «aanbieding» in artikel 3 van de Wte 1995 betreft ten slotte een zuiver terminologische aanpassing.

Ten slotte wordt aan artikel 3 van de Wte 1995 een nieuw vierde lid toegevoegd. Dit nieuwe lid van artikel 3 van de Wte 1995 vloeit eveneens rechtstreeks voort uit de prospectusrichtlijn. De prospectusrichtlijn is ook van toepassing op effecten die worden aangeboden door zogenoemde «closed-end» belegginginstellingen. Om het toepassingsbereik van artikel 3 van de Wte 1995 in overeenstemming te brengen met dat van de prospectusrichtlijn, wordt de thans in het onderdeel d van het tweede lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen uitzondering voor het aanbieden van effecten die rechten van deelneming in een belegginginstelling betreffen, opgenomen in het nieuwe vierde lid van artikel 3 van de Wte 1995 en beperkt tot aanbiedingen van rechten van deelneming in een zogenoemde «open-end» beleggingsinstelling. Als gevolg hiervan zullen de uit de prospectusrichtlijn en de prospectusverordening voortvloeiende verplichtingen op aanbiedingen van effecten die rechten van deelneming in een closed-end beleggingsinstelling betreffen van toepassing zijn. Vanwege de samenhang tussen de in het eerste en in het derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verboden is het vierde lid van artikel 3 van de Wte 1995 ook van toepassing op het in het derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verbod.

C

Aan artikel 4 van de Wte 1995 is een verwijzing naar het derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 toegevoegd. Op deze wijze kan zowel van het in het eerste lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verbod als van het in het derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verbod vrijstelling of ontheffing worden verleend.

D

Op grond van het huidige artikel 5 van de Wte 1995 dienen uitgevende instellingen periodiek informatie omtrent hun bedrijf algemeen verkrijgbaar te stellen, tenzij de door deze uitgevende instellingen uitgegeven effecten zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 van de Wte 1995 erkende effectenbeurs. Voor dergelijke uitgevende instellingen vloeit, tot op heden, de verplichting om periodiek informatie te publiceren voort uit het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V. Omdat artikel 10 van prospectusrichtlijn voorschrijft dat uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten jaarlijks een document algemeen verkrijgbaar dienen te stellen met informatie omtrent hun bedrijf én dat document bij de bevoegde autoriteit dient te worden gedeponeerd die tevens de bevoegde autoriteit is voor de goedkeuring van het prospectus, wordt artikel 5 van de Wte 1995 aangepast. De aanpassing van artikel 5 van de Wte 1995 leidt ertoe dat alle uitgevende instellingen waarvan de door hen uitgeven effecten in Nederland worden aangeboden, jaarlijks het in artikel 10 van de prospectusrichtlijn bedoelde document algemeen verkrijgbaar dienen te stellen. Ook uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, worden als gevolg van deze wijziging onderworpen aan deze op basis van het voorgestelde artikel 5 van de Wte 1995 voortvloeiende verplichting. In het Bte 1995 zal onder meer artikel 11 van de prospectusrichtlijn worden geïmplementeerd. In dat artikel is geregeld dat de informatie in het te verstrekken document kan worden opgenomen door middel van een verwijzing naar reeds gepubliceerde documenten. Tevens zal op basis van dit artikel in het Bte 1995 worden uitgewerkt dat uitgevende instellingen waarvan het prospectus door de AFM is goedgekeurd het in artikel 10 van de prospectusrichtlijn bedoelde document bij de AFM dienen te deponeren en op welke wijze dit dient te gebeuren. De aanpassingen in artikel 5 van de Wte 1995 zien verder op het in overeenstemming brengen van de reikwijdte van en terminologie in dit artikel met de overige bepalingen van de Wte 1995. Met betrekking tot aanbiedingen van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn vallen zijn geen wijzigingen beoogd ten aanzien van het huidige toepassingsbereik van artikel 5 van de Wte 1995.

E

Op grond van het huidige artikel 6 van de Wte 1995 kan de Minister van Financiën de aandacht van de houder van een op grond van artikel 22 Wte 1995 erkende effectenbeurs vestigen op het feit dat hij heeft vastgesteld dat een instelling te wier laste effecten zijn uitgegeven die zijn toegelaten tot de notering op die effectenbeurs zich niet houdt of heeft gehouden aan de regels van de effectenbeurs waaraan die instelling in verband met de toelating is onderworpen. Naar aanleiding van de prospectusrichtlijn behoeft artikel 6 van de Wte 1995 op enkele plaatsen aanpassing.

Ten eerste wordt in de prospectusrichtlijn gesproken over «toelating tot de handel» in plaats van «toelating tot de (officiële) notering». De eerstgenoemde term zal ook in artikel 6 worden toegepast. Het verschil tussen «toelaten tot de handel» en «(officiële) notering» is dat het segment «tot de handel toegelaten effecten» ook effecten omvat die op een beurs verhandelbaar zijn zonder dat deze effecten op de desbetreffende beurs (officieel) tot de notering zijn toegelaten. Door de invoering van het begrip «toelaten tot de handel» beoogt de prospectusrichtlijn de transparantie-eisen voor alle effecten die op een gereglementeerde markt worden verhandeld te harmoniseren.

Daarnaast wordt de grondslag voor de AFM om de beurshouder een aanwijzing te geven indien een uitgevende instelling zich, kort gezegd, niet houdt of heeft gehouden aan de regels van de effectenbeurs verruimd. Deze verruiming vindt op twee wijzen plaats. Ten eerste beoogt dit wetsvoorstel dat de door de AFM aan de beurshouder te geven aanwijzing niet alleen betrekking kan hebben op een door de beurshouder jegens een uitgevende instelling te volgen gedragslijn, maar ook op een door de beurshouder jegens een aanbieder van effecten, niet zijnde de uitgevende instelling van de effecten, te volgen gedragslijn. Deze uitbreiding vloeit rechtstreeks voort uit de prospectusrichtlijn, waarin is geregeld dat de bevoegde toezichthouder de gereglementeerde markt dwingend kan verzoeken bepaalde maatregelen te nemen, bijvoorbeeld het opschorten van de handel, indien sprake is van inbreuk op de bepalingen van de prospectusrichtlijn. Omdat het mogelijk is dat ook aanbieders van effecten, niet zijnde de uitgevende instelling van die effecten, dergelijke inbreuken kunnen maken, is aanpassing van dit artikel noodzakelijk. Het tweede onderdeel waarop verruiming van artikel 6 van de Wte 1995 plaatsvindt, hangt hiermee nauw samen. De AFM dient niet slechts over de mogelijkheid te beschikken om een aanwijzing te geven indien zij vaststelt dat de regels van de beurs zijn overtreden, maar ook indien het bij of krachtens artikel 3 van de Wte 1995 bepaalde wordt overtreden.

F

In het nieuwe artikel 20a wordt de taak voor de AFM opgenomen om in een register alle prospectussen op te nemen die door haar zijn goedgekeurd in de afgelopen twaalf maanden, Deze verplichting voor de toezichthouder, waaraan ook kan worden voldaan indien een lijst van goedgekeurde prospectussen wordt opgenomen, vloeit voort uit artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn. Het tweede lid van het voorgestelde artikel bepaalt dat de AFM geen kosten in rekening mag brengen voor het raadplegen van het register. Dit betekent dat zij geen kosten in rekening mag brengen aan personen die haar website willen raadplegen teneinde het register met informatie in te zien. Op grond van het derde lid zal tenslotte in het Bte 1995 nader worden uitgewerkt op welke wijze de AFM uitvoering dient te geven aan deze taak.

G

De reikwijdte van artikel 28 van de Wte 1995 wordt uitgebreid met «degene die uitgegeven effecten aanbiedt». Deze aanpassing vloeit voort uit de omstandigheid dat de prospectusrichtlijn voorschrijft dat bevoegdheden aan de toezichthoudende autoriteit worden toegekend die niet alleen kunnen worden ingezet jegens de uitgevende instelling van de aangeboden effecten, maar ook jegens de aanbieder van de effecten. Omdat de aanbieder van effecten niet per definitie de uitgevende instelling van de effecten behoeft te zijn, is derhalve aanpassing van artikel 28 van de Wte 1995 noodzakelijk om aan de prospectusrichtlijn te volden. De wijziging van het derde lid van artikel 28 van de Wte 1995 hangt met deze uitbreiding samen.

H

De AFM zal door deze toevoeging niet alleen inlichtingen kunnen inwinnen of doen inwinnen, bij instellingen waarvan effecten zijn aangeboden, maar ook bij degene die deze effecten aanbiedt. Bij de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel B, is reeds beschreven om welke reden het begrip «buiten besloten kring» in artikel 3 van de Wte 1995 komt te vervallen. Als gevolg van die aanpassing dient ook in dit artikel het begrip «buiten besloten kring» te worden geschrapt.

I

Aan artikel 33 van de Wte 1995 wordt een vierde lid toegevoegd, waardoor wordt voorzien in een grondslag voor implementatie van de bepalingen uit de prospectusrichtlijn die zien op het uitwisselen van inlichtingen tussen de bij een aanbieding van effecten betrokken toezichthouders. Uit artikel 17 van de prospectusrichtlijn vloeit voort dat de AFM aan de bevoegde toezichthouder van de lidstaat waar de aanbieding van effecten wordt gedaan of waar toelating tot de handel wordt aangevraagd, indien de uitgevende instelling of aanbieder daarom verzoekt, een goedkeuringsverklaring dat een prospectus in overeenstemming met het in de prospectusrichtlijn bepaalde is opgesteld, dient te verstrekken. Het nieuwe vierde lid van artikel 33 van de Wte 1995 voorziet in de mogelijkheid om in het Bte 1995 nader uit te werken op welke wijze een dergelijke verstrekking van inlichtingen en gegevens in het kader van aanbiedingen van effecten dient plaats te vinden.

J

Door artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 5 van de Wte 1995 de zinsnede «te wier laste» vervangen door «waarvan». De verwijzing in artikel 42 van de Wte 1995 naar deze zinsnede zal door artikel I, onderdeel J, worden aangepast.

K

In het algemeen deel van de toelichting is reeds opgemerkt dat het voor het goede functioneren van de effectenmarkten en alle betrokkenen bij aanbiedingen van effecten van belang is dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geschapen over de goedkeuring van het prospectus door de AFM. De aanpassing van artikel 44 van de Wte 1995 voorziet om die reden in een aanpassing van de bezwaar- en beroepsprocedure ter zake van besluiten van de AFM in het kader van aanbiedingen van effecten. De aanpassing van het tweede lid van artikel 44 van de Wte 1995 heeft tot gevolg dat tegen een besluit van de AFM op grond van de Wte 1995 terzake van de regels gesteld bij of krachten hoofdstuk II, geen bezwaar openstaat. Bovendien is terzake van dergelijke besluiten, als gevolg van de aanpassing van het derde lid van artikel 44 van de Wte 1995, geen beroep in eerste instantie mogelijk bij de rechtbank (te Rotterdam), maar kan direct beroep in worden gesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Deze bijzondere rechtsgang is niet van toepassing indien het besluit van de AFM een besluit het opleggen van een bestuurlijke boete betreft.

L

Door artikel I, onderdeel B worden de onderdelen b en c van artikel 3 van de Wte 1995 gewijzigd. De verwijzing naar de onderdelen van artikel 3 van de Wte 1995 in artikel 48b van de Wte 1995 wordt door artikel I, onderdeel L, aangepast.

M

Door artikel I, onderdeel B, worden de onderdelen b en c van artikel 3 van de Wte 1995 gewijzigd. De verwijzing naar de onderdelen van artikel 3 van de Wte 1995 in artikel 48c van de Wte 1995 zal door artikel I, onderdeel M, worden aangepast. Voorts worden enkele artikelen van de prospectusverordening toegevoegd. Het gaat om de artikelen waarvan de handhaving niet reeds geschiedt in het kader van de goedkeuring van het prospectus. Het betreft onder meer gedrag- en reclameregels omtrent aanbiedingen van effecten. Overtreding van deze artikelen dient om die reden (zelfstandig) door de AFM beboetbaar te zijn. Deze wijziging voorziet daarin.

N

Door artikel I, onderdelen B en D, worden de artikelen 3 en 5 van de Wte 1995 gewijzigd. De verwijzing naar de onderdelen van de artikel 3 en 5 van de Wte 1995 in artikel 48d van de Wte 1995 zal door artikel I, onderdeel N, worden aangepast.

O

Door artikel I, onderdeel B is het begrip «bij uitgifte» vervallen. De verwijzing naar dit begrip in artikel 48n van de Wte 1995 zal door artikel I, onderdeel O, vervallen.

Artikel II

De Wet op de economische delicten wordt aangepast in verband met het nieuwe, in het derde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen, verbod.

Artikel III

Door de wijziging van artikel 3 van de Wte 1995 wordt de grondslag voor hoofdstuk 2 van het Bte 1995 gewijzigd. Conform Aanwijzing 227 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is om die reden deze bepaling opgenomen.

Artikel IV

Dit artikel regelt dat de voorgestelde wet in werking zal treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Transponeringstabel – Richtlijn nr. 2003/71 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34 (PbEU L 345)

Richtlijn, artikelWte 1995, artikel
1, lid 1Behoeft geen implementatie
1, lid 2Vrijstellingsregeling Wte 1995 (Vr. Wte 1995)
1, lid 33 en Vr. Wte 1995
  
2, lid 11 en Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995)
2, lid 2Bte 1995
2, lid 3Bte 1995
2, lid 4Behoeft geen implementatie
  
3, lid 13
3, lid 2Vr. Wte 1995
3, lid 33
  
4, lid 1Vr. Wte 1995
4, lid 2Vr. Wte 1995
4, lid 3Behoeft geen implementatie
  
5, lid 1Bte 1995
5, lid 2Bte 1995
5, lid 3Bte 1995
5, lid 4Bte 1995
5, lid 5Behoeft geen implementatie
  
6, lid 1Bte 1995
6, lid 26:162 en 6:194 BW
  
7, lid 1Behoeft geen implementatie
7, lid 2Behoeft geen implementatie
7, lid 3Behoeft geen implementatie
  
8, lid 1Bte 1995
8, lid 2Bte 1995
8, lid 3Bte 1995
8, lid 4Behoeft geen implementatie
  
9, lid 1Bte 1995
9, lid 2Bte 1995
9, lid 3Bte 1995
9, lid 4Bte 1995
  
10, lid 15
10, lid 25
10, lid 35, lid 2 en Bte 1995
10, lid 4Behoeft geen implementatie
  
11, lid 1Bte 1995
11, lid 2Bte 1995
11, lid 3Behoeft geen implementatie
  
12, lid 1Bte 1995
12, lid 2Bte 1995
12, lid 3Bte 1995
  
13, lid 1Bte 1995
13, lid 2Bte 1995
13, lid 3Bte 1995
13, lid 4Bte 1995
13, lid 5Bte 1995
13, lid 6Behoeft geen implementatie
13, lid 7Behoeft geen implementatie
  
14, lid 1Bte 1995
14, lid 2Bte 1995
14, lid 3Bte 1995
14, lid 4Bte 1995
14, lid 5Bte 1995
14, lid 6Bte 1995
14, lid 7Bte 1995
14, lid 8Behoeft geen implementatie
  
15, lid 1Bte 1995
15, lid 2Bte 1995
15, lid 3Bte 1995
15, lid 4Bte 1995
15, lid 5Bte 1995
15, lid 6Bte 1995
15, lid 7Behoeft geen implementatie
  
16, lid 1Bte 1995
16, lid 2Bte 1995
  
17, lid 1Bte 1995
17, lid 233 en 35 en Bte 1995
  
18, lid 1Bte 1995
18, lid 2Bte 1995
  
19, lid 1Bte 1995
19, lid 2Bte 1995
19, lid 3Bte 1995
19, lid 4Bte 1995
  
20, lid 1Bte 1995
20, lid 2Behoeft geen implementatie
20, lid 3Behoeft geen implementatie
  
21, lid 1Wetsystematiek
21, lid 2Behoeft geen implementatie
21, lid 36, 28 en 29
21, lid 46, 28 en 29
21, lid 5Behoeft geen implementatie
  
22, lid 131
22, lid 233 en 35
22, lid 333
  
23, lid 133 en 35
23, lid 233 en 35
  
24, lid 1Behoeft geen implementatie
24, lid 2Behoeft geen implementatie
24, lid 3Behoeft geen implementatie
24, lid 4Behoeft geen implementatie
  
25, lid 148b en 48c
25, lid 248 m tot en met 48v
  
2643 en 44
  
27, lid 1Behoeft geen implementatie
27, lid 2Behoeft geen implementatie
27, lid 3Behoeft geen implementatie
27, lid 4Behoeft geen implementatie
  
28Behoeft geen implementatie
  
29Behoeft geen implementatie
  
30, lid 1Behoeft geen implementatie
30, lid 2Behoeft geen implementatie
30, lid 3Behoeft geen implementatie
  
31Behoeft geen implementatie
  
32Behoeft geen implementatie
  
33Behoeft geen implementatie

XNoot
1

Deze richtlijn dient uiterlijk op 1 juli 2005 te zijn omgezet in nationaal recht. Op p. 17 is een transponeringstabel opgenomen.

XNoot
2

Richtlijn nr. 80/390/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PbEG L 100) waarvan de inhoud in 2001 is overgenomen in Richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG L 184) en richtlijn nr. 89/298/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten (PbEG L 124).

XNoot
3

Kamerstukken II 2003–2004, 29 708.

XNoot
1

Euronext Amsterdam N.V. is aangewezen in artikel 3 van de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995 als bevoegde autoriteit in de zin van artikel 105 van richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG L 184). Als gevolg van de implementatie van de prospectusrichtlijn zal deze regeling worden aangepast.

XNoot
1

Richtlijn nr. 89/298/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten (PbEG L 124).

XNoot
1

Kosten van prospectus zijn gebaseerd op de nulmeting voor respectievelijk beursgenoteerde en buitenbeursinstellingen. Aangenomen is dat de verdeling over aandelen- en obligatie-emissies niet afwijkt van het gemiddelde.

XNoot
1

Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Europese Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149).

Naar boven