30 009
Opvang zwerfjongeren 2004

nr. 2
RAPPORT

Inhoud

 Samenvatting3
   
1Inleiding5
   
2Aantallen zwerfjongeren6
2.1Nieuwe schatting6
2.2Herkomst van de aantallen7
2.3Registratieregeling8
2.4Conclusie8
   
3Beleid en hulpverlening centrumgemeenten9
3.1Beleidsontwikkeling 2003–20049
3.2Financiën 2003–20049
3.3Ontwikkeling hulpverleningsactiviteiten 2003–20049
3.3.1Totaalbeeld9
3.3.2Preventie11
3.3.3Signalering11
3.3.4(Crisis)opvang11
3.3.5Hulpverlening/begeleiding12
3.3.6Vervolgtrajecten en nazorg12
3.3.7Toekomstplannen12
3.4Conclusie12
   
4Provincies en grootstedelijke regio's14
4.1Ontwikkelingen 2003–200414
4.1.1Beleid14
4.1.2Middelen14
4.1.3Registratieregeling15
4.1.4Toekomstplannen15
4.2Aansluiting provinciale jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid15
4.3Conclusie16
   
5Conclusies en aanbevelingen17
   
6Reactie staatssecretaris VWS en nawoord Algemene Rekenkamer18
6.1Reactie staatssecretaris VWS18
6.2Nawoord Algemene Rekenkamer19

SAMENVATTING

De Algemene Rekenkamer heeft in oktober en november 2004 opnieuw gegevens verzameld bij de twaalf provincies, drie grootstedelijke regio's en 43 centrumgemeenten over de aantallen zwerfjongeren en de hun ter beschikking staande voorzieningen. De reden om dit te doen was de constatering dat deze gegevens niet binnenkort ter beschikking zouden komen en de Algemene Rekenkamer wil de continuïteit in deze informatie waarborgen.

Het onderzoek is gericht op het actualiseren van de cijfers en het inventariseren van de ontwikkelingen in de hulpverleningssituatie van zwerfjongeren sinds mei 2003. De beleidsontwikkelingen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn niet in het onderzoek betrokken.

De Algemene Rekenkamer heeft zowel in 2002 als 2003 onderzoek gedaan naar de opvang van zwerfjongeren. In beide onderzoeken concludeerde de Algemene Rekenkamer dat de voorzieningengroei in tempo achterblijft bij de vraag en dat het tekort aan opvangvoorzieningen evidenter wordt. De Algemene Rekenkamer deed de aanbeveling een extra inspanning te doen om hulpverlening en opvangcapaciteit op een voldoende niveau te brengen. De bewindspersonen van het Ministerie van VWS gaven in november 2003 aan dit probleem te willen oplossen door het realiseren van een verbeterde aansluiting binnen de keten van de jeugdhulpverlening. De afname van de zwerfjongerenproblematiek is daarvoor een goede graadmeter, aldus de bewindspersonen.

Op basis van de laatst bekende schattingen of tellingen bij de centrumgemeenten lijkt er sprake te zijn van een stijging van het maximale aantal met 345 (van 4 649 naar 4 994). Het minimale aantal is gelijk gebleven (3 184). Het gemiddelde aantal stijgt met 172 (van 3 917 naar 4 089). Uit dit onderzoek blijkt opnieuw dat het aantal zwerfjongeren in Nederland slechts geschat kan worden. Er is geen registratie, geen algemeen geldende definitie en er zijn geen afspraken over een uniforme vastlegging van de gegevens. De nieuwe definitie van «zwerfjongere» van het ministerie en de voorgestelde registratieregelingen bij de maatschappelijke opvang en jeugdzorg zullen wel enig inzicht bieden, maar aanvullend onderzoek blijft nodig om ook de dak- en thuisloze jongeren, die nog niet bij de opvang geregistreerd zijn, in beeld te brengen én te houden.

Op basis van het huidige (beperkte) onderzoek van de Algemene Rekenkamer is te constateren dat met name de bestaande activiteiten van de centrumgemeenten voor de opvang van en de hulpverlening aan zwerfjongeren zijn geïntensiveerd. Van een verbreding van de hulpverlening met activiteiten die in de hulpverleningsketen nog ontbraken, is maar beperkt sprake. Een sluitende keten van hulpverleningsactiviteiten is er nu in tien van de 43 centrumgemeenten. In 2003 was dat in negen gemeenten het geval.

Op provinciaal niveau is ook een intensivering van de aandacht voor de zwerfjongerenproblematiek te constateren.

Voor een goede aanpak van de zwerfjongerenproblematiek is het in kaart brengen van de problematiek zeer van belang. De bewindspersonen hebben immers zelf ook de afname van de zwerfjongerenproblematiek een goede graadmeter genoemd voor het realiseren van een verbeterde aansluiting binnen de keten van de jeugdhulpverlening.

Gezien dit belang beveelt de Algemene Rekenkamer aan dat de bewindspersonen hun verantwoordelijkheid hierin nemen en daarnaast de centrumgemeenten en provincies stimuleren bij het nemen van acties om de omvang en aard van de problematiek te onderzoeken.

De Algemene Rekenkamer ziet nog geen aanleiding de in de vorige onderzoeken getrokken conclusies bij te stellen. In afwachting van het gaan functioneren van de beoogde sluitende keten gericht op jongeren met problemen meer in het algemeen, blijft ook de komende jaren nog een extra inspanning gericht op de groei van het aantal voorzieningen noodzakelijk.

Op 16 december 2004 heeft de staatssecretaris van VWS haar reactie gegeven op bevindingen van de Algemene Rekenkamer. De staatssecretaris schrijft dat, hoewel een jaar kort is voor het waarnemen van veranderingen, uit het onderzoek naar voren komt dat het aantal centrumgemeenten en provincies dat zich expliciet inzet voor het oplossen van de zwerfjongerenproblematiek is toegenomen. Hieruit blijkt een groeiend verantwoordelijkheidsbesef en een goede inzet van zowel centrumgemeenten als provincies om tot een sluitende keten te komen voor deze doelgroep. Dit komt geheel overeen met de verwachtingen die de staatssecretaris had naar aanleiding van het rapport in 2003.

De staatssecretaris heeft er vertrouwen in dat centrumgemeenten, provincies en grootstedelijke regio's extra inspanningen blijven verrichten om de problematiek aan te pakken en capaciteitsuitbreiding te realiseren. Aandacht voor voldoende voorzieningen voor deze doelgroep is constant nodig.

De staatssecretaris meent dat er in vergelijking met het eerste onderzoek uit 2002 een grote vooruitgang is te constateren in de activiteiten rond de zwerfjongerenproblematiek. Het huidige rapport laat zien dat deze positieve ontwikkeling zich voortzet.

De Algemene Rekenkamer geeft als reactie dat zij voor de derde maal aandacht heeft gevraagd voor de grote en groeiende groep zwerfjongeren en de tekortschietende omvang van de hulpverleningsactiviteiten voor deze groep. En met de staatssecretaris constateert zij dat aandacht voor voldoende voorzieningen voor deze doelgroep constant nodig is en blijft. De Algemene Rekenkamer hoopt van harte dat vooral de staatssecretaris – gezien haar verantwoordelijkheid voor deze maatschappelijke problematiek – de aandacht voor de zwerfjongeren en voorzieningen zal vasthouden.

De bewindspersonen van VWS hebben de zwerfjongerenproblematiek één van de graadmeters genoemd voor het welslagen van het algemene jeugdbeleid. Naar de mening van de Algemene Rekenkamer is het omslagpunt ten gunste van de zwerfjongeren nog niet bereikt, de inspanningen van de centrumgemeenten en provincies ten spijt.

1 Inleiding

In maart 20021 en in november 2003 2 publiceerde de Algemene Rekenkamer onderzoeken naar de opvang van zwerfjongeren. In beide onderzoeken concludeerde de Algemene Rekenkamer dat de voorzieningengroei in tempo achterblijft bij de vraag en dat het tekort aan opvangvoorzieningen evidenter wordt. De Algemene Rekenkamer deed de aanbeveling een extra inspanning te doen om hulpverlening en opvangcapaciteit op een voldoende niveau te brengen. De bewindspersonen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gaven in november 2003 aan dit probleem te willen oplossen door het realiseren van een verbeterde aansluiting binnen de keten van de jeugdhulpverlening. De afname van de zwerfjongerenproblematiek is daarvoor een goede graadmeter, aldus de bewindspersonen.

Eind september 2004 bleek dat er geen actuele informatie beschikbaar is of binnenkort komt over de aantallen zwerfjongeren en de hun ter beschikking staande voorzieningen. Voor de Algemene Rekenkamer is dat reden geweest om opnieuw zelf deze informatie te verzamelen en daarmee – uitkijkend naar betere oplossingen – de continuïteit in de informatie te waarborgen.

In dit rapport is de ontwikkeling van de aantallen zwerfjongeren en de veranderingen in de hulpverleningsketen – preventie, signalering, opvang, begeleiding en vervolgtrajecten – sinds mei 2003 in kaart gebracht. De definitie van een zwerfjongere is nog altijd niet eenduidig. De meest gehanteerde definitie van «zwerfjongere» is: Jongere in de leeftijd van 12 tot 23 jaar, die in een meervoudige achterstandsituatie verkeert en geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft of hierin terecht dreigt te komen.

Bij de 12 provincies, 3 grootstedelijke regio's en 43 gemeenten is met behulp van een schriftelijke vragenlijst in november 2004 informatie verzameld.3 De 12 provincies en 3 grootstedelijke regio's zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulpverlening tot 18 jaar. De 43 aangeschreven gemeenten zijn centrumgemeenten. Dit houdt in dat zij als taak hebben te zorgen voor maatschappelijke opvangvoorzieningen voor 18-jarigen en ouder, voor alle gemeenten in hun verzorgingsgebied.

Het onderzoek is gericht op het actualiseren van de cijfers en het inventariseren van de ontwikkelingen in de hulpverleningssituatie sinds mei 2003. In dit onderzoek is niet onderzocht of de bewindspersonen van het Ministerie van VWS de toegezegde vervolgacties naar aanleiding van het vorige onderzoek, zijn nagekomen. Daardoor zijn lopende ontwikkelingen binnen het algehele jeugdbeleid, zoals bijvoorbeeld Operatie Jong, buiten beschouwing gebleven. Voor een beschrijving van de relevante wet- en regelgeving wordt naar het onderzoek van de Algemene Rekenkamer uit 2003 (hoofdstuk 2) verwezen4.

In het volgende hoofdstuk wordt de ontwikkeling in de aantallen zwerfjongeren beschreven. Hoofdstuk 3 gaat over de ontwikkeling bij het gemeentelijk beleid en de hulpverleningsketen. In hoofdstuk 4 komen de ontwikkelingen bij de provincies en grootstedelijke regio's aan de orde. In hoofdstuk 5 staan de conclusies en aanbevelingen. Het rapport sluit af met de reactie van de staatssecretaris van VWS en het nawoord van de Algemene Rekenkamer.

Bijlage 1 geeft het overzicht van de aantallen zwerfjongeren en hulpverleningsactiviteiten per centrumgemeente.

Bijlage 2 bevat de kerngegevens per provincie en centrumgemeente van oktober 2004. Bijlage 2 is niet in dit rapport opgenomen, maar is te vinden op de website van de Algemene Rekenkamer: www.rekenkamer.nl.

2 Aantallen zwerfjongeren

2.1 Nieuwe schatting

De meeste centrumgemeenten werken met een schatting van het minimum- en maximumaantal zwerfjongeren. Het noemen van een minimum- en maximumaantal biedt een zekere ruimte. De cijfers moeten met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden (zie § 2.2).

De schattingen van de centrumgemeenten per oktober 2004 laten ten opzichte van de schattingen van mei 2003 een gelijke stand zien van het minimum (blijft 3 184) en een stijging van het maximumaantal met 345 (van 4 649 naar 4 994). Het gemiddelde van de schattingen stijgt met 172 (van 3 917 naar 4 089).

In bijlage 1 en 2 zijn per gemeente de schattingen opgenomen. Uit de volgende figuur blijkt hoeveel gemeenten hogere, gelijke of lagere schattingen van het minimum- en maximumaantal zwerfjongeren hebben ten opzichte van 2003. Er zijn ongeveer evenveel stijgers als dalers, veel gemeenten hebben nog eenzelfde schatting als in 2003. Ook de wijziging van het gemiddelde van de schattingen is in de figuur verwerkt.kst-30009-2-1.gif

Er zijn een paar opvallende stijgers. In Zwolle is bijvoorbeeld onlangs een telling gedaan bij de relevante instellingen, daardoor is het aantal van de vorige schatting van 145 nu gewijzigd in een minimumschatting van 65 en een maximum van 200. Nijmegen heeft de maximumschatting flink verhoogd (met 150), omdat men door het project «dakloze jongeren» meer inzicht heeft gekregen in het aantal jongeren zonder opvang (het zogenaamde grijze circuit).

Uit de cijfers van het Leger des Heils, over de eerste zeven maanden van 2004 blijkt geen toename van het aantal zwerfjongeren in de leeftijdscategorie 16–22 jaar. Dit hoeft er overigens, zo licht het Leger des Heils toe, niet op te wijzen dat de problematiek niet is toegenomen: de opvangcapaciteit van het Leger des Heils voor zwerfjongeren is niet uitgebreid en bij volledige bezetting van de bestaande voorzieningen kunnen geen nieuwe zwerfjongeren worden opgenomen.

De in 2003 gesignaleerde tendens dat het aandeel van vrouwen stijgt en de gemiddelde leeftijd daalt, lijkt in 2004 niet door te zetten.

2.2 Herkomst van de aantallen

Bij de twee vorige onderzoeken bleek al dat de schattingen van de gemeenten op verschillende manieren tot stand komen. Ze kunnen gebaseerd zijn op onderzoek, maar vaak is het een schatting op basis van signalen van hulpverleners (bijvoorbeeld in Nijmegen) en soms ook op basis van geregistreerde opvang (zoals in Zwolle). Bovendien is bij de centrumgemeenten de gehanteerde definitie van de zwerfjongere onderling nog verschillend. Het ministerie heeft in overleg met onder meer de Federatie Opvang, het Trimbos Instituut en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gezocht naar een zo eenvoudig mogelijke definitie die de lading dekt en goed in de praktijk te gebruiken is. De nieuwe definitie luidt: «Zwerfjongeren zijn jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen, die dakloos zijn of in de opvang verblijven». Daarbij hoort volgens het ministerie een kanttekening: Jongeren die met hun ouders in opvang verblijven, vallen niet onder deze definitie.

Deze definitie wordt opgenomen in het Jaarbericht Monitor Maatschappelijke opvang 2004, die begin 2005 gepubliceerd zal worden.

In onderstaand schema is de herkomst van de schattingen van de centrumgemeenten opgenomen:1kst-30009-2-2.gif

Veel van de schattingen zijn niet van recente datum, slechts van 12 gemeenten zijn het cijfers uit 2004.2 Ook wordt er met verschillende tijdseenheden geteld. In 10 gemeenten werden de aantallen op één moment in het jaar geteld, terwijl 18 gemeenten de aantallen per kwartaal of jaar telden. In onderstaande tabel is een overzicht van de datering en gehanteerde tijdseenheid bij de telling opgenomen:

Tabel 1: datering en tijdseenheid schattingen

 Aantal centrumgemeentenTelling op één momentTelling over een periode
20041239
20031138
Oudere telling 541
Geen telling bekend11  
Geen gegevens ontvangen 3  

Een laatste opmerking is dat slechts 17 van de 43 centrumgemeenten de aantallen zwerfjongeren in hun hele verzorgingsgebied (totaal ongeveer 500 gemeenten) hebben geteld.

2.3 Registratieregeling

Het Ministerie van VWS wil per 1 januari 2005 de wettelijke registratieregeling aanscherpen. Er is weliswaar een wettelijke registratieregeling in de Welzijnswet opgenomen, maar in januari 2005 zal een nadere regeling in de Staatscourant gepubliceerd worden. Gemeenten dienen er zorg voor te dragen dat de instellingen die uitkeringen krijgen op grond van de Welzijnswet, hun werkzaamheden registreren. Dat betekent dat per cliënt in de maatschappelijke opvang onder meer wordt geregistreerd de geboortedatum, het geslacht, de herkomst, het opleidingsniveau, de problematiek en het zorggebruik (nu en in het verleden). Bij de Federatie Opvang loopt een pilot, maar het is nog te vroeg om op basis van die gegevens tot meer uniforme en betrouwbare informatie te komen. Overigens zullen door deze aangescherpte registratieregeling de tellingen gebaseerd worden op de gegevens bij de maatschappelijke opvanginstellingen. De dak- en thuisloze jongeren die nog niet bekend zijn bij de maatschappelijke opvang of hulpverlening en degenen die jonger zijn dan 18 jaar, blijven buiten de gemeentelijke telling. Op deze wijze wordt slechts een gedeelte van de zwerfjongerenproblematiek in beeld gebracht.

2.4 Conclusie

Op basis van de laatst bekende schattingen of tellingen bij de centrumgemeenten lijkt er sprake te zijn van een stijging van het maximale aantal met 345 (van 4 649 naar 4 994). Het minimale aantal is gelijk gebleven (3 184). Het gemiddelde aantal stijgt met 172 (van 3 917 naar 4 089).

Evenals vorige jaren is hierbij de kanttekening te maken dat de centrumgemeenten niet dezelfde definitie en methodiek (herkomst en periode of momentopname) hanteren. Slechts een kwart van de centrumgemeenten heeft een actuele telling. Het ontbreekt ook in oktober 2004 aan een adequate en betrouwbare schatting van het aantal zwerfjongeren.

Waarschijnlijk zijn er op korte termijn geen uniforme, actuele en betrouwbare cijfers beschikbaar. De nieuwe definitie van het ministerie en de voorgestelde registratieregeling zullen een deel van deze onzekerheid kunnen wegnemen. De registratie betreft echter alleen de maatschappelijke opvang. Het Rijk en de gemeenten zullen aanvullend onderzoek moeten (blijven) doen om ook de dak- en thuisloze jongeren die nog niet bij de opvang geregistreerd zijn en jonger zijn dan 18 jaar, in beeld te brengen en te houden. Ook de provincies kunnen bij het doen van nader onderzoek een rol spelen.

3 Beleid en hulpverlening centrumgemeenten

3.1 Beleidsontwikkeling 2003–2004

Op de vraag of er een nieuwe probleemanalyse was gemaakt tussen mei 2003 en oktober 2004 antwoordden 7 van de 43 centrumgemeenten bevestigend. In 2003 hadden 3 van deze 7 gemeenten nog geen probleemanalyse, bij 1 was de analyse heel beperkt en bij de andere 3 was er wel een analyse en is er dus sprake van een actualisering. In totaal beschikken nu 24 gemeenten over een probleemanalyse (vorig onderzoek 20). Daarnaast is er bij 11 gemeenten (was 12) sprake van een beperkte analyse en 8 gemeenten (was 11) hebben geen analyse gemaakt.

Meer gemeenten geven aan dat er in 2004 sprake is van een wijziging in het zwerfjongerenbeleid. Bij 9 centrumgemeenten was er echt sprake van nieuw beleid, dat wil zeggen dat er nu specifiek voor zwerfjongeren activiteiten worden ontwikkeld (totaal nu 25, was in 2003 16). Voorbeelden zijn Leiden, waar een samenwerkingsproject van de jeugdhulpverlening en de maatschappelijke opvang wordt gerealiseerd, en Venlo, waar op aandringen van de gemeente de instellingen voor maatschappelijke opvang een AWBZ-toelating hebben aangevraagd.

3.2 Financiën 2003–2004

De centrumgemeenten ontvangen van het Rijk een specifieke uitkering voor de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid (MO/VB) en een specifieke uitkering voor de vrouwenopvang. Samen bedroegen deze in 2003 € 228 miljoen en in 2004 € 233 miljoen. Uit deze bedragen wordt ook de maatschappelijke opvang van zwerfjongeren gefinancierd.

Aan de centrumgemeenten is gevraagd of zij in 2003 en 2004 gemeentelijke middelen besteed en begroot hebben voor hulpverlening aan zwerfjongeren. De beantwoording van deze vraag bleek niet eenvoudig. Vaak is er geen onderscheid gemaakt tussen Rijksmiddelen, geld van het Grotestedenbeleid of de eigen gemeentelijke middelen. Ongeveer 25 gemeenten geven aan dat zij gemeentelijke middelen gebruiken voor het oplossen van zwerfjongerenproblematiek. In totaal gaat het per jaar om ongeveer € 7,5 miljoen euro.

3.3 Ontwikkeling hulpverleningsactiviteiten 2003–2004

3.3.1 Totaalbeeld

De stand van zaken per oktober 2004 in vergelijking met mei 2003 ziet er als volgt uit:1

Tabel 2: aantal centrumgemeenten en activiteiten oktober 2004 en mei 2003

 VoldoendejaMatig beperktOnvoldoendeneeOnbekend
 20042003200420032004200320042003
Preventie32321111    
Signalering2625131246  
Jongerenpension1313  3030  
Hulpverlening/        
begeleiding3427912 4  
Vervolgtrajecten en nazorg15101011121567

Er zijn geen centrumgemeenten die opgegeven hebben dat zij activiteiten hebben verminderd of gestaakt.

In de onderstaande figuur zijn de centrumgemeenten opgenomen die voldoende scoren ten aanzien van de hulpverleningsactiviteiten.kst-30009-2-3.gif

Landelijk gezien is er in de periode mei 2003 tot oktober 2004 sprake van een intensivering van de bestaande activiteiten rond de opvang van zwerfjongeren. Vooral bij de gemeenten die al verschillende activiteiten hadden, is de hulpverlening geïntensiveerd. Van een verbreding van de hulpverlening met activiteiten die in de hulpverleningsketen nog ontbraken, is maar beperkt sprake. Een sluitende keten van hulpverleningsactiviteiten (aanwezigheid van de activiteiten: preventie, signalering, jongerenpension, begeleiding en vervolgtraject) komt nu in 10 van de 43 centrumgemeenten voor.1 In veel centrumgemeenten ontbreekt het nog aan een specifieke «eigen» zwerfjongerenopvang. Voor de centrumgemeenten is het volgende beeld te geven van de mate waarin sprake is van een sluitende keten.kst-30009-2-4.gif

In bijlage 1 is een specificatie van de resultaten per centrumgemeente opgenomen. In bijlage 2 zijn deze gegevens per provincie uitgewerkt.

In de volgende paragrafen worden de ontwikkelingen per hulpverleningsactiviteit nader toegelicht.

3.3.2 Preventie

Bij het vorige onderzoek waren er bij alle 43 gemeenten preventie-activiteiten. Preventie-activiteiten beslaan een breed spectrum. Het kan gaan om projecten ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten, onderwijskansenbeleid, opvoedingsondersteuning, woonondersteuning of bijvoorbeeld samenwerking met justitie ter voorkoming van jeugdcriminaliteit en geweld. Door 12 gemeenten (in 2003: 13) is aangegeven dat er nieuwe ontwikkelingen zijn sinds mei 2003. De nieuwe ontwikkelingen hebben onder meer betrekking op verdere samenwerking tussen maatschappelijke opvang en jeugdzorg of meer aandacht voor het voorkomen van jeugdwerkloosheid (bijvoorbeeld in Dordrecht: het project «Route 23»).

Bij al deze gemeenten waar nu ontwikkelingen zijn gemeld, was in het vorige onderzoek deze functie al als «voldoende» (32 voldoende, 11 beperkt) gekwalificeerd.

3.3.3 Signalering

Signalering van zwerfjongeren kan gedaan worden door straathoekwerkers of thuislozenteams, maar soms ook door actieve jeugdpolitie of wijkpolitie. Bij 11 gemeenten (in 2003: 18) hebben zich ontwikkelingen voorgedaan op dit terrein. Meestal betekende het dat er geld beschikbaar is gesteld om met meer mensen de signalering gestalte te geven door uitbreiding van het aantal straathoekwerkers of jongerenwerkers.

Soms wordt de betere afstemming met zorgteams of opvanginstellingen genoemd.

Van de 10 gemeenten waar nu ontwikkelingen zijn gemeld, was in het vorige onderzoek al bij 9 gemeenten deze functie als «voldoende» gekwalificeerd (in 2004 totaal 26 voldoende, in 2003 25).

3.3.4 (Crisis)opvang

Bij het vorige onderzoek is al vastgesteld dat in vrijwel alle gemeenten algemene voorzieningen voor crisisopvang aanwezig zijn. Er zijn echter maar weinig opvangcentra specifiek gericht op zwerfjongeren. In 13 gemeenten zijn zogenaamde zichtpensions opgericht, jongerenpensions specifiek gericht op de opvang van zwerfjongeren of soortgelijke opvanginstellingen. De begeleiding is afgestemd op het perspectief van vervolghuisvesting, arbeid en onderwijs. In 2003 waren ongeveer 320 plaatsen beschikbaar. In 2004 is in Leeuwarden en in Den Haag een nieuw pension geopend (in Den Haag ter vervanging van een ander pension).

Toch is opvallend dat 14 centrumgemeenten (in 2003: 12) wel ontwikkelingen melden bij de opvangvoorzieningen. Vaak betreft het afspraken met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties om meer woningen ter beschikking te stellen voor jongeren. Ook worden door de gemeenten afspraken gemaakt om plaatsen voor de opvang van zwerfjongeren te reserveren in de reguliere maatschappelijke opvang, waarbij er ook woonbegeleiding plaatsvindt (bijvoorbeeld in Eindhoven). Op deze wijze komt er meer capaciteit voor de opvang van de zwerfjongeren. Door de beperkte opzet van het onderzoek is niet direct te zeggen over hoeveel plaatsen het gaat.

Uit de gegevens van het Leger des Heils blijkt dat één op de zes zwerfjongeren een plek vindt in de specifiek voor hen bedoelde voorzieningen. De anderen komen terecht in de verschillende voorzieningen van de maatschappelijke opvang, zoals de 24-uurswoonvoorzieningen, de crisisopvang of in de verschillende vormen van begeleid wonen. De grootste groep (55%) verblijft in de laagdrempelige opvang (nachtopvang en dagopvang-voorzieningen).

3.3.5 Hulpverlening/begeleiding

Onder hulpverlening wordt in dit onderzoek verstaan de bed-brood-bad voorzieningen en 24-uursopvang. Begeleiding betreft begeleidingstrajecten gericht op het zelfstandig wonen, het zelfstandig voeren van een huishouding, schuldhulpverlening en doorgeleiding naar werk of school.

In 16 gemeenten (in 2003: 12) is gemeld dat er meer geld en meer personeel is ingezet voor deze hulpverlening. Van deze 16 hadden bij het vorige onderzoek er 9 nog geen of weinig activiteiten op dit terrein.

3.3.6 Vervolgtrajecten en nazorg

Onder vervolgtrajecten en nazorg wordt de meer specifieke hulp op het terrein van bijvoorbeeld ambulante psychiatrische begeleiding, verslavingszorg of reclassering verstaan. Het is niet altijd helder wat gemeenten onder hulpverlening en begeleiding, en wat onder vervolgtrajecten laten vallen.

Ook bij deze vorm van hulpverlening worden door 12 centrumgemeenten (in 2003: 3) nieuwe ontwikkelingen gemeld. Bij 9 gemeenten betekent dit ook werkelijk een uitbreiding van de activiteit. In Utrecht is bijvoorbeeld voor 24 jongeren een intensieve ambulante woonbegeleiding tot stand gekomen.

3.3.7 Toekomstplannen

Ongeveer de helft van de centrumgemeenten (22) geeft aan toekomstplannen te hebben voor de opvang van en hulpverlening aan zwerfjongeren. De plannen variëren van oriëntatie op mogelijkheden (6) of uitvoering geven aan onderzoek / plannen van aanpak (5) tot uitbreiding of vervolg van al lopende projecten dan wel bestaande activiteiten en voorzieningen voor zwerfjongeren (11).

Zo oriënteert Deventer zich bijvoorbeeld op intensieve begeleiding en doorstroming van zwerfjongeren naar de reguliere huisvesting en wil Almere in 2005 uitvoering geven aan een plan van aanpak voor de opvang van zwerfjongeren. Dit plan houdt onder meer vroege en actieve signalering van risicojeugd in. Arnhem heeft plannen om een screening- en monitorsysteem op te zetten dat beleidsinformatie genereert over zwerfjongeren en ook de hulpverlening kan volgen, waardoor hulp, opvang en zorg verbeterd kunnen worden. Tevens gaat men, in samenwerking met inwonerszaken en jeugdhulpverlening in deze gemeente, jongeren met een grote achterstand op de arbeidsmarkt actief benaderen om hen aan werk of een opleiding te helpen. Diverse gemeenten melden voornemens te hebben de bestaande opvang uit te breiden (Den Bosch, Venlo en Amsterdam) dan wel nieuwe opvang te creëren (Bergen op Zoom en Helmond). Het ten uitvoer brengen van deze plannen neemt de nodige tijd in beslag.

3.4 Conclusie

De Algemene Rekenkamer concludeert dat er in de periode mei 2003 tot oktober 2004 in het beleid van de centrumgemeenten toenemende aandacht is voor de zwerfjongerenproblematiek. Dat heeft geresulteerd in intensivering van de bestaande hulpverleningsactiviteiten. In beperkte mate is er ook sprake van uitbreiding van activiteiten, met name bij de begeleiding en vervolgtrajecten.

De Algemene Rekenkamer concludeert ook dat slechts bij één centrumgemeente meer dan in 2003 (toen 9 van de 43, nu dus 10) sprake is van een sluitende keten van voorzieningen.

4 Provincies en grootstedelijke regio's

4.1 Ontwikkelingen 2003–2004

4.1.1 Beleid

Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat er een wijziging is in het gevoerde beleid voor zwerfjongeren. Alhoewel de meeste provincies geen doelgroepenbeleid voorstaan, zijn er toch 10 provincies die (beleids)activiteiten ontwikkeld hebben voor zwerfjongeren (in 2003: 7). De 3 grootstedelijke regio's geven, evenals in 2003, aan wel een specifiek zwerfjongerenbeleid voor te staan en zij ontwikkelen ook activiteiten specifiek gericht op zwerfjongeren.

Alleen de provincies Groningen en Drenthe vinden, evenals in 2003 een specifiek zwerfjongerenbeleid niet relevant. Deze provincies geven aan een zeer beperkt aantal zwerfjongeren te hebben.

De provincies Friesland, Utrecht, Noord-Holland, Zeeland en Limburg pleiten weliswaar niet voor een doelgroepenbenadering, maar vragen binnen hun algemene jeugdbeleid wel specifiek aandacht voor zwerfjongeren. Zo is in de provincie Utrecht in het kader van het programma «Sociaal Beleid in 2004» het project «Veilig Vangnet» gestart. Eén van de doelen is de opvang voor zwerfjongeren te verbeteren. Op basis van cofinanciering met de gemeente Utrecht zijn twee projecten gestart, te weten «Op eigen benen» (intensieve ambulante woonbegeleiding) en begeleiding van ex-AMA's (alleenstaande minderjarige asielzoekers). Tevens zijn extra middelen voor 6 plaatsen bij het Leger des Heils (project «Enkeltje Zelfstandig») vrijgemaakt. De provincie Noord-Holland voert gesprekken met de centrumgemeenten over knelpunten en stimuleert leeren werktrajecten en de aansluiting van jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid.

Vijf provincies (te weten Overijssel, Flevoland, Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Brabant) en alle grootstedelijke regio's voeren wel een specifiek zwerfjongerenbeleid. «Nieuwkomer» is de provincie Flevoland waar – naar aanleiding van een begin 2004 uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek naar zwerfjongeren in deze provincie – in het Collegeakkoord opgenomen is dat de problematiek van dak- en thuislozen een provinciale aangelegenheid is. Maatregelen zijn gericht op zowel preventie als hulpverlening (laagdrempelige toegang tot de jeugdzorg) en op ontwikkeling van een regionale aanpak. Ook de provincie Noord-Brabant streeft sinds dit jaar samen met relevante financiers een sluitende aanpak voor de opvang van zwerfjongeren na. Deze provincie maakt melding van ongeveer 1 000 zwervende jongeren in deze regio en stelt dat dit aantal zelfs dreigt toe te nemen. De maximumschatting van de centrumgemeenten in Noord-Brabant komt uit op een totaal van 640 (in 2003: 575).

4.1.2 Middelen

De provincies en grootstedelijke regio's ontvingen in 2004 € 764 miljoen en in 2003 € 736 miljoen voor de jeugdhulpverlening. Deze middelen zijn bestemd voor de algehele jeugdzorg en kunnen ook ten goede van zwerfjongeren komen.

Een deel van de middelen wordt specifiek aan projecten voor zwerfjongeren besteed. In 2003 gaven 9 provincies (in 2002 waren dit 7 provincies) ongeveer € 1,3 miljoen hieraan uit (begroot was € 1,6 miljoen). Deze provincies begroten voor 2004 ongeveer € 1,9 miljoen met als bestemming zwerfjongeren. Alle grootstedelijke regio's betalen ook mee aan dergelijke activiteiten. Het gaat in 2003 om ongeveer € 2,0 miljoen. De begroting voor 2004 wijkt niet veel af van de besteding in 2003.

4.1.3 Registratieregeling

Op 3 juni 2004 zijn in de Staatscourant (nr. 103) de ontwerpbesluiten voor de beleidsinformatie jeugdzorg gepubliceerd. Op basis van dit besluit registreert het bureau jeugdzorg van de cliënten onder meer de geboortedatum, het geslacht, de leefsituatie, de dagbesteding en de verblijfplaats. Het Ministerie van VWS heeft het voornemen ook nog een indicatie voor zwerfgedrag in het systeem te laten opnemen. Door middel van deze registratie kan weer een deel van de zwerfjongerenproblematiek in beeld gebracht worden.

4.1.4 Toekomstplannen

Bij 7 provincies en 2 grootstedelijke regio's (in 2003 idem) bestaan diverse toekomstplannen aangaande de opvang van en de hulpverlening aan zwerfjongeren. Deze plannen variëren van de continuering van subsidies voor specifieke projecten tot verbeteringen in bovenlokale samenwerking en overleg, voortzetting van het stimuleringsbeleid voor extra opvang en begeleiding naar huisvesting, werken of school en investeringen in de realisatie van een sluitende hulpverleningsketen. Zo is de provincie Zuid-Holland voornemens financiële steun te geven voor een 17+-project, gericht op het bieden van huisvesting en hulp aan jongeren, zodat ze na verloop van tijd zelfstandig kunnen functioneren. Het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) Jeugdzorg Advies & Ondersteuning gaat zich oriënteren op uitbreiding van vrij toegankelijke plaatsen voor zwerfjongeren in de Maatschappelijke Opvang. Tevens hebben zij plannen om wooneenheden voor zwerfmoeders te starten.

4.2 Aansluiting provinciale jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid

Per 1 januari 2005 vervangt de Wet op de jeugdzorg de Wet op de jeugdhulpverlening. Het Ministerie van VWS is zich ervan bewust dat een nieuwe wet alleen niet voldoende is om opgroei- en opvoedproblemen eerder en beter op te lossen of beheersbaar te maken. Het gaat er uiteindelijk om dat de uitvoering goed wordt opgepakt en dat alle betrokkenen in de keten hier vanuit de eigen verantwoordelijkheid in goede samenwerking invulling aan geven. De ambities hiervoor zijn neergelegd in het eerste Landelijke beleidskader jeugdzorg 2005 tot en met 2008, dat in september 2004 is verschenen. Dit beleidskader geeft voor de komende jaren de belangrijkste doelstellingen weer, te weten:

• een sluitende keten van jeugdzorg;

• het verbeteren van de kwaliteit van bureau jeugdzorg;

• het verbeteren van de kwaliteit en de effectiviteit van het zorgaanbod;

• het bevorderen van een toegankelijke dienstverlening en betrokkenheid van de cliënt;

• doelmatigheid bevorderen, wachttijden terugdringen en bureaucratie aanpakken.

Provincies en gemeenten hebben in de keten van jeugdzorg een complementaire verantwoordelijkheid. Eén van de prioriteiten in de periode 2005 tot en met 2008 is het realiseren van een goede aansluiting tussen de provinciale jeugdzorg en het lokale jeugdbeleid, waarbij geen jongeren tussen wal en schip vallen. Het Landelijke beleidskader jeugdzorg stelt dat «in het bijzonder aandacht dient te worden besteed aan de problematiek van zwerfjongeren».

Provincies en grootstedelijke regio's baseren hun eigen plannen op het landelijke kader. Het ministerie zal voor 1 januari 2005 de ontwerpbeleidskaders en uitvoeringsprogramma's van de provincies, die op 1 oktober 2004 aan het ministerie moesten worden aangeboden, toetsen aan het Landelijk beleidskader jeugdzorg.

4.3 Conclusie

In tegenstelling tot de onderzoeken uit 2002 en 2003 bemerkt de Algemene Rekenkamer ook op provinciaal niveau een intensivering van de aandacht voor de zwerfjongerenproblematiek. Dit komt tot uiting in een toename van het aantal provincies en grootstedelijke regio's dat een specifiek zwerfjongerenbeleid voert of binnen het algemeen jeugdbeleid bijzondere aandacht aan deze groep geeft. Ook in de toekomstplannen komt deze intensivering tot uiting.

Alhoewel uit de ter beschikking staande middelen voor de jeugdzorg in het reguliere traject ook zwerfjongeren worden geholpen, wordt daarnaast maar een zeer gering bedrag (minder dan 1% van de specifieke uitkering) specifiek ingezet voor financiële steun aan projecten in het kader van hulpverlening aan zwerfjongeren. De intensivering van beleid heeft zich vooralsnog niet vertaald in de inzet van meer specifieke middelen.

De minister heeft in het Landelijk beleidskader jeugdzorg 2005 tot en met 2008 ook aan de provincies aandacht gevraagd voor de problematiek van de zwerfjongeren.

5 Conclusies en aanbevelingen

Uit dit onderzoek blijkt dat van het aantal zwerfjongeren in Nederland slechts een schatting gemaakt kan worden. De betrouwbaarheid van deze schattingen is afhankelijk van de opgaven van de gemeenten en provincies. Bij deze organisaties ontbreekt namelijk vaak een registratie van het aantal zwerfjongeren. Bovendien zijn er geen afspraken over een uniforme vastlegging van deze gegevens. De minister heeft het initiatief genomen om een eenduidige definitie te formuleren en om registratieregelingen in te voeren per 1 januari 2005.

De schattingen die de centrumgemeenten geven, zijn op verschillende wijzen tot stand gekomen en zijn niet altijd actueel. Daardoor is de schatting van het aantal zwerfjongeren geen hard gegeven. De schatting van het aantal zwerfjongeren van oktober 2004 ten opzichte van mei 2003 laat – voorzichtig – een stijging zien.

Voor een goede aanpak van de zwerfjongerenproblematiek is het in kaart brengen van de problematiek zeer van belang. De Algemene Rekenkamer beveelt aan dat de bewindspersonen van VWS hierin hun verantwoordelijkheid nemen en daarnaast de gemeenten en provincies stimuleren bij het nemen van acties om de omvang en aard van de problematiek te onderzoeken.

Op basis van het huidige (beperkte) onderzoek van de Algemene Rekenkamer is te constateren dat met name de bestaande activiteiten van de centrumgemeenten voor de opvang van en de hulpverlening aan zwerfjongeren zijn geïntensiveerd. Van een verbreding van de hulpverlening met activiteiten die in de hulpverleningsketen nog ontbraken, is maar beperkt sprake. Een sluitende keten van hulpverleningsactiviteiten is er nu in 10 van de 43 centrumgemeenten.

Op provinciaal niveau is ook een intensivering van de aandacht voor de zwerfjongerenproblematiek te constateren. Er is vaker een specifiek zwerfjongerenbeleid of binnen het algemeen jeugdbeleid bijzondere aandacht voor deze groep.

Gezien het belang dat de bewindspersonen van het Ministerie van VWS hechten aan een goed functionerend jeugdbeleid, hoopt de Algemene Rekenkamer dat dit – weliswaar beperkte – onderzoek ook nu weer een bijdrage levert aan verder inzicht in de problematiek van en voorzieningen voor zwerfjongeren. De bewindspersonen hebben immers de afname van de zwerfjongerenproblematiek een goede graadmeter genoemd voor het realiseren van een verbeterde aansluiting binnen de keten van de jeugdhulpverlening. Zo weinig mogelijk uitval van jeugdigen is de doelstelling daarbij.

De Algemene Rekenkamer ziet nog geen aanleiding de in de vorige onderzoeken getrokken conclusies bij te stellen. Ook de komende jaren blijft een extra inspanning gericht op de groei van het aantal voorzieningen noodzakelijk. Dit in afwachting van het gaan functioneren van de beoogde sluitende keten, gericht op jongeren met problemen meer in het algemeen.

6 Reactie staatssecretaris VWS en nawoord Algemene Rekenkamer

6.1 Reactie staatssecretaris VWS

Op 16 december 2004 heeft de staatssecretaris van VWS haar reactie gegeven op de die dag aan haar toegezonden bevindingen van de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer is haar erkentelijk voor haar prompte reactie. De staatssecretaris gaat in op de conclusies van het onderzoek en op de aanbevelingen van het vorige onderzoek naar de opvang van zwerfjongeren.

De staatssecretaris schrijft dat, hoewel een jaar kort is voor het waarnemen van veranderingen, uit het onderzoek blijkt dat het aantal centrumgemeenten en provincies dat zich expliciet inzet voor het oplossen van de zwerfjongerenproblematiek is toegenomen. Hieruit blijkt een groeiend verantwoordelijkheidsbesef en een goede inzet van zowel centrumgemeenten als provincies om tot een sluitende keten te komen voor deze doelgroep. Dit komt geheel overeen met de verwachtingen die de staatssecretaris had naar aanleiding van het rapport in 2003.

De staatssecretaris heeft er vertrouwen in dat centrumgemeenten, provincies en grootstedelijke regio's extra inspanningen blijven verrichten om de problematiek aan te pakken en capaciteitsuitbreiding te realiseren. Capaciteitsuitbreiding neemt echter de nodige tijd in beslag. Bijna de helft van de centrumgemeenten heeft plannen om opvang en/of hulp voor deze groep te realiseren. Ook het begeleid wonen krijgt aandacht. Voor de jeugdzorg geldt dat op twee provincies na, alle provincies specifiek aandacht voor de zwerfjongerenproblematiek hebben. De staatssecretaris schrijft de provinciale beleidskaders te toetsen op de aandacht, die de provincies dienen te besteden aan de problematiek van zwerfjongeren in het kader van de aansluiting met het gemeentelijk jeugdbeleid. Daarnaast heeft het kabinet extra middelen uitgetrokken voor jeugdzorg en preventie. Hoewel dit geen geoormerkte middelen voor zwerfjongeren zijn, profiteert deze groep van de extra voorzieningen voor jeugdzorg en preventie die hiermee gerealiseerd worden. De staatssecretaris is ook van mening dat aandacht voor voldoende voorzieningen voor deze doelgroep constant nodig is.

De staatssecretaris gaat in haar reactie ook in op de aanbevelingen uit het vorige onderzoek, vooral ten aanzien van de communicatie over de departementale en interdepartementale initiatieven en de specifieke informatievoorziening. Zij schrijft dat er afgelopen jaar een uitgebreid communicatietraject heeft plaatsgevonden. Doordat de voornemens van Operatie Jong nu nader zijn geconcretiseerd in twaalf plannen van aanpak van de thema's van de jeugdagenda1, weten de regionale en lokale partners Operatie Jong goed te vinden. Er komen overeenkomsten tussen het Rijk en een aantal gemeenten met als doel uit te vinden hoe de jeugdketen optimaal ingericht kan worden.

Over de specifieke informatievoorziening schrijft de staatssecretaris dat er nu afspraken zijn gemaakt dat zowel binnen de maatschappelijke opvang als binnen de jeugdzorg dezelfde definitie voor zwerfjongeren gehanteerd wordt. Daarnaast zijn de sectoren bezig betrouwbare landelijk dekkende registratiesystemen in te voeren die vanaf volgend jaar gebruikt gaan worden.

De staatssecretaris is van mening dat er in vergelijking met het eerste onderzoek uit 2002 een grote vooruitgang is te constateren in de activiteiten rond de zwerfjongerenproblematiek. Het huidige rapport laat naar haar mening zien dat deze positieve ontwikkeling zich voortzet.

6.2 Nawoord Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer heeft voor de derde maal aandacht gevraagd voor de grote en groeiende groep zwerfjongeren en de tekortschietende omvang van de hulpverleningsactiviteiten voor deze groep. En met de staatssecretaris constateert zij dat aandacht voor voldoende voorzieningen voor deze doelgroep constant nodig is en blijft. Zij hoopt van harte dat vooral de staatssecretaris – gezien haar verantwoordelijkheid voor deze maatschappelijke problematiek – de aandacht voor de zwerfjongeren en voorzieningen zal vasthouden.

De bewindspersonen van VWS hebben de zwerfjongerenproblematiek één van de graadmeters genoemd voor het welslagen van het algemene jeugdbeleid. Naar de mening van de Algemene Rekenkamer is het omslagpunt ten gunste van de zwerfjongeren nog niet bereikt, de inspanningen van de centrumgemeenten en provincies ten spijt. Bepalend zal zijn de mate waarin die inspanningen ook leiden tot voorzieningen die de zwerfjongeren daadwerkelijk bereiken. Voor veel (zwerf)jongeren is thans nog geen geschikte plaats in de opvang beschikbaar.

De staatssecretaris zal de provinciale beleidskaders voor de jeugdzorg toetsen op de aandacht die daarin gegeven wordt aan de zwerfjongerenproblematiek. De Algemene Rekenkamer is benieuwd met welk toetsingskader deze plannen beoordeeld zullen worden.

Met de staatssecretaris is de Algemene Rekenkamer verheugd over de afspraken over een nieuwe gezamenlijke definitie en registratieregelingen in jeugdzorg en maatschappelijke opvang. De Algemene Rekenkamer maakt daarbij de kanttekening dat de ervaring leert dat het enige tijd zal vergen voor er werkelijk sprake is van een betrouwbare registratie. Bovendien heeft de registratie alleen betrekking op de wél opgevangen zwerfjongeren. Onderzoek blijft derhalve nodig om aard en omvang in beeld te brengen van de problematiek van zwerfjongeren die niet bereikt worden. Alleen op die wijze kan bepaald worden of de capaciteit van voorzieningen afdoende wordt en blijft. Eigen onderzoek van het ministerie of een stimulans hiertoe richting centrumgemeenten, provincies en grootstedelijke regio's blijft dan ook nodig.

BIJLAGE 1 Overzicht aantallen zwerfjongeren en hulpverleningsactiviteiten

naam centrumgemeente(min.) aantal zwerf-jongeren mei 20031(min.) aantal zwerf-jongeren oktober 2004(max.) aantal zwerf-jongeren mei 2003(max.) aantal zwerf-jongeren oktober 2004aandacht voor preventie mei 2003aandacht voor preventie oktober 20042signalerings-functie mei 2003signalerings-functie oktober 2004bestaat er een jongeren-pension mei 2003?bestaat er een jongeren-pension oktober 2004?
Amsterdam300300500500Ja Voldoende Ja 
Den Bosch100100125150Ja Voldoende Ja 
Enschede1008210082Ja Voldoende Ja 
Haarlem110110250250Ja Voldoende Ja 
Nijmegen100120100250Ja Voldoende Ja 
Rotterdam300300700700Ja Voldoende Ja 
Den Haag100100500500Ja Voldoende Ja 
Heerlen200275230275Ja Voldoende Ja 
Maastricht95759575Beperkt MatigVoldoendeJa 
Tilburg100100100100Ja Voldoende Ja 
Almelo25256025Ja Voldoende Nee 
Apeldoorn50615061Ja Voldoende Nee 
Arnhem12096120129Ja Voldoende Nee 
Deventer62626262Ja Voldoende Nee 
Doetinchem813813Ja Voldoende Nee 
Dordrecht7070120120Ja Voldoende Nee 
Ede2142122Ja Voldoende Nee 
Eindhoven20703080Ja Voldoende Nee 
Helmond20402040Ja Voldoende Nee 
Leeuwarden150150150200Ja Matig Ja 
Oss150150150150Ja Voldoende Nee 
Purmerend50505050Ja Voldoende Nee 
Utrecht120129200129Beperkt Voldoende Nee 
Zaanstad15102030Ja Voldoende Nee 
Alkmaar30303030Ja Matig Nee 
Almere50455050Beperkt Voldoende Nee 
Assen1521512Ja Onvoldoende Nee 
Breda60609090Ja Matig Ja 
Emmen42424242Ja Matig Nee 
Leiden8888Ja OnvoldoendeMatigNee 
Groningen20282528Beperkt Voldoende Nee 
Spijkenisse*30*60Ja Voldoende Nee 
Amersfoort25302540Ja Matig Nee 
Bergen op Zoom50506060Beperkt Matig Nee 
Delft30305050Beperkt Onvoldoende Nee 
Gouda20204545Ja Matig Nee 
Hilversum29292929Beperkt Matig Nee 
Hoorn70507070Beperkt Onvoldoende Nee 
Venlo137137137151Beperkt Matig Ja 
Vlaardingen5555Ja OnvoldoendeMatigNee 
Vlissingen22222222Beperkt Onvoldoende Nee 
Zwolle14565145200Ja Matig Nee 
Den Helder409409Beperkt Matig Nee 
Totaal3 1843 1844 6494 994Ja32 Beperkt11Ja32Beperkt11Voldoende25Matig12Onvol-doende 6Voldoende26Matig13Onvoldoende4Ja13Nee30Ja13Nee30

* aantal Spijkenisse loopt samen met Rotterdam.

1 De arcering bij de aantallen geeft aan dat er sprake is van een stijging ten opzichte van de vorige meting.

2 Alleen de wijzigingen ten opzichte van 2003 zijn in de kolom van 2004 opgenomen.

naam centrumgemeentevangen instellingen voor jeugdzorg zwerfjongeren op, stand mei 2003?vangen instellingen voor jeugdzorg zwerfjongeren op, stand oktober 2004?begeleidings-trajecten voor zwerfjongeren mei 2003begeleidings-trajecten voor zwerfjongeren oktober 2004vervolgtrajecten mei 2003vervolgtrajecten oktober 2004aantal voorzieningen voor zwerfjongeren 2004
AmsterdamNeeJaJa Ja 5
Den BoschOnbekendJaJa BeperktJa5
EnschedeJaOnbekendJa BeperktJa5
HaarlemBeperktOnbekendJa Ja 5
NijmegenOnbekendJaJa BeperktJa5
RotterdamBeperktJaJa Ja 5
Den HaagJaJaJa Beperkt 4
HeerlenBeperktOnbekendBeperktJaJa 4
MaastrichtJaJaJa BeperktJa4
TilburgNeeOnbekendJa Onbekend 4
AlmeloJaJaNeeJaNee 3
ApeldoornNeeNeeJa Ja 3
ArnhemJaJaJa Ja 3
DeventerBeperktOnbekendJa Ja 3
DoetinchemJaJaJa OnbekendBeperkt3
DordrechtOnbekendOnbekendJa Nee 3
EdeOnbekendOnbekendJa Beperkt 3
EindhovenOnbekendJaJa Beperkt 3
HelmondNeeNeeJa Beperkt 3
LeeuwardenOnbekendOnbekendJa Onbekend 3
OssOnbekendNeeJa Nee 3
PurmerendOnbekend Ja Onbekend 3
UtrechtJaNeeJa BeperktJa3
ZaanstadOnbekendNeeJa Nee 3
AlkmaarNee Ja Nee 2
AlmereOnbekendNeeJa Nee 2
AssenOnbekendNeeNeeJaOnbekend 2
BredaOnbekendNeeNeeBeperktNeeBeperkt2
EmmenOnbekendOnbekendBeperktJaOnbekend 2
LeidenOnbekendJaBeperktJaBeperkt 2
GroningenJaJaJa Ja 2
SpijkenisseJaJaNeeBeperktNee 2
naam centrumgemeentevangen instellingen voor jeugdzorg zwerfjongeren op mei 2003?vangen instellingen voor jeugdzorg zwerfjongeren op oktober 2004?bestaan er begeleidings-trajecten voor zwerfjongeren, mei 2003?bestaan er begeleidings-trajecten voor zwerfjongeren oktober 2004?zijn er vervolgtrajecten mei 2003?zijn er vervolgtrajecten, oktober 2004?aantal voorzieningen voor zwerfjongeren 2003
AmersfoortJaOnbekendBeperkt NeeBeperkt1
Bergen op ZoomOnbekendOnbekendBeperktJaNeeBeperkt1
DelftJaOnbekendBeperkt Ja 1
GoudaOnbekend Beperkt Nee 1
HilversumBeperktBeperktJa Ja 1
HoornJaJaBeperktJaNee 1
VenloJaOnbekendBeperkt Nee 1
VlaardingenJaJaBeperkt Beperkt 1
VlissingenNeeNeeJa Nee 1
ZwolleNeeOnbekendBeperkt Onbekend 1
Den HelderNeeOnbekendBeperkt Nee 0
 Ja14Beperkt5Nee8 Onbekend16Ja15Beperkt1 Nee9Onbekend15Geen antwoord3Ja27Beperkt12Nee4Ja34 Beperkt9Ja10Beperkt11 Nee15Onbekend7Ja15 Beperkt10Nee12Onbekend6 Sluitende keten1 2003: 9 x 2004: 10 x

1 Voor de bepaling of er sprake is van een sluitende keten, zijn de voorzieningen hulpverlening/begeleiding en vervolgtrajecten/nazorg als één geteld. In de praktijk is het onderscheid moeilijk door de gemeenten aan te geven.


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 265, 14 maart 2002: Opvang zwerfjongeren.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 290, 6 november 2003: Opvang zwerfjongeren 2003.

XNoot
3

Drie gemeenten konden niet (tijdig) de gevraagde gegevens leveren: Alkmaar, Gouda en Purmerend.

XNoot
4

Dit rapport is te raadplegen op www.rekenkamer.nl.

XNoot
1

Bij de 11 gemeenten waarvan geen tellingen bekend zijn, zijn de schattingen van 2003 herhaald, bij 7 ervan zijn dit zelfs al schattingen uit het eerste onderzoek van 2002.

XNoot
2

De schattingen van 2004 verschillen qua beeld (stijging/daling) niet van de andere schattingen.

XNoot
1

Bij de centrumgemeenten waarvan geen informatie is ontvangen, is uitgegaan van dezelfde situatie als in 2003.

XNoot
1

Bij het bepalen van dit aantal zijn de activiteiten van de centrumgemeenten voor begeleiding en vervolgtraject samengenomen. In de praktijk kunnen gemeenten het onderscheid moeilijk aangeven.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 284, nr. 5.

Naar boven