30 007
Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 25 juni 1973 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de havenarbeid, 1973 (Verdrag nr. 137, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar achtenvijftigste zitting; Trb. 1974, 70)

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2005

Bij de regeling van werkzaamheden op 29 september 2005 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006 nr. 6, blz. 305) heeft het lid Douma het kabinet verzocht om nog voor het herfstreces een reactie te geven op zijn bovengenoemde motie.

In mijn brief van 6 oktober 2005 (30 007 nr. 13) heb ik u gevraagd om uitstel van een kabinetsreactie op de motie Douma tot half november, zodat de reactie een onderdeel zou kunnen zijn van een integrale visie op de havendienstenrichtlijn. Het concept van deze integrale visie zou moeten worden besproken in de vergadering van de Nationale Havenraad (NHR) op 4 november. Echter, deze vergadering is komen te vervallen. Ik stuur u daarom alsnog de kabinetsreactie op de motie Douma separaat toe. Daarbij is rekening gehouden met de standpunten van de NHR over zelfafhandeling, zoals verwoord in een eerder NHR-advies over de Richtlijn Markttoegang Havendiensten (Havendienstenrichtlijn; Eep2 018-07). De integrale kabinetsvisie op de Havendienstenrichtlijn ontvangt u later dit jaar.

De motie van het lid Douma draagt de regering op zich in de EU uit te spreken tegen het toestaan van zelfafhandeling door de scheepsbemanning onder de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van het land waarvan het schip de vlag voert.

Voorzover de motie bedoelt dat de regering zich bij de onderhandelingen over de Havendienstenrichtlijn zal inzetten voor het schrappen van de zelfafhandeling uit de richtlijn, zal deze worden uitgevoerd. De regering onderkent de zorg omtrent de bepalingen inzake zelfafhandeling in de door de Europese Commissie voorgestelde Havendienstenrichtlijn. In dit voorstel kunnen reders, onder bepaalde voorwaarden, het recht opeisen om goederen door eigen personeel – walpersoneel of scheepsbemanning – te laten laden of lossen. De regering is geen voorstander van deze bepaling, gezien de zorgen van de werknemers omtrent hun rechtspositie en de zorgen van werkgevers omtrent juridische aansprakelijkheid.

Voorzover echter de motie bedoelt dat de regering zich bij de onderhandelingen over de Havendienstenrichtlijn zal uitspreken tegen zelfafhandeling als zodanig, kan de motie niet worden uitgevoerd. De regering is namelijk geen principieel tegenstander van zelfafhandeling. Zelfafhandeling is op dit moment een geaccepteerde praktijk in een beperkt aantal segmenten van de Nederlandse overslagmarkt, bijvoorbeeld in de ro-ro. Zelfafhandeling vindt dan plaats op basis van afspraken tussen rederij, dienstverlener en havenbeheerder, waarbij tevens afspraken kunnen worden gemaakt over de geldende CAO-bepalingen. Dit is echter iets anders dan het voorstel van de Commissie voor een recht op zelfafhandeling. Ook een meerderheid van de NHR heeft eerder dit jaar geadviseerd om zelfafhandeling over te laten aan deze decentrale partijen, en niet Europees te regelen.

De regering wil zich dan ook niet op Europees niveau uitspreken tegen het toestaan van zelfafhandeling als zodanig. Daarvoor is Europees ook weinig draagvlak te verwachten. Wel zal de regering zich inzetten voor het schrappen van zelfafhandeling uit de Havendienstenrichtlijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven