29 991
Wijziging van de Mediawet in verband met het bevorderen van een gezamenlijke strategie en duidelijke regie met betrekking tot de programmering van de landelijke publieke omroep, alsmede het aanbrengen van een helderder afbakening tussen toezicht, bestuur en professionele werkprocessen binnen de organisatie van de landelijke publieke omroep

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 mei 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, punt 3, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden: De punt aan het slot van onderdeel yy wordt vervangen door een puntkomma, waarna twee onderdelen worden ingevoegd, luidende:.

2. Aan het eind van het nieuwe onderdeel aaa wordt de puntkomma vervangen door een punt.

b. Onderdeel B wordt vervangen door:

B

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt «, indien dit geschiedt door of met instemming van de raad van toezicht».

2. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidende:

5. In het kader van haar taak, bedoeld in het tweede lid, onderdeel h, draagt de Stichting zorg voor de totstandkoming van een gedragscode ter bevordering van goed bestuur en integriteit ten behoeve van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep. Een gedragscode als bedoeld in de eerste volzin heeft in elk geval betrekking op:

a. aanbevelingen terzake van bestuurlijke organisatie, waaronder beloningen en toezicht;

b. gedragsregels terzake van integer handelen;

c. gedragsregels terzake van publieke en transparante verantwoording en verslaglegging;

d. procedures voor de behandeling van meldingen en vermoedens over mogelijke misstanden; en

e. toezicht en naleving van de gedragscodes.

c. Na onderdeel Q wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Qa

In artikel 55b, tweede lid, vervalt de eerste volzin.

d. In onderdeel U, punt 2, wordt in het nieuwe vijfde lid van artikel 99 de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door een puntkomma, waarna een onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

d. een verslag over de naleving van de gedragscode, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, in het afgelopen jaar.

e. Na onderdeel W wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

X

Artikel 170, tweede lid, komt te luiden:

2. De stichting heeft tot taak het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en vervaardiging van programmaonderdelen en programmamateriaal voor activiteiten als bedoeld in artikel 13c, derde lid, van bijzondere Nederlandse culturele aard, ten behoeve van omroepverenigingen, de Stichting, de Programmastichting, de educatieve omroepinstelling, dan wel kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijke grondslag die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale omroep, alsmede de Wereldomroep.

2. Artikel II wordt vervangen door twee nieuwe artikelen, luidende:

ARTIKEL II

De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht, bedoeld in artikel 18a, van de Mediawet, worden in afwijking van het derde lid van genoemd artikel voor de eerste maal benoemd voor een termijn die eindigt op 1 september 2008. Onze Minister kan deze termijn met ten hoogste twee jaren verlengen.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel Qa, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel I, onderdeel X, werkt terug tot en met 31 december 2003.

Toelichting

Onderdeel 1, onder a

Dit betreft een tweetal louter technische correcties.

Onderdeel 1, onder b en d

Het toevertrouwen van een publieke omroeptaak en de daarvoor benodigde publieke middelen betekent dat de publieke omroep zich voortdurend rekenschap van moet geven van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheden en het vertrouwen dat het publiek daarin mag stellen. Goed bestuurde omroeporganisaties – zowel de publieke omroep als geheel, als de deelnemende omroepinstellingen –, integer handelen, transparantie en publieke verantwoording zijn essentiële voorwaarden voor vertrouwen. Het opstellen van codes voor good governance wordt beschouwd als een moderne en breed gedragen manier waarop ondernemingen en instellingen principes en gedragsregels vastleggen die de betrokken personen, waaronder bestuurders, toezichthouders en werknemers, in acht zouden moeten nemen. In dat kader wordt een groot beroep gedaan op het zelfregulerend vermogen van de betrokken instellingen. Goed bestuur en integriteit verkleinen het risico op affaires en onduidelijkheden, zoals deze de afgelopen periode bijvoorbeeld zijn ontstaan ten aanzien van ideële sponsoring, bijbanen, bezoldiging en uitbesteding van werk.

In de mediabegrotingsbrief van eind vorig jaar (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 VIII, nr. 71) is aangegeven dat de integriteitscode onderdeel zal zijn van de prestatieafspraken voor 2006–2008. Nader inzicht heeft geleid tot het oordeel dat het wenselijk is de totstandkoming van een integriteitscode wettelijk te ondersteunen. Dit is in lijn met de voorstellen voor aanpassing van Boek 2 van het Burgerlijke Wetboek in verband met aanpassing van de structuurregeling (Kamerstukken II, 2002/03, 28 179, nr. 309), waarin wordt voorgesteld dat bij algemene maatregel van bestuur een gedragscode kan worden aangewezen over de toepassing waarvan vennootschappen in hun jaarverslag dienen te rapporteren. Goed bestuur en integriteit binnen de omroepinstellingen zijn zaken die het algemeen belang van de publieke omroep betreffen. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel h, is de raad van bestuur van de NOS belast met het behartigen van aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de landelijke publieke omroepinstellingen. Het ligt voor de hand het opstellen van een code voor goed bestuur en integriteit als onderdeel van deze taak nadrukkelijk te benoemen en onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur te brengen. De publieke omroep werkt inmiddels aan de totstandkoming van een gedragscode, bestaande uit een set richtlijnen ter bevordering van goed bestuur en integriteit ten behoeve van alle landelijke publieke omroepinstellingen. Deze richtlijnen hebben betrekking op goed bestuur, integriteit, verslaglegging, ideële sponsoring, interactieve telefoondiensten, e-mail marketing en een klokkenluidersregeling. De richtlijnen worden geïnspireerd op bestaande regelingen in de publieke sector en de Code Tabaksblat. Afhankelijk van de inhoud zullen de richtlijnen het karakter hebben van aanbevelingen voor de omroepinstellingen, bijvoorbeeld ten aanzien van goed bestuur, dan wel voor de omroepinstellingen bindende richtlijnen kunnen bevatten die als minimumcode gelden en waar de omroepinstellingen eventueel aanvullende of verdergaande eigen codes kunnen formuleren. Belangrijk is dat de publieke omroep toeziet op naleving van de richtlijnen ter bevordering van goed bestuur en integriteit en dat de publieke omroep en de daarin deelnemende instellingen over de toepassing van de richtlijnen jaarlijks adequaat verslag doen. Daartoe zal de publieke omroep in de jaarlijkse meerjarenbegroting verslag doen van de naleving van de gedragscode. Daarnaast zullen de individuele omroepinstellingen jaarlijks ook zelf verslag behoren te doen over de toepassing van de code binnen de eigen organisatie, waarbij gemotiveerd wordt uitgelegd of en zo ja waarom en in hoeverre is afgeweken van de bepalingen van de gedragscode (de «pas toe of leg uit»-regel).

Onderdeel 1, onder c

De huidige hoofdtaak van de publieke omroep is het verzorgen en uitzenden van pluriforme en kwalitatief hoogstaande programma's voor algemene omroep op het gebied van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing en deze in elk geval uit te zenden via omroepzenders. In artikel 13c, derde lid, van de Mediawet, is bepaald dat de publieke omroep ter invulling van zijn hoofdtaak kan voorzien in andere wijze van aanbod en verspreiding van programmamateriaal. Dit betreft de zogenaamde neventaken. Artikel 55b, tweede lid, van de Mediawet, bepaalt dat op de neventaken de criteria van artikel 57a, die gelden voor nevenactiviteiten, van toepassing zijn. Op grond daarvan toetst het Commissariaat voor de Media (achteraf) of het verrichten van een neventaak verband houdt met de hoofdtaak, geen schade aan de hoofdtaak toebrengt en niet leidt tot concurrentievervalsing. Deze toets leidt in de praktijk echter tot onduidelijkheden en uitkomsten die niet in lijn lijken te liggen van de bedoelingen van de wetgever. Elementen van artikel 57a zijn in feite wezensvreemd aan neventaken. Het betreft immers criteria die wel goed toepasbaar zijn bij nevenactiviteiten, omdat het daar gaat om meer marktgeörienteerde activiteiten naast de hoofdtaak. Bij neventaken betreft het de invulling van de hoofdtaak.

Over het huidige toetsingskader voor neventaken is overleg geweest met het Commissariaat en de publieke omroep, waaruit blijkt dat zowel aan de kant van de publieke omroep als van het Commissariaat behoefte bestaat aan duidelijker en passender criteria. De Europese Commissie heeft zich in zijn brief van 3 februari 2004 aan Nederland (2004/C 61/05, gepubliceerd in Pg EG C 61/8) inzake het besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, tweede lid, van het EG-Verdrag terzake van de ad-hocmaatregelen ten behoeve van de Nederlandse publieke omroepen en NOB, eveneens kritisch uitgelaten over het huidige neventakenregime. De wettelijke definitie van neventaken laat volgens de Commissie te veel ruimte voor twijfel over welke soorten activiteiten door de publieke omroepen als neventaak zouden moeten worden uitgeoefend en is vooralsnog van mening dat de neventaken niet duidelijk en nauwkeurig zijn omschreven. De onduidelijke definitie laat te veel ruimte voor het Commissariaat om een eigen interpretatie te geven van de reikwijdte van de neventaken. In zijn brief concludeert de Europese Commissie in dit stadium van de procedure dat de neventaken niet in voldoende duidelijke termen aan de publieke omroep zijn opgedragen.

In de kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van de visitatiecommissie publieke omroep is aangekondigd dat het neventakenregime nader onderzocht zal worden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 657, nr. 1). De herziening van het stelsel van hoofdtaak, neventaken en nevenactiviteiten zal onderdeel zijn van de kabinetsvisie over de toekomst van de publieke omroep. Het is niettemin gewenst op korte termijn tot een verheldering van de huidige systematiek te komen. De publieke omroep is bezig nieuwe diensten te ontwikkelen, zoals themakanalen en nieuwe mediavormen om specifieke doelgroepen beter te bereiken. In het licht van de voortschrijdende digitalisering en ontwikkelingen in mediagebruik van het publiek zijn die activiteiten ook noodzakelijk wil de publieke omroep de aansluiting niet missen. Het is daarom van belang dat op korte termijn een helderder kader wordt geschapen waarbinnen die activiteiten kunnen plaatsvinden. Daartoe is op grondslag van artikel 55b, tweede volzin, een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die zal voorzien in een duidelijker toedeling en beschrijving van neventaken en passende criteria voor toetsing daarvan. Deze algemene maatregel van bestuur kan dan tevens benut worden om uitvoering te geven aan voorgestelde maatregelen van de Europese Commissie zoals die eventueel voortvloeien uit het onderzoek naar de jaarlijkse financiering aan de Nederlandse publieke omroep en de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt (brief van de Europese Commissie van 3 maart 2005, welke ter vertrouwelijke kennisneming aan de Tweede Kamer is toegezonden bij brief van 3 mei 2005, Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 VIII).

Het vervallen van de toets aan de criteria van artikel 57a voor neventaken zal in werking treden op het moment dat de algemene maatregel van bestuur in werking treedt.

Onderdeel 1, onder e

Bij de wet van 30 oktober 2003 tot wijziging van de Mediawet met het oog op noodzakelijke verbeteringen van de wet en de uitvoering daarvan (Stb. 2003, 485) is de formulering van de taakomschrijving van het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties aangepast in verband met de neventaken van de publieke omroep als bedoeld in artikel 13c, derde lid, van de Mediawet. Bij een recente technische wijziging van de statuten van het fonds kwam naar voren dat die formulering technisch verbetering behoeft.

Onderdeel 2

Artikel II

In het wetsvoorstel is uitgegaan van de huidige benoemingstermijn van vijf jaar voor de voorzitter en leden van de raad van toezicht van de NOS. Hoewel zoals eerder gesteld met dit wetsvoorstel niet wordt beoogd inhoudelijk vooruit te lopen op de visie en wetgeving voor de lange termijn, brengt het recente Paasakkoord van het kabinet de invoering van een nieuw stelsel voor de publieke omroep in 2008 concreter in beeld. In dat licht acht de regering het in lijn met de suggestie van de leden van de fractie van de ChristenUnie dienstig om de benoemingstermijn voor de voorzitter en leden van de raad van toezicht die na inwerkingtreding van deze wet worden benoemd op drie jaar te stellen. Omdat geen zekerheid te geven is of de aangekondigde wetgeving voor de lange termijn daadwerkelijk volgens het voorziene tijdpad tot stand zal komen, dient daarbij in een mogelijkheid voor verlenging van de termijn te worden voorzien. In de wetgeving voor de lange termijn kan zonodig voorzien worden in overgangsbepalingen met betrekking tot de op dat moment zittende raad van toezicht.

Artikel III

Het inwerkingtredingsartikel is gewijzigd. In verband met het vervallen van de Tijdelijke referendumwet per 1 januari 2005 kan de verwijzing naar artikel 16 van genoemde wet vervallen. Voorts is in verband met de correctie van de taakomschrijving van het Stimuleringsfonds, terugwerkende kracht voor dit onderdeel opgenomen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Naar boven